Praktijkrichtlijn Provinciale Verordening 2012 (PRPV2012) v1.1.6

Geonovum Praktijkrichtlijn
Vastgestelde versie

Deze versie:
https://docs.geostandaarden.nl/ro/def-pr-pv2012-20221215/
Laatst gepubliceerde versie:
https://docs.geostandaarden.nl/ro/pv2012/
Vorige versie:
https://docs.geostandaarden.nl/ro/def-pr-pv2012-20181023/
Laatste werkversie:
https://geonovum.github.io/ROST/
Redacteur:
Beheerteam DRO, Geonovum
Auteur:
Geonovum, Geonovum
Doe mee:
GitHub geonovum/ROST
Dien een melding in
Revisiehistorie
Pull requests
Rechtenbeleid:

Status van dit document

Deze paragraaf beschrijft de status van dit document ten tijde van publicatie. Het is mogelijk dat er actuelere versies van dit document bestaan. Een lijst van Geonovum publicaties en de laatste gepubliceerde versie van dit document zijn te vinden op https://www.geonovum.nl/geo-standaarden/alle-standaarden.

Dit is de definitieve versie van de praktijkrichtlijn. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd. Dit is de definitieve versie van de praktijkrichtlijn. Een praktijkrichtlijn is een product dat informatie geeft, vaak met een technisch karakter, dat nodig is voor het toepassen van een standaard. Een praktijkrichtlijn hoort altijd bij een standaard/norm.

Versiebeheer

Dit document is aan verandering onderhevig. Het versiebeheer van het document geeft inzicht in wijzigen en de actualiteit ervan.

Versie Datum Status Aanpassing
1.0 1 januari 2012 Vervallen Eerste versie
1.1 19 mei 2014 Vervallen Verwijzing naar prak richtlijn structuurvisie gecorrigeerd in paragraaf 2.2;
Toevoeging vindplaats symboolcodelijst op de Geonovum website in paragraaf 2.3;
Verwijzing met externe link (Wabo) paragraaf 3.1 geactualiseerd en in de voetnoot geplaatst;
Paragraaf 3.1 toelichting attribuut ondegrond uitgebreid en in lijn gebracht met nieuwe paragraaf 7.2 van de PTRI2012;
Toelichting op het gebruik van symboolcode in paragraaf 5.3 gecorrigeerd;
Gebruik van kaartnummer in paragraaf 5.4 toegelicht;
In Bijlage 1 nummering (gebruik van leden) in het artikel 2 toegevoegd voor de leesbaarheid.
1.1.1 20 augustus 2014 Vervallen Voor de objecten besluitvlak en besluitsubvlak is de toelichting op het identificatienummer aangepast van 24 naar 32 omdat dit niet overeenkomt met IMRO2012.
1.1.2 Oktober 2015 Werkversie Inconsequent gebruik van planstatus geconsolideerd; paragraaf 1.3 en Hoofdstuk 4 aangepast daar waar ‘geconsolideerde versie’ werd gebruikt dit vervangen door ‘versie geconsolideerd’.
14 december 2015 Definitief Besproken met BROS en softwareleveranciers; wijzigingen definitief.
1.1.3 December 2016 Werkversie Paragraaf 1.1 overzicht van praktijkrichtlijnen geactualiseerd;
Paragraaf 4.2 aanpassen en tekst versie geconsolideerd herschrijven.
27 Maart 2017 Definitief Besproken met BROS en softwareleveranciers; wijzigingen definitief.
1.1.4 Augustus 2017 Werkversie Paragraaf 3.1 aanpassen aan verplicht gebruik BGT en verwijderen GBK;
25 oktober 2017 Definitief Opmaak Hoofdstuk 5 herstellen.
1.1.5 20 september 2018 Werkversie Paragraaf 1.2 aanpassen voor het gebruik van PDF bestanden zonder Flashcompnenten.
23 oktober 2018 Definitief
1.1.6 23 november 2022 Definitief reparatie wetsverwijzing paragraaf 1.2

1. Inleiding

De Praktijkrichtlijn Provinciale Verordening is een toelichting op het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening voor wat betreft provinciale verordeningen. In dit hoofdstuk wordt de achtergrond van de praktijkrichtlijn aangegeven, evenals de strekking van de standaard.

1.1 Aanleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld. Deze verplichte RO Standaarden, vastgelegd met de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening, zijn:

De standaard voor planteksten (IMROPT2012) is onder voorwaarde verplicht. Toepassing van IMROPT2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.

IMRO2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO2012 gerelateerde documenten. IMRO2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie is opgenomen in toelichtingen, de zogenoemde praktijkrichtlijnen:

De STRI2012 is ook in praktijkrichtlijn nader toegelicht:

Het voorliggende rapport betreft de Praktijkrichtlijn Provinciale Verordening (PRPV2012). Als uitgangspunt voor deze praktijkrichtlijn worden alle gegevens beschouwd die in de vorm van een provinciale verordening worden vastgesteld. Op basis van deze praktijkrichtlijn kan te allen tijde vanuit de gegevensset de inhoud van de oorspronkelijke provinciale verordening worden geraadpleegd. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een provinciale verordening vastgelegd.

1.2 Context

Naast de voorliggende praktijkrichtlijn is sprake van andere praktijkrichtlijnen en standaarden die in samenhang zijn ontwikkeld in de context van de Wro. De praktijkrichtlijnen voor de gebiedsgerichte besluiten (PRGB2012) en de algemene maatregel van bestuur (PRAMvB2012) zijn onderdelen van de RO Standaarden die nauw aansluiten op deze praktijkrichtlijn. Alle drie zijn een toelichting op het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO2012).

Hieronder wordt een aantal relevante aspecten genoemd en daarvan de globale context in relatie tot praktijkrichtlijnen, de voorliggende in het bijzonder, genoemd.

Wet ruimtelijke ordening (Wro)
In de Wro wordt aangegeven dat nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van een provinciale verordening. In het Besluit ruimtelijke ordening zijn die uitgewerkt.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Bro legt vast dat een provinciale verordening in elk geval bevat een geometrische plaatsbepaling van het gebied waarop de visie betrekking heeft. Daarmee wordt het belang van de voorliggende praktijkrichtlijn, die de wijze van elektronisch (digitaal) vastleggen bepaalt, evident.

Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro)
Deze ministeriële regeling noemt de feitelijke standaarden die basis moeten zijn voor het vormgeven, inrichten en beschikbaar stellen van ruimtelijke instrumenten. Dit zijn de RO standaarden 2012.

Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012)
In de Rsro is bepaald dat bij de digitalisering van ruimtelijke instrumenten gebruik moet worden gemaakt van IMRO2012. Dit informatiemodel is de standaard voor de beschrijving en codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO2012 is gebaseerd op het Basis­model Geo-Informatie (NEN 3610: 2011). Dit Basismodel kent een aantal objectklassen en at­tributen waarmee aan het aardoppervlak gerelateerde ruimtelijke objecten kunnen worden ge­codeerd. IMRO2012 gebruikt slechts één van deze objectklassen, namelijk PlanologischGe­bied.
Met IMRO wordt de inhoud (representatie van de werkelijkheid) digitaal vastgelegd. De gebruiker van het bestand bouwt zelf de door hem gewenste verbeelding op. Deze verbeelding kan dus een andere presentatie zijn van dezelfde gegevens. De bronhouder kan door middel van een symboolcodelijst die bij de RO Standaarden 2012 beschikbaar is wel aangeven hoe de provinciale verordening en andere vormvrije plannen digitaal kan worden weergegeven. Voor de analoge verbeelding is geen standaard of richtlijn binnen de RO Standaarden aanwezig.

Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012)
Conform Wro en Bro wordt een provinciale verordening met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. De STRI2012 beschrijft hoe de beschikbaarstelling van ruimtelijke instrumenten gerealiseerd dient te worden en gaat onder meer in op naamconventies en het digitaal waarmerken van de elektronisch te publiceren dataset. Bij de STRI2012 behoort de toelichting Praktijkrichtlijn Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (PRTRI2012).

Standaard voor planteksten (IMROPT)
De standaard voor planteksten moet onder voorwaarde verplicht worden gebruikt. Toepassing van IMROPT2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen. De bronhouder mag er ook voor kiezen de planteksten in de vorm van HTML en PDF bestanden beschikbaar te stellen. IMROPT is in dit geval dan niet van toepassing. IMROPT2012 wordt toegelicht in de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT2012).

Gebruik van PDF-bestanden
Indien er PDF-bestanden worden gebruikt in een planset dan is het beter om PDF- bestanden te gebruiken die geen flashcomponenten bevatten. Bestanden met flashcomponenten kunnen om veiligheidsredenen niet meer in een webbrowser worden geopend waardoor de PDF-bestanden bij raadpleging van Ruimtelijkeplannen.nl geen inhoud bevatten.
Controleer daarom vóór publicatie dat uw PDF-documenten geen Flashcomponenten bevatten.

Styled Layer Descriptor (SLD)
Een Styled Layer Descriptor beschrijft in een xml structuur de vormgeving van de symbolen zoals die toegepast kan worden bij geografische data. Voor de provinciale verordening en andere vormvrije plannen is een bij de RO Standaarden 2012 behorende symboolcodelijst (in SLD formaat) beschikbaar die aangeeft op welke wijze een digitale verbeelding kan worden weergegeven.

Praktijkrichtlijn
In een praktijkrichtlijn wordt de methode van digitalisering van ruimtelijke instrumenten beschreven. De praktijkrichtlijn stoelt geheel op de in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening vastgelegde RO standaarden. De praktijkrichtlijn is te beschouwen als een toelichting op en nadere uitwerking van de RO standaarden. Voor de provinciale verordening is dit deze Praktijkrichtlijn Provinciale Verordening (PRPV2012).

de provinciale verordening: artikel 4.1 Wro
Betreft een door de provincie op te stellen instrument, zijnde een verordening waarin re­gels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 30, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, al dan niet voor een daarbij aangegeven gedeelte van het grondgebied van de provincie.

1.3 Leeswijzer

De voorliggende praktijkrichtlijn gaat in Hoofdstuk 2 in op aard en karakter van de provinciale verordening in de context van het informatiemodel. Hoofdstuk 3 beschrijft alle objecten en de bijbehorende attributen. Hoofdstuk 4 gaat in op gedeeltelijke herzieningen en de versie geconsolideerd. Hoofdstuk 5 gaat in op het gebruik van de symboolcodelijst voor vormvrije plannen. In Bijlage 1 en Bijlage 2 is een voorbeeld verordening in tekst en conform IMRO opgenomen.

2. Het informatiemodel toegelicht

In de een provinciale verordening zijn naast het werkingsgebied van de verordening, alle eenheden die in de verordening geometrisch vastgelegd, met een verwijzing naar de bijbehorende regeling. Objecten die niet geometrisch zijn vastgelegd in de verordening, worden niet gecodeerd. In dit hoofdstuk zijn de objecten toegelicht.

2.1 De objectbenadering van een provinciale verordening

In de IMRO-systematiek wordt voor objecten met gelijke eigenschappen de term “klasse” gebruikt. Voor een Provinciale Verordening worden de volgende klassen onderscheiden:

In Figuur 1 is dit schematisch weergegeven:

Figuur 1 Objectstructuur

Een Provinciale Verordening bestaat altijd uit:

Daarnaast kan een Verordening één of meerdere besluitsubvlakken bevatten. Zo’n besluitsubvlak heeft altijd een inhoudelijke relatie met één of meerdere onderliggende besluitvlakken of met één of meerdere andere onderliggende besluitsubvlakken.

Besluitgebied
Het Besluitgebied is het werkingsgebied van de Provinciale Verordening. Veelal zal dit de gehele provincie zijn, maar dat hoeft niet. Wanneer het besluitgebied de vorm heeft van meerdere niet aan elkaar grenzende vlakken, dan wordt dit ook beschouwd als één besluitgebied. Het object komt altijd één keer voor.

Besluitvlak
Het object Besluitvlak is een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een object Besluitgebied, dat zelfstandige eigenschappen heeft (bijvoorbeeld een daaraan gekoppeld voorschrift). In het geval de verordening uitsluitend inhoudelijke bepalingen kent die betrekking hebben op het hele werkingsgebied van de verordening wordt het werkingsgebied altijd tevens aangeduid als object Besluitvlak. Er is dus altijd tenminste één besluitvlak die in dat geval dezelfde geometrie kent als het object Besluitgebied. Meerdere objecten Besluitvlak dekken tezamen het gehele object Besluitgebied af en kunnen elkaar overlappen. Het object komt altijd tenminste één keer voor (1..n).

Besluitsubvlak
Het object Besluitsubvlak is een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een object Besluitgebied, met een inhoudelijke relatie met een of meer bovenliggende geometrisch vastgelegde objecten Besluitvlak of andere objecten Besluitsubvlak en heeft geen directe inhoudelijke relatie met het hele werkingsgebied van de verordening (het object Besluitgebied). Een object Besluitsubvlak kan een object Besluitvlak of een ander object Besluitsubvlak willekeurig overlappen. Het object komt zo vaak voor als gewenst (0..n).

2.2 Structuur

Wanneer een Provinciale Verordening deel uitmaakt van een geïntegreerde verordening dan dient deze als volgt te worden opgebouwd:

Het planologisch besluit Provinciale Verordening vertoont gelijkenissen met de Algemene maatregel van bestuur (AMvB) op Rijksniveau en met een aantal gebiedsgerichte besluiten (o.a. de beheersverordening) op gemeentelijk niveau (zie Figuur 2). Ook voor deze planologische besluiten zijn Praktijkrichtlijnen opgesteld. Bij het opstellen van deze Praktijkrichtlijn Provinciale Verordening is geprobeerd waar mogelijk aan te sluiten bij de Praktijkrichtlijnen voor AMvB’s (PRAMvB2012) en voor gebiedsgerichte besluiten (PRGB2012).

Figuur 2 Verticale afstemming

Vaak zal een Provinciale Verordening gebaseerd zijn op beleid dat is verwoord in een Provinciale Structuurvisie. Ook voor dit planologisch besluit is een praktijkrichtlijn opgesteld. Bij het opstellen van deze Praktijkrichtlijn Provinciale Verordening is geprobeerd waar mogelijk aan te sluiten bij de Praktijkrichtlijn Structuurvisies 2012 (PRSV2012).

Figuur 3 Horizontale afstemming

2.3 Digitale verbeelding van het besluit

De provinciale verordening wordt opgebouwd uit planobjecten. Deze planobjecten dienen zo gekozen te worden dat een ontvanger een heldere representatie van het plan krijgt met een duidelijke structuur die het plan onderverdeelt in consistente onderdelen.

