Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) v1.3.7

Geonovum Praktijkrichtlijn
Vastgestelde versie

Deze versie:
https://docs.geostandaarden.nl/ro/def-pr-bp2012-20240214/
Laatst gepubliceerde versie:
https://docs.geostandaarden.nl/ro/bp2012/
Vorige versie:
https://docs.geostandaarden.nl/ro/def-pr-bp2012-20221215/
Laatste werkversie:
https://geonovum.github.io/ROST/
Redacteur:
Beheerteam DRO, Geonovum
Auteur:
Beheerteam DRO, Geonovum
Doe mee:
GitHub geonovum/ROST
Dien een melding in
Revisiehistorie
Pull requests
Rechtenbeleid:

Status van dit document

Deze paragraaf beschrijft de status van dit document ten tijde van publicatie. Het is mogelijk dat er actuelere versies van dit document bestaan. Een lijst van Geonovum publicaties en de laatste gepubliceerde versie van dit document zijn te vinden op https://www.geonovum.nl/geo-standaarden/alle-standaarden.

Dit is de definitieve versie van de praktijkrichtlijn. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd. Dit is de definitieve versie van de praktijkrichtlijn. Een praktijkrichtlijn is een product dat informatie geeft, vaak met een technisch karakter, dat nodig is voor het toepassen van een standaard. Een praktijkrichtlijn hoort altijd bij een standaard/norm.

Versiebeheer

Dit document is aan verandering onderhevig. Het versiebeheer van het document geeft inzicht in wijzigen en de actualiteit ervan.

Versie Datum Status Aanpassing
1.0 1 januari 2012 Vervallen Eerste versie
1.1 maart 2012 Vervallen -Paragraaf 3.1 attribuut verwijzingNorm conform IMRO2012 aangevuld met de waarde PRABPK2012; - Paragraaf 3.3.5 correctie schrijfwijze attribuut verwijzingNaarSymboolCode onder maatvoeringInfo. Hiervoor zijn ook voorbeelden toegevoegd.
1.2 ovember 2012 Vervallen -Tekstcorrectie op verschillende plaatsen in het document naar bestemmingsplankaart; - Tekstcorrectie Tabel 2 conform IMRO2012; - Paragraaf 3.2 toelichting op het attribuut naam met geactualiseerd naar SVBP2012: deel van de tekst verwees nog naar de SVBP2008; - Paragraaf toelichting op het attribuut labelinfo aangevuld; - Paragraaf 3.3 (inclusief subparagrafen) toelichting attribuut verwijzingNaarTekstInfo aangevuld; - Paragraaf titels van Hoofdstuk 4 verduidelijkt, inclusief enkele tekstcorrectie. - Tekstcorrectie in de inleiding van Hoofdstuk 5 en aanvullende informatie in paragraaf 5.2 over Wet bescherming persoonsgegevens.
1.3 ei 2014 Ter publieke consultatie -Paragraaf 3.1 toelichting attribuut ondergrond uitgebreid en in lijn gebracht met nieuwe paragraaf 7.2 van de PTRI2012; - Paragraaf 3.2 toelichting attribuut typePlanobject aangevuld, aangesloten op wijziging van Hoofdstuk 4; - Toelichting op attributen bestemmingsvlak en aanduiding aangevuld, aangesloten op wijziging van Hoofdstuk 4 in de paragrafen 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5, 3.3.6 en 3.3.7; - De uitleg in Hoofdstuk 4 over uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en herzieningen is vernieuwd op basis van helpdesk vragen in 2013 en 2014: er is bij vraagstellers behoefte aan een meer gerichte uitleg van deze type plannen; - Tekstcorrectie in paragraaf 5.1.
1.3.1 20 augustus 2014 Naar aanleiding van consultatie - Voor de objecten bestemmingen en aanduidingen is de toelichting op het identificatienummer aangepast van 24 naar 32 omdat dit niet overeenkomt met IMRO2012. - Extra toelichting paragraaf 3.2 toelichting attribuut typePlanobject voor alle aanduidingen opgenomen. - In Hoofdstuk 4 is om verwarring te voorkomen en omdat de vereisten in STRI2012 zijn opgenomen, is de zinsnede verwijderd : Bij het attribuut verwijzingNaarTekstInfo moet bij een wijzigingsplan een volledige (zelfstandig leesbare) set met regels worden toegevoegd.
1.3.2 Oktober 2015 14 december 2015 Werkversie Definitief - Versie aanpassen van 1.3 naar 1.3.1 en datum 20 augustus 2014 toevoegen (ipv x augustus 2012) - Inconsequent gebruik van planstatus geconsolideerd; paragrafen 1.3 en 3.1 en Hoofdstuk 5 aangepast daar waar ‘geconsolideerde versie’ werd gebruikt dit vervangen door ‘versie geconsolideerd’ of ‘geconsolideerd plan’. - Besproken met BROS en softwareleveranciers; wijzigingen definitief.
1.3.3 December 2016 27 Maart 2017 Werkversie Definitief -Paragraaf 1.2 tekst Bro aangepast n.a.v. actualisatie wet- en regelgeving. - Paragraaf 5.3 aanpassen en de versie geconsolideerd verduidelijken.Besproken met BROS en softwareleveranciers; wijzigingen definitief.
1.3.4 Augustus 2017 25 oktober 2017 Werkversie Definitief -Paragraaf 3.1 aanpassen in verband met verplicht gebruik BGT en verwijderen van GBK uit de lijst.
1.3.5 Juli 2018 23 oktober 2018 Werkversie Definitief -Paragraaf 5.2 aanpassen n.a.v. Europese wetgeving rondom persoonsgegevens.
1.3.5 September 2018 23 oktober 2018 Werkversie Definitief -Paragraaf 1.2 aanpassen voor het gebruik van PDF bestanden zonder Flashcompnenten.