Afbeeldingen van kaarten kunnen in het besluit worden opgenomen, maar kennen de status van illustratie. De geometrie die in het besluit wordt opgenomen in de vorm van GML-geometrie elementen is leidend of bindend voor de locatie van de objecten.

De bronhouder dient een digitale verbeelding van het besluit ter beschikking te stellen. Met behulp van een symboolcodelijst die bij de RO Standaarden 2012 beschikbaar is[^1], kan de bronhouder aangeven hoe de provinciale verordening kan worden weergegeven in een interactieve raadpleegomgeving.

[^1]: Zie Geonovum website onder het kopje: 'Implementatiebestanden’

De symboolcodelijst beschrijft de vormgeving van de symbolen, kleuren en patronen. Bij het opstellen van een provinciale verordening kan de bronhouder aan een object een symboolcode toekennen. Deze wordt met de rest van de informatie in de dataset van de provinciale verordening opgeslagen. De ontvanger van de dataset leest de gegevens, waaronder de symboolcodes, uit en kan daardoor de verordening weergeven zoals de bronhouder dit bedoeld heeft. In Figuur 4 is een detail van de symboolcodelijst voor vormvrije plannen opgenomen die onderdeel is van de RO Standaarden 2012.

Figuur 4 Detail van de symboolcodelijst voor vormvrije plannen

In Hoofdstuk 3 wordt per object uitgelegd hoe een symboolcode aan een object wordt toegevoegd. 0 gaat dieper in op het gebruik van de symboolcodelijst voor vormvrije plannen.

2.4 Geometrie en/of tekst als ingang voor beleid

De voorliggende praktijkrichtlijn is gericht op de geometrie en opbouw van de provinciale verordeningen. De geometrie (locatie) vormt hierbij de ingang voor het raadplegen van het ruimtelijke plan.

Binnen de RO Standaarden 2012 is het gebruik van objectgerichte planteksten (XML) facultatief. De bronhouder mag er ook voor kiezen de planteksten in de vorm van HTML en/of PDF bestanden (ofwel niet-objectgericht) beschikbaar te stellen. Bij het gebruik van objectgerichte planteksten wordt het in de toekomst mogelijk om de tekst te laten fungeren als ingang voor het raadplegen van het ruimtelijk plan binnen een interactieve raadpleegomgeving.

Voor toelichting op het gebruik van de standaard voor planteksten (IMROPT2012) wordt verwezen naar de toelichting Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT2012).

2.5 Metadata

In de voorgaande paragrafen is het IMRO met betrekking tot de provinciale verordening toegelicht. Wanneer de verordening digitaal wordt vastgelegd bestaat deze uit een set van verschillende bestanden: de dataset. STRI2012 geeft regels met betrekking tot deze bestanden.

In het GML bestand is ook bepaalde informatie over de verordening opgenomen. Ook in het geleideformulier en manifest is bepaalde informatie over de verordening opgenomen. Gegevens over gegevens wordt metadata genoemd. In IMRO2012 zijn bij de klasse MetadataIMRObestand regels opgenomen over de in het GML bestand op te nemen metadata. In Tabel 1 wordt klasse MetadataIMRObestand toegelicht.

Tabel 1 KlasseMetadataIMRObestand 1*

toepassingsschaal

Verordeningen worden vastgelegd in besluitvlakken en besluitsubvlakken die geometrisch zijn bepaald op basis van het Rijksdriehoekstelsel (RD-coördinaten). Daarvoor is de schaal in principe niet van belang. Bij de digitale en analoge verbeelding is de schaal waarop (gedeelten van) de verordening zinvol kunnen worden weergegeven wel van belang. Daarom wordt in de metadata van de dataset de maximale schaal meegegeven waarop het plan zinvol verbeeld mag worden.

3. De planobjecten met attributen

In dit hoofdstuk worden de klassen (objecttypen) met bijbehorende attributen beschreven. Elk object binnen een klasse kent eigenschappen die als attribuut daaraan worden toegekend. In IMRO2012 wordt in een zogenoemd UML-schema weergegeven hoe de objecten (klassen) samenhangen en welke attributen mogelijk zijn. Dit UML-schema is opgenomen in de bijlage.

3.1 Klasse Besluitgebied_P

Een verordening stelt regels die gemeenten moeten verwerken in bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. In principe moet dat binnen 1 jaar, tenzij in de verordening een andere termijn is gegeven.

Het gaat om regels voor de inhoud van bestemmingsplannen, maar ook van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 30, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken en beheersverordeningen. Om te voorkomen dat gronden minder geschikt worden voor de beoogde bestemmingen, kan de provincie in de verordening ook regelen dat, zolang een gemeente een en ander nog niet heeft vertaald in een bestemmingsplan, een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld bouwen rechtstreeks aan de verordening moeten worden getoetst. Dit moet dan expliciet in de verordening worden aangegeven. In de voorbeeldverordening in Bijlage 1 van deze praktijkrichtlijn is dit opgenomen in artikel 2, lid 3 en artikel 3, lid 2. In Bijlage 2 is nader uitgelegd op welke wijze dit gecodeerd dient te worden. Deze beschermende regels hebben dan dus een algemene bindende werking, óók naar burgers.

Omdat een verordening binnen een bepaalde termijn in een bestemmingsplanregeling moet worden vertaald, moet hetgeen in de verordening wordt opgenomen een zekere mate van concreetheid hebben.

Figuur 5 Doorwerking

In essentie bestaat de verordening uit een set regels (de eigenlijke verordening) met eventueel daarbij behorende illustraties. De verordening gaat vergezeld van een toelichting.

Binnen een verordening kunnen ook mogelijkheden worden opgenomen om af te wijken van de algemene regels. Hiertoe kunnen ontheffingen in de verordening worden opgenomen.

In een verordening kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het grondgebied van de provincie. Bepaalde regels in de verordening kunnen dus gelden voor de hele provincie, andere voor slechts een deelgebied binnen de provincie.

Bij de verordening kunnen in beginsel ook regels gesteld worden aan de toelichting op een bestemmingsplan. Die mogelijkheid wordt gecreëerd door middel van een expliciete bepaling in het Bro ter zake.

In Tabel 2 zijn de attributen behorend bij de klasse Besluitgebied_P benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 2 Klasse Besluitgebied_P 1*

identificatie (verplicht):
Ieder ruimtelijk instrument kent een eigen identificatienummer (idn). Deze identificatie maakt het mogelijk dat op landelijk niveau een uniek onderscheid voor ieder instrument aanwezig is. Voor het geval het werkingsgebied bestaat uit meerdere ruimtelijk gescheiden gebieden kent het totaal van die gebieden één identificatienummer. De geometrie van het object Besluitgebied_P is hierbij een multipolygoon. Het samengestelde attribuut verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace, lokaalID en versie.

typePlan (verplicht):
Voor het attribuut typePlan wordt het domein RuimtelijkPlanOfBesluit_PV gebruikt. Hier wordt de vaste waarde provinciale verordening ingevuld.

beleidsmatigVerantwoordelijkeOverheid (verplicht):
Hier wordt de overheid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor het opstellen van het plan opgenomen uit het domein Overheden_P. In dit geval de vaste waarden: provinciale overheid.

naamOverheid (verplicht):
Hier wordt de naam van de beleidsmatig verantwoordelijke overheid opgenomen, in de vorm van de tekst “provincie …….”.

overheidscode (verplicht):
Teneinde kenbaar te maken van welke beleidsmatig verantwoordelijke overheid de provinciale verordening is, wordt hier het CBS-nummer van die overheid opgenomen. Hier worden, voorafgaand aan het CBS-nummer van de provincie, twee voorloopnegens geplaatst, zodat de totale lengte 4 posities bedraagt.

naam (verplicht):
In het waardeveld van het attribuut naam dient de naam van de provinciale verordening te worden op­genomen. Het gaat daarbij om de volledige naam. Indien er sprake is van een aanhaaltitel in het plan dan wordt deze gebruikt.

normadressant (zo vaak als gewenst):
Dit attribuut geeft aan op welke organen of rechtspersonen de regeling zich richt. Het domein Normadressant_PV geeft de toegestane waarden aan waaruit eventueel meerdere kunnen worden gekozen.

locatieNaam (zo vaak als gewenst):
Indien gewenst kan de naam van de locatie waarop de verordening betrekking heeft hier worden opgenomen.

planstatusInfo (verplicht):
Dit attribuut is noodzakelijk om de plangegevens te kunnen plaatsen naar tijd en belang. Het samengesteld attribuut planstatusInfo verwijst naar het object PlanstatusEnDatum, bestaande uit de attributen planstatus en datum.

besluitnummer (onder voorwaarde verplicht):
Nummer van het vaststellingsbesluit van de verordening. Het besluitnummer is alleen toegestaan en dan verplicht indien de planstatus vastgesteld is. Bij een andere planstatus is dit attribuut niet toegestaan.

verwijzingNaarVaststellingsbesluit (onder voorwaarde verplicht):
Hierin wordt een link opgenomen naar de tekst van het vaststellingsbesluit. In het format conform de bestandsnaamconventie vaststellingsbesluit volgens de STRI2012. De link is alleen verplicht indien de planstatus vastgesteld is. Bij een andere planstatus is dit attribuut niet toegestaan. Aan het bestand kunnen ook eventueel bij het vaststellingsbesluit behorende bijlagen worden toegevoegd.

verwijzingNaarTekstInfo (onder voorwaarde verplicht):
Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentieBG_PV, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst.
Attribuut wordt met de volgende cardinaliteit opgenomen:

Het aantal verwijzingen naar teksten is beperkt. De raadpleger van de plannen heeft daar baat bij, omdat hij dan niet direct geconfronteerd wordt met een mogelijk lange lijst van verwijzingen. Daarom moet er maximaal één verwijzing zijn naar het volledige besluitdocument, maximaal één verwijzing naar de volledige toelichting en maximaal één naar de volledige regels. Daarnaast mag er maximaal één verwijzing zijn naar alle eventuele bijlagen, gegroe­peerd naar bijlage bij besluitdocument, toelichting en/of regels. Er mag worden verwezen naar een inhoudsop­gave of index, waardoor indirect meer mogelijkheden aanwezig zijn.
De bronhouder kiest voor het al dan niet gebruik van objectgerichte planteksten. In beide gevallen wordt dit attribuut verwijzingNaarTekstInfo gebruikt. De keuze voor XML of HTML/PDF planteksten geldt niet alleen voor het plangebied, de keuze geldt ook voor de andere objecten (besluitvlakken/ besluitsubvlakken) binnen de provinciale verordening. Daarnaast wordt de keuze vastgelegd met behulp van het attribuut verwijzingNorm bij BesluitGebied_P van deze verordening. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn.

ondergrondInfo (verplicht, zo vaak als gewenst):
Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut Ondergrondreferentie, bestaande uit de attributen ondergrondType en ondergrondDatum. Met dit attribuut wordt, conform artikel 1.2.4 Bro, aangegeven welke ondergrond bij het vaststellen van de provinciale verordening is gebruikt. Er zijn meerdere waarden mogelijk.

Indien geen gebruik is gemaakt van een ondergrond uit het domein Ondergronden wordt de naam van het bestand van de gebruikte ondergrond(en) als vrije tekst opgegeven. In de PRTRI2012, hoofdstuk 7, is toegelicht welke bestandformaten voor de ondergrond kunnen worden gebruikt.

verwijzingNaarIllustratieInfo (zo vaak als gewenst):
Dit attribuut is bedoeld om de verbeelding van de verordening (het kaartbeeld of de kaartbeelden ingeval dit er meer zijn, op te nemen. Het betreft kaarten/afbeeldingen op het niveau van het "plangebied" en niet op het niveau van onderliggende objecten; illustraties die bij onderliggende objecten behoren worden bij die objecten opgenomen. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut IllustratieReferentiePG, bestaande uit de attributen verwijzingNaarIllustratie en typeIllustratie.

verwijzingNaarExternPlanInfo (zo vaak als gewenst):
Een verordening zal meestal gebaseerd zijn op een Provinciale Structuurvisie, maar kan ook gebaseerd zijn op een ander beleidsdocument. Ook kan er sprake zijn van het doorwerken van een AMvB naar een provinciale verordening. In Hoofdstuk 4 is dit met betrekking tot herzieningen toegelicht. Daarnaast kan een extern plan ook relevante informatie bevatten. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut ExternPlanReferentie_PV, bestaande uit de volgende attributen naamExternPlan, idnExternPlan en rolExternPlan.

verwijzingNorm (verplicht):
Teneinde de zekerheid te hebben welke technische status de data hebben, is het noodzakelijk dat wordt aangegeven aan welke IMRO versie de gegevensset voldoet. Tevens moet een verwijzing worden opgenomen naar de gebruikte versie van de praktijkrichtlijn. In het geval objectgerichte planteksten (XML) onderdeel zijn van de provinciale verordening, dan wordt ook de verwijzing naar de standaard voor planteksten opgenomen.
Het attribuut verwijzingNorm dient minimaal twee keer te worden opgenomen met de verwijzing naar de betreffende versies in het waardeveld: IMRO2012 en PRPV2012. Bij het gebruik van objectgerichte planteksten in dit ruimtelijk plan moet ook worden opgenomen: IMROPT2012.

begrenzing (verplicht):
Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut GeometriePlangebied, bestaande uit de attributen geometrie en idealisatie.

3.2 Klasse Besluitvlak_P

In Tabel 3 zijn de attributen behorend bij de klasse Besluitvlak_P benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 3 Klasse besluitvlak_P 1..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Besluitvlak_P krijgt een eigen unieke identificatie binnen de provinciale verordening. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

typePlanobject (verplicht):
Het attribuut typePlanobject maakt het via het bijbehorende domein RuimtelijkPlanobject mogelijk aan te geven welk object het betreft. Hier wordt de vaste waarde besluitvlak_P ingevuld.

besluitgebied (verplicht):
Voor elk object is een verwijzing noodzakelijk naar het object Besluitgebied_P waar het object deel van uitmaakt. Dit attribuut verwijst daartoe naar het attribuut identificatie van het bijbehorende object Besluitgebied_P. Dit zal automatisch binnen een applicatie gestalte kunnen krijgen.

naam (verplicht):
Aan het attribuut naam wordt als waarde een representerende naam van het object meegegeven, mogelijk zoals deze in de tekst die ernaar verwijst is opgenomen. Niet altijd zal dit het geval zijn. In dat geval zal een zinvolle onderscheidende naam moeten worden ingevuld, zodat het object voor gebruikers herkenbaar is en de gebruiker hierop desgewenst kan classificeren.