1. Inleiding

De Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen is een toelichting op het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening, voor wat betreft bestemmingsplannen, en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk wordt de achtergrond van de praktijkrichtlijn gegeven evenals de strekking van de standaard.

1.1 Aanleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld. Deze verplichte RO Standaarden, vastgelegd met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, zijn:


IMRO2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO2012 gerelateerde documenten. IMRO2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie is opgenomen in toelichtingen, de zogenoemde praktijkrichtlijnen:

2. Het informatiemodel toegelicht

Het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening verdeelt het bestemmingsplan in objecten, klassen en subklassen. In dit hoofdstuk wordt het context van het informatiemodel toegelicht.

2.1 De objectbenadering van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit drie typen objecten (klassen):

Het bestemmingsvlak is het gebied waarnaar de bijbehorende regels verwijzen en is in samenhang daarmee te beschouwen als één geheel object. Aanduidingen kunnen iets zeggen over het bestemmingsplangebied of een bestemmingsvlak. IMRO2012 noemt deze objecttypen klassen. In Figuur 1 is de hoofd indeling weergegeven.

Figuur 1 Objectklassen bestemmingsplan

De klasse Aanduiding kent objecten uit zes subklassen:

In Figuur 2 is het complete schema weergegeven met alle onderscheiden objecten.

Figuur 2 Objecten bestemmingsplan

Elk object kent eigenschappen die als attribuut daaraan worden toegekend. In IMRO2012 wordt in een zogenoemd UML-schema weergegeven hoe de objecten (klassen) samenhangen en welke attributen mogelijk zijn. Voor diepgaandere informatie wordt verwezen naar IMRO2012. Hier wordt volstaan met een algemeen beeld van het model voor een goed begrip bij het coderen. In de volgende paragraaf wordt het principe verder uitgewerkt.

2.2 Structuur

De structuur van en tussen de objecten in het bestemmingsplan bestaat uit verschillende lagen van geometrisch bepaalde objecten boven elkaar en gerelateerd aan elkaar. Op een locatie is daardoor (mogelijk) een stapeling van bestemming, dubbelbestemmingen en aanduidingen aanwezig. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt welke bestemming en/of aanduiding dat is en wat daarvan de inhoud is.

De basis wordt gevormd door het object Bestemmingsvlak. Veelal zal daaraan een object Bouwvlak zijn gekoppeld. Vervolgens kunnen aanduidingen voorkomen die een specificatie van het bestemmingsvlak of het bouwvlak geven voor het gebruik of het bouwen. Iedere aanduiding moet ook in de regels voorkomen. Figuur 3 geeft de laagsgewijze opbouw weer.