thema (verplicht, zo vaak als gewenst):
Met dit attribuut wordt het thema van het object opgenomen. Het thema wordt gekozen uit de waarden volgens het voorlopige domein Thema. Indien geen bruikbare waarde wordt gevonden kan een vrije tekst worden opgenomen. Dit attribuut kan meerdere keren worden opgenomen.

verwijzingNaarTekstInfo (onder voorwaarde verplicht):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het betreffende object Besluitvlak_P. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_PV, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst, typeTekst en normadressant.
De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Besluitgebied_P: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij deze provinciale verordening.

normadressant (zo vaak als gewenst)
Dit attribuut geeft aan op welke organen of rechtspersonen de regeling zich richt. Het domein Normadressant_PV geeft de toegestane waarden aan waaruit één of meerdere kunnen worden gekozen. Indien deze waarde hier wordt opgegeven treedt deze waarde in de plaats van de waarde die bij het object Besluitgebied_P is opgegeven.

verwijzingNaarIllustratieInfo (zo vaak als gewenst):
Dit attribuut is bedoeld om een specifieke afbeelding of illustratie behorende bij het object op te nemen. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut IllustratieReferentie, bestaande uit de attributen verwijzingNaarIllustratie, typeIllustratie en legendanaam.

cartografieInfo (zo vaak als gewenst):
Het attribuut cartografieInfo wordt gebruikt om verschillende kaarten in de structuurvisie zichtbaar en presenteerbaar te maken. De structuur van de kaartopbouw staat echter los van de planstructuur. Geen of foutief gebruik van het attribuut cartografieInfo resulteert in een grijze of andere objectweergave in een interactieve raadpleegomgeving. Een object kan in meerdere kaarten voorkomen. Er moeten meerdere attributen cartografieInfo met waarden toegevoegd worden om dit te realiseren.
Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut cartografieInfo bestaande uit de attributen kaartnummer, kaartnaam en symboolcode.

begrenzing (verplicht, zo vaak als gewenst):
Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut GeometrieBesluitObject_P1, bestaande uit de attributen:

3.3 Klasse Besluitsubvlak_P

In Tabel 4 zijn de attributen behorend bij de klasse Besluitsubvlak_P benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen gekoppeld worden, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 4 Klasse Besluitsubvlak_P 0..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Besluitsubvlak_P krijgt een eigen unieke identificatie binnen deze provinciale verordening. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

typePlanobject (verplicht):
Het attribuut typePlanobject maakt het via het bijbehorende domein RuimtelijkPlanobject mogelijk aan te geven welk object het betreft. Hier wordt de vaste waarde besluitsubvlak_P ingevuld.

besluitgebied (verplicht):
Voor elk object is een verwijzing noodzakelijk naar het object Besluitgebied_P waar het object deel van uitmaakt. Dit attribuut verwijst daartoe naar het attribuut identificatie van het bijbehorende object Besluitgebied_P. Dit zal automatisch binnen een applicatie gestalte kunnen krijgen.

besluitvlak (onder voorwaarde verplicht):
Een object Besluitsubvlak_P heeft op grond van een inhoudelijke relatie altijd betrekking op minimaal één object Besluitvlak_P of op minimaal één ander object Besluitsubvlak_P. Indien dit object Besluitsubvlak_P geen betrekking heeft op een ander object Besluitsubvlak_P, dan dient met dit attribuut het idn van het onderliggende object Besluitvlak_P waar dit object Besluitsubvlak_P betrekking op heeft, te worden ingevuld. Dit attribuut moet meerdere keren worden gebruikt als het object betrekking heeft op meerdere onderliggende objecten Besluitvlak_P.

besluitsubvlak (onder voorwaarde verplicht):
Objecten van het type Besluitsubvlak_P kunnen op grond van een inhoudelijke relatie betrekking hebben op andere onderliggende objecten Besluitsubvlak_P. Indien dat het geval is, dient met dit attribuut het idn van deze onderliggende objecten Besluitsubvlak_P te worden opgenomen.

naam (verplicht):
Aan het attribuut naam wordt als waarde een representerende naam van het object meegegeven, mogelijk zoals deze in de tekst die ernaar verwijst is opgenomen. Niet altijd zal dit het geval zijn. In dat geval zal een zinvolle onderscheidende naam moeten worden ingevuld, zodat het object voor gebruikers herkenbaar is en de gebruiker hierop desgewenst kan classificeren.

thema (verplicht, zo vaak als gewenst):
Met dit attribuut wordt het thema van het object opgenomen. Het thema wordt gekozen uit de waarden volgens het voorlopige domein Thema. Indien geen bruikbare waarde wordt gevonden kan een vrije tekst worden opgenomen. Dit attribuut kan meerdere keren worden opgenomen.

verwijzingNaarTekstInfo (onder voorwaarde verplicht):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het betreffende object Besluitsubvlak_P. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_PV, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst, typeTekst en normadressant.
De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Besluitgebied_P: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij deze provinciale verordening.

verwijzingNaarIllustratieInfo (optioneel):
Dit attribuut is bedoeld om een specifieke verbeelding of illustratie behorende bij het object op te nemen. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut IllustratieReferentie, bestaande uit de attributen verwijzingNaarIllustratie, typeIllustratie en legendanaam.

cartografieInfo (zo vaak als gewenst):
Het attribuut cartografieInfo wordt gebruikt om verschillende kaarten in de structuurvisie zichtbaar en presenteerbaar te maken. De structuur van de kaartopbouw staat echter los van de planstructuur. Geen of foutief gebruik van het attribuut cartografieInfo resulteert in een grijze of andere objectweergave in een interactieve raadpleegomgeving. Een object kan in meerdere kaarten voorkomen. Er moeten meerdere attributen cartografieInfo met waarden toegevoegd worden om dit te realiseren.
Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut cartografieInfo bestaande uit de attributen kaartnummer, kaartnaam en symboolcode.

begrenzing (verplicht, zo vaak als gewenst):
Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut GeometrieBesluitobject_P3, bestaande uit de attributen geometrie en idealisatie.

4. Herzieningen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop gedeeltelijke herzieningen gecodeerd moeten worden en hoe beschikt kan worden over een versie "geconsolideerd".

4.1 Gedeeltelijke herziening

Bij een provinciale verordening kan onderscheid worden gemaakt in een besluit dat eenmalig is genomen c.q. wordt herzien waarbij zij integraal in de plaats komen van een voorgaand besluit en in een reeds vastgesteld besluit waarvan een gedeelte wordt herzien.

Hetgeen in Hoofdstuk 4 van deze praktijkrichtlijn is vermeld, is zowel in het eenmalige geval als in geval van een integraal herzien besluit volledig van toepassing.
Op deze wijze wordt al hetgeen een nieuwe provinciale verordening besluit betreft gecodeerd en wordt voldaan aan de wettelijke plicht te beschikken over een objectgericht besluit.

In het andere geval wordt een gedeelte van de geldende provinciale verordening herzien, waarna de geldende provinciale verordening, inclusief hetgeen daarvan herzien is, de nieuwe geldende provinciale verordening wordt. In dit geval worden alleen die aspecten die de aanpassing betreffen gecodeerd. Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze de objecten en attributen uit Hoofdstuk 3 voor een gedeeltelijke herziening dienen te worden gebruikt. Het resultaat is een aparte dataset die behoort bij de gedeeltelijke herziening.

Als verplicht onderdeel moet het object Besluitgebied_P worden gebruikt. De begrenzing van het plangebied heeft betrekking op de te herziene locatie. Dit kan afwijken van de begrenzing van het oorspronkelijk plangebied waarop de herziening betrekking heeft. Verder wordt dezelfde multipliciteit van de attributen in acht genomen, met dat verschil dat het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo verplicht moet worden ingevuld.
Daartoe worden bij het object Besluitgebied_P bij het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo bij de samenstellende at¬tributen respectievelijk de naam (type) van het plan dat wordt herzien, het idn van het plan dat wordt herzien en de waarde "ter vervanging van extern plan" ingevuld. Daarmee wordt de relatie met het plan dat gedeeltelijk wordt herzien vastgelegd.

Tabel 5 Relatie naar extern plan

Bij het attribuut verwijzingNaarTekstInfo worden alle relevante teksten gevoegd. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de domeinwaarden van het domein TeksttypeBG_PV. De overige attributen spreken voor zich.

Daarnaast kunnen vervolgens alle herziene objecten van de klasse Besluitvlak_P en/of Besluitsubvlak_P, met alle (nieuwe of aanpassingen van de) regels, voor zover dit de herziening betreft, worden gecodeerd. De codering, zoals hier bedoeld, dient afhankelijk van de concrete situatie te worden aangebracht. Nadere regels zijn moeilijk te geven gezien de vele mogelijkheden die aard, omvang en onderlinge samenhang van de te herziene gedeelten van een provinciale verordening met zich meebrengen. Dit betreft uiteraard geen ideale situatie. Zo daar behoefte aan is kan getracht worden hierover afspraken te maken en een aparte richtlijn te schrijven.
Het kan praktisch zijn om de objecten die behoren bij de herziening zodanig te kiezen en te coderen dat er een voordeel ontstaat bij het opstellen van de versie "geconsolideerd" die verderop aan de orde komt. Uiteraard is het juridische doel van de herziening maatgevend, maar kan van de ruimte binnen dat doel gebruik worden gemaakt om te komen tot een ook voor de codering en de verwerking daarvan in een versie “geconsolideerd” versie praktische oplossing.

Op deze wijze wordt al hetgeen een herziening van een provinciale verordening betreft gecodeerd en wordt voldaan aan de wettelijke plicht te beschikken over een objectgericht plan, maar ontstaat geen compleet overzicht van de nieuwe geldende situatie. Een oplossing daarvoor is om gebruik te maken van een versie "geconsolideerd" waarin de gevolgen van de herziening zijn verwerkt. Daarop wordt hierna onder 4.2 nader ingegaan.

4.2 Geldende situatie: de versie “geconsolideerd”

Om de raadpleger van ruimtelijkeplannen.nl meer duidelijkheid te kunnen bieden over de exacte status en werkingssfeer van wijzigingen in de provinciale verordening en het actuele planologische regime ter plaatse kan het gebruik van een versie “geconsolideerd” de oplossing zijn. Op die manier is in één oogopslag duidelijk wat de juridische status van de desbetreffende verordeningen is en wat de overige gevolgen ervan zijn. Hierdoor is het niet (meer) nodig via andere, vaak omslachtige, wegen te zoeken naar de geldende regels. Dat geeft duidelijkheid, kost minder tijd en is dus klantvriendelijk naar de raadpleger. Ook de complete data die op Ruimtelijkeplannen.nl is gepubliceerd door een bevoegd gezag kan hiermee op orde worden gesteld.
Let op: het gaat dus niet om een herziening of een actualisering van een provinciale verordening maar om het samenvoegen van meerder ruimtelijke plannen om zo een integrale versie, en daardoor een beter leesbare versie van de verordening, te tonen. Er vinden dus geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De versie ‘geconsolideerd’ van een provinciale verordening kent geen wettelijke, dus geen juridische status omdat deze versie niet door de Provinciale Staten wordt vastgesteld. Het gebruik van een geconsolideerd plan is een keuze van het bevoegd gezag.

De provincie is het bevoegde gezag voor de provinciale bedrijven die vallen onder de Richtlijn Industriële Emissies (voorheen de IPPC-richtlijn) en die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo). Dit geldt ook voor zaken als bouwen, slopen, kappen van bomen en  plaatsen van reclameborden. De aanvrager dient hierbij een omgevingsvergunning aan te vragen bij de provincie. Bij vergunningverlening moet altijd verwezen worden naar de juridisch geldende verordeningen en wijzigingsbesluiten.

Het consolideren van provinciale verordening met de wijzigingsbesluiten gaat in eerste instantie altijd over het samenvoegen van twee of meer plankaarten, waar nodig. Dit kan in combinatie met het consolideren van de regels en toelichting.

Een eerste stap bij het consolideren van een verordening is de consolidatie van de verschillende plankaarten die zijn ontstaan door wijzigingen. Op Ruimtelijkeplannen.nl komen deze als het ware op elkaar te liggen waardoor de raadpleging wordt bemoeilijkt. Bij een provinciale verordening worden vaak meerdere kaarten per thema gemaakt. Deze kaarten worden per thema geraadpleegd en niet in één geconsolideerde versie gemaakt. Het consolideren van de kaarten bij een provinciale verordening gaat om het consolideren per thema of onderwerp.

Afhankelijk welke aspecten moeten worden geconsolideerd zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat er een nieuwe plankaart wordt gemaakt van de plannen waarbij de wijzigingen in het oorspronkelijke plan verwerkt worden. Door de wijzigingen in het originele plan te verwerken, ontstaat er één duidelijk beeld. De andere werkwijze is het ´knippen´ van delen uit de oorspronkelijke plankaart, delen waarin de wijzigingen als het ware de gaten ´opvullen´ in de verbeelding. In dat geval moet de consolidatie geen aspecten bevatten die het overige deel van het plan betreffen. Vervolgens laat ruimtelijkeplannen.nl door de ‘gaten’ de juiste informatie zien.

In het geval van de eerste mogelijkheid bundelt de bronhouder vervolgens de regels van de wijzigingen die geconsolideerd worden. Hierbij verwerkt de bronhouder in de regels van het oorspronkelijke plan de wijzigingen die daarin door de wijzigingsplannen zijn aangebracht zodat één complete set van geldende regels ontstaat. Het is daardoor niet nodig meerdere plannen te raadplegen en ontstaat er meer duidelijkheid voor de raadpleger over wat waar geldig is. Omdat deze versie geen geldige juridische status heeft is het aan te bevelen om een verwijzing te maken naar de juridisch geldende provinciale verordeningen met een deeplink in de geconsolideerde tekst naar de brontekst.

Een volgende stap die nog gedaan kan worden, is het consolideren van de toelichting behorende bij een verordening. Een bronhouder kan hierbij kiezen voor het maken van een algemene toelichting waarin de essentie van het consolideren wordt uitgelegd met daarbij de koppeling van de toelichtingen van de plannen die geconsolideerd worden. Dit kan een koppeling zijn naar een pdf dan wel html van de toelichtingen of een koppeling naar de xml bestanden van de toelichtingen in geval van objectgerichte planteksten.

Aangezien de versie geconsolideerd niet door Provinciale Staten wordt vastgesteld, is het voor de hand liggend om voor de datum van deze verordening aan te sluiten bij het in werking treden / onherroepelijk worden van de meest recente verordening. Tevens is het aan te raden om te verwijzen naar de geldige plannen dan wel besluiten. Bij de waarde van het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo worden alle plannen/besluiten opgenomen die in deze versie geconsolideerd zijn verwerkt. De waarde bij het attribuut rolExternPlan is in dit geval: ‘als mutatie opgenomen’. Het ruimtelijke plan met de plan status ‘geconsolideerd’ wordt in het manifest met behulp van de dossierstatus ‘geconsolideerd’ geplaatst.

5. Verbeelding van een vormvrij plan

Met het gebruik van de symboolcodelijst voor vormvrije plannen is het mogelijk verbeeldingsaspecten aan de objecten in de structuurvisie toe te kennen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de werkwijze.

5.1 Toelichting

Voor bestemmingsplannen geldt er een standaard voor verbeelding bij de officiële publicatie door de bronhouder: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Ontvangende partijen hanteren in de regel ook deze standaard. Er is echter geen standaard vastgesteld voor verbeelden van een provinciale verordening of andere vormvrije plannen. In een provinciale verordening kan daarom sinds IMRO2012 informatie over de kleur, patroon en de opbouw van de verbeelding (kaart) worden opgenomen. De ontvanger van de digitale provinciale verordening kan daardoor uit het IMRO-gecodeerde ruimtelijke plan opmaken in welke kleuren en/of patronen of in hoeveel kaarten de provinciale verordening moet worden weergeven.
Het attribuut dat hiervoor door de bronhouder moeten worden gebruikt is cartografieInfo. Dit is een samengesteld attribuut bestaande uit de attributen kaartnummer, kaartnaam en symboolcode. In de volgende paragrafen volgt de werkwijze voor het gebruik van de symboolcodelijst.

5.2 cartografieInfo

Per object wordt de symboliek gecodeerd en gerelateerd aan het kaartbeeld waarin het object moet voorkomen. Ieder object dat binnen een verbeelding moet worden gesymboliseerd moet een kaartnummer, kaartnaam en symboolcode krijgen, de onderdelen van et attribuut cartografieInfo. De structuur van de kaartopbouw staat hiermee los van de planstructuur. Dit biedt volledige vrijheid van kaartsamenstelling, maar kan ook inconsequente verbeeldingen opleveren. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de bronhouder die dit ruimtelijke plan maakt (of laat maken). Een foutieve symboolcode resulteert in een niet gedefinieerde weergave in de interactieve raadpleegomgeving: het object in een grijstint.

Bij de RO Standaarden 2012 is een symboolcodelijst beschikbaar als bijlage bij IMRO2012. De symboolcode bepaalt alleen het uiterlijk van het symbool (kleur, arcering, vorm, etc.) en zegt niets over de betekenis. Dit is een zogenaamde enkelvoudige code, dat wil zeggen: geen aparte aanduiding voor vlakkleur, vulling en lijnstructuur en lijnkleur, maar 1 code voor de complete symboliek. Degene die het ruimtelijk plan codeert bepaalt zelf welk symbool voor een bepaald beleid gebruikt wordt.

De verbeelding kent door het gebruik van symboolcodes (refereren naar kaarten) een structuurweergave die gebruikt kan worden in de interactieve raadpleegomgeving waardoor de verschillende kaarten binnen het ruimtelijke plan interactief worden.

5.3 Gebruik van symboolcode

Ieder planobject in het ruimtelijk plan heeft ten behoeve van de juiste verbeelding op de kaart een symboolcode nodig. Met behulp van het attribuut symboolcode wordt een waarde uit de symboolcodelijst gebruikt. Het attribuut symboolcode is samengesteld uit de attributen kaartnummer, kaartnaam en symboolcode. De waarden van kaartnummer en kaartnaam zorgen voor een structuurweergave van het kaartbeeld. De waarde van symboolcode zorgt voor de daadwerkelijke verbeelding. De symboolcode is optioneel: in het geval symboolcode niet is opgegeven, wordt het planobject wel weergegeven in de structuurweergave, maar niet in het kaartbeeld zelf.

Bij het gebruik van een planobject met geometrieën van verschillende typen (punt, lijn, vlak) moet voor ieder geometrietype een bijpassend symbool worden opgenomen. In het geval van drie geometrietypen, komt het samengestelde attribuut cartografieInfo driemaal voor.

De beginletter van de symboolcode specificeert het type geometrie waar het symbool betrekking heeft. Dit bepaalt tevens welke volgorde het object getekend moet worden. Om objecten in de juiste volgorde te kunnen tekenen is de prefix van de symboolcode bepalend. Op de volgende wijze dient het type symbool gepositioneerd te worden in de verbeelding van het plan, volgorde van boven naar onder:

Puntsymbool: P<nr>
Lijnsymbool: L<nr>
Gearceerd vlaksymbool: AS<nr>
Semi-transparant vlaksymbool met 50% / zonder vulling: ES<nr>
Dicht vlaksymbool: S<nr>

De gebruikte objectenstructuur in het ruimtelijk plan dient de volgorde tussen de elementen binnen een symboolprefix te bepalen: kindelementen liggen boven de moederelementen. Binnen een kaartnummer/kaartnaam worden objecten in een structuur geplaatst conform de relatie van de objecten binnen een plan. Elementen op hetzelfde niveau worden gesorteerd op alfabet.

Planobjecten zonder geometrie kunnen wel in de legenda worden opgenomen wanneer gebruik wordt gemaakt van het attribuut cartografieInfo. Met dit attribuut kan een kaartnaam en kaartnummer worden toegekend. In Figuur 6 wordt een voorbeeld van de weergave in structuur getoond.

Figuur 6 Weergave van een structuur met onderliggende objecten

Deze volgorde heeft als resultaat dat de verbeelding verandert bij selectie van bovenliggend

Figuur 7) en onderliggend object (Figuur 8).

Figuur 7 Weergave in de verbeelding bij selectie van bovenliggend object

Figuur 8 Weergave in de verbeelding bij selectie van een onderliggend object

Planobjecten die niet zichtbaar, maar wel opvraagbaar moeten zijn in het kaartbeeld (verborgen objecten) worden gecodeerd met een symboolcode met een 100% transparante vulling. Als er geen symboolcode aan toe wordt gevoegd komt het object niet in de kaart (opvraagbaar) voor, maar alleen in de weergave van de structuur. Planobjecten zonder geometrie worden wel in de structuurboom getoond via welke de detailinformatie is op te vragen. Consequentie hiervan is wel dat objecten voor de raadpleger moeilijk of zelfs niet vindbaar zijn in het kaartbeeld. De maker van de verordening kan zich afvragen of dat wel de bedoeling is.

In het Tabel 6 is aangeduid hoe de objecten moeten worden verbeeld.

Tabel 6 Relatie objecten en verbeelding

Geometrie aanwezig Symboolcode aanwezig Weergave in kaart In structuurweergave
Ja Ja Ja Ja
Ja Nee Nee Ja
Nee Ja Ja Ja
Nee Nee Nee Ja

De plangrens van het ruimtelijke plan krijgt geen symboolcode, de plangrens wordt standaard afgebeeld conform de plangrens in de SVBP2012.
Cartografische symbolen als grote pijlen moeten volgens de praktijkrichtlijn als geometrisch object worden ingetekend en gecodeerd met behulp van de waarde “cartografisch figuur” bij het attribuut idealisatie. Er komen in de symboolcodelijst daarom geen figuratieve symbolen voor, maar alleen met abstracte symbolen.

5.4 Kaartnummer en kaartnaam

Kaartnummer en kaartnaam zijn vrij te kiezen. De kaarten dienen in oplopende volgorde van kaartnummer te worden getoond in de structuurweergave. De kaart met nummer 1 wordt als hoofdkaart gezien en moet altijd voorkomen. Het kaartnummer moet een uniek nummer zijn gekoppeld aan een kaartnaam. Het ophogen van het kaartnummer met ‘1’ligt voor de hand (wat resulteert in 1,2,3 etc.). Het kaartnummer maakt geen deel uit van de verbeelding, maar alleen dient ten behoeve van de presentatiestructuur en dient niet te worden getoond.
In het geval van herzieningen kan het wenselijk zijn de oorspronkelijke kaartnummers aan te houden en dus niet steeds met 1 op te hogen.

Een object kan in meerdere kaarten voorkomen met verschillende symboliek. Om hetzelfde planobject op verschillende kaarten met een ander symbool weer te geven moeten meerdere symboolcodes toegekend worden, voor iedere kaart een betreffende cartografieInfo. De naam van het object kan niet verschillen per kaart; dan zou er feitelijk ook sprake zijn van een ander object. Wanneer dit wel gewenst is, zal het object meerdere keren moeten worden gecodeerd.

6. Bijlage 1: Voorbeeldverordening

Provinciale Staten van Fryslân;
Overwegende dat het provinciale beleid, neergelegd in het op 4 oktober 2000 vastgestelde Streekplan Windstreek 2000, erop is gericht om het opwekken van windenergievermogen op een landschappelijk aanvaardbare wijze mogelijk te maken, teneinde daarmee invulling te geven aan het met het Rijk afgesloten convenant tot realisatie van 200 MW aan windenergievermogen in Fryslân, waarbij versterkt wordt ingezet op het project Afsluitdijk;
dat het gewenst is ter uitvoering en doorwerking van dit provinciale beleid in het gemeentelijk ruimtelijk beleid algemene regels vast te stellen als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
dat over het ontwerp voor de provinciale verordening inspraak heeft plaatsgevonden overeenkomstig de provinciale inspraakverordening en de algemene wet bestuursrecht en dat over het voornemen tot vaststelling van de verordening bestuurlijk overleg met de Friese gemeenten heeft plaatsgevonden;
gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. …………..
gehoord het advies van de Provinciale Planologische Commissie d.d. ………
gelet op artikel 4.1, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, juncto artikel 155 van de Provinciewet;

hebben vastgesteld de navolgende verordening:

Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
Uitsluitingsgebieden:
De van de plaatsing van windturbines uit te sluiten gebieden, zoals aangegeven op de bij verordening behorende kaartbeeld;
Bedrijventerrein, Cluster, Grootschalige structuurbepalende elementen, Masthoogte, Opschaling, Regionale centra, Stedelijke centra en Turbine:
De beschrijving van deze begrippen zoals die is aangegeven in Bijlage II behorende bij het Streekplan Windstreek 2000.

Artikel 2. Beleid t.a.v. solitaire windturbines

  1. In een bestemmingsplan zijn geen regelingen toegestaan, die de plaatsing van nieuwe solitaire windturbines mogelijk maken.
  2. De op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande solitaire windturbines mogen rechtens worden vervangen op dezelfde locatie, met dezelfde hoogte en met hetzelfde windenergievermogen.
  3. Zolang een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan het bepaalde in lid 1 en 2, geldt die leden als een regeling als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 3. Beleid t.a.v. opschalingsclusters voor windturbines
In een bestemmingsplan zijn geen regelingen toegestaan, die de oprichting van opschalingsclusters voor windturbines mogelijk maken, met uitzondering van clusters ter vervanging van bestaande solitaire windturbines, waarvoor de volgende bepalingen gelden:

Per gemeente is maximaal één opschalingscluster toegestaan, bestaande uit minimaal 2 en maximaal 10 windturbines, te plaatsen op of aansluitend bij een bedrijventerrein in stedelijke of regionale centra of plattelandskernen, of in geval van aangetoonde onmogelijkheid van deze locaties, te plaatsen langs grootschalige structuurbepalende elementen als bedoeld in artikel 1.
De in artikel 1 aangegeven uitsluitingsgebieden komen niet in aanmerking voor locaties ten behoeve van opschalingsclusters.
De masthoogte voor windturbines in opschalingsclusters op of aansluitend bij een bedrijventerrein in de stedelijke of regionale centra of langs de grootschalige structuurbepalende elementen mag niet meer dan 60 meter bedragen en in de overige gevallen van plaatsing op of aansluitend bij een bedrijventerrein in plattelandskernen mag deze masthoogte niet meer dan 45 meter bedragen.
De op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande clusteropstellingen mogen op dezelfde locatie worden vervangen en/of opgeschaald.
Zolang een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan het bepaalde in dat lid, geldt dat lid als een regeling als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4. Ontheffing solitaire windturbines
GS kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, onder 1 en toestaan dat een nieuwe solitaire windturbine uitsluitend wordt geplaatst op of aansluitend bij een bedrijventerrein in de stedelijke of regionale centra of plattelandskernen, mits de windturbine voldoende landschappelijk wordt ingepast, blijkend uit een bij het ontheffingsverzoek over te leggen landschappelijke inrichtingsplan.
Geen ontheffing kan worden verleend voor de plaatsing van nieuwe solitaire windturbines binnen de in artikel 1 aangegeven uitsluitingsgebieden.
De via ontheffing toegestane solitaire windturbines op of aansluitend bij een bedrijventerrein in de stedelijke of regionale centra mogen maximaal 60 meter bedragen en in de overige plattelandskernen maximaal 45 meter.

Artikel 5. Algemene ontheffingsbepaling hoogteregeling solitaire windturbines en windturbines in clusters
GS kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 1, onder c en artikel 4, onder 3 en toestaan dat solitaire windturbines en windturbines in clusters een grotere hoogte krijgen dan in die artikelen aangegeven, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omringende gebruiksfuncties en het verzoek om ontheffing is voorzien van een passende motivering waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de grotere masthoogte voldoende is onderbouwd ten aanzien van de economische exploitatie, het landschap, de flora en fauna, milieuhinder en externe veiligheid.

Artikel 6. Procedureregels ontheffingen
Een besluit krachtens dit hoofdstuk wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op ……………………..

Artikel 8. Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Windstreek’.

7. Bijlage 2: Voorbeeldverordening gecodeerd

De voorbeeldverordening kent, zoals alle verordeningen, een geometrisch vastgelegd werkingsgebied. Dit gebied wordt gecodeerd als een Besluitgebied.
In de voorbeeldverordening komen inhoudelijke bepalingen voor die betrekking hebben op het hele werkingsgebied van de verordening. Het werkingsgebied wordt daarom tevens gecodeerd als Besluitvlak.
Daarnaast zijn er in de verordening uitsluitingsgebieden vastgelegd die verwijzen naar het onderliggende Besluitvlak. Deze uitsluitingsgebieden worden gecodeerd als Besluitsubvlak.

Deze objecten worden als volgt gecodeerd:

Tabel 7 Besluitgebied

Tabel 8 Besluitvlak

Tabel 9 Besluitsubvlak