Figuur 3 Opbouw objecten

Naast deze direct bij een bestemmingsvlak behorende aanduidingen zijn er ook aanduidingen die vanuit de regels gewenst zijn en betekenis geven aan een onafhankelijke deel van het plangebied. Een voorbeeld is een wijzigingsbevoegdheid voor een bepaald gedeelte van het plangebied. Voor een dergelijke aanduiding wordt het object Gebiedsaanduiding gebruikt.

Hieronder wordt verder ingegaan op de onderscheiden objecten.

Figuur 4 Onderscheid in objecten

Voor een verdere beschrijving van de specifieke mogelijkheden die zijn toegestaan om nadere invulling te geven aan de verschillende objecten wordt verwezen naar de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

2.3 Gemeente- en provinciegrensoverschrijdende bestemmingsplannen

Ingeval sprake is van een intergemeentelijk bestemmingsplan, een bestemmingsplan dat door twee of meer gemeenten wordt opgesteld, stelt elk van de betreffende gemeenten het bestemmingsplan vast voor zover het haar eigen grondgebied betreft. Dit leidt ertoe dat er zelfstandige besluiten worden genomen met een eigen planidentificatie. Het gevolg daarvan is dat in het kader van de toepassing van deze praktijkrichtlijn twee afzonderlijke sets databestanden ontstaan, elk voor het eigen gemeentelijk grondgebied en elk met een eigen identiteit (attribuut idn).

Voor provinciegrens overschrijdende plannen geldt dat eveneens, voor zover deze door meerdere provincies worden opgesteld. Voor door de provincie binnen haar eigen grondgebied vallende inpassingsplannen en voor door het Rijk vast te stellen inpassingsplannen geldt deze splitsing niet.

Om inzichtelijk te maken welke gemeenten (locatie) het betreft bij een provinciaal of inpassingsplan van het rijk, moet het attribuut locatienaam worden gebruikt om de betreffende gemeentenamen en in voorkomend geval provincienamen te benoemen. Zie toelichting in Hoofdstuk 3: "De planobjecten met attributen".

2.4 Geometrie en/of tekst als ingang voor raadpleging

De voorliggende praktijkrichtlijn is gericht op de geometrie en opbouw van de bestemmingsplannen. De geometrie (locatie) vormt hierbij de ingang voor het raadplegen van het ruimtelijke plan.

Binnen de RO Standaarden 2012 is het gebruik van objectgerichte planteksten (XML) onder voorwaarde verplicht. Bij het gebruik van objectgerichte planteksten wordt het in de toekomst mogelijk om de tekst te laten fungeren als ingang voor het raadplegen van het ruimtelijk plan binnen een interactieve raadpleegomgeving.

In Hoofdstuk 3 van deze praktijkrichtlijn worden de attributen voor planteksten benoemd. Voor toelichting op het gebruik van de standaard voor planteksten wordt verwezen naar de toelichting in de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT2012).

2.5 Digitaal vs. analoog

De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting. Het digitale bestemmingsplan is het juridisch authentieke bestemmingsplan. Volgens het Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in een samenhangende set geautoriseerde bronbestanden langs elektronische weg vastgelegd.

De analoge bestemmingsplankaart van een bestemmingsplan is altijd een concreet en afgerond product: een papieren (analoge) plankaart waarbij alle bestemmingsplaninformatie volledig visueel tot de gebruiker moet komen. Naast de analoge bestemmingsplankaart worden de planregels en plantoelichting ook in analoge vorm opgeleverd. Van het bestemmingsplan bestaan dus 2 productvormen: digitaal en analoog. Voor de wijze waarop de analoge bestemmingsplankaart wordt opgesteld, is binnen de RO Standaarden 2012 een aparte, facultatief te gebruiken; de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplan Kaart (PRABPK2012).

2.6 Metadata

In de voorgaande paragrafen is het IMRO met betrekking tot het bestemmingsplan toegelicht. Wanneer het bestemmingsplan digitaal wordt vastgelegd bestaat deze uit een set van verschillende bestanden: de dataset. STRI2012 geeft regels met betrekking tot deze bestanden.

In het GML bestand is bepaalde informatie over het bestemmingsplan opgenomen. Ook in het geleideformulier en manifest is bepaalde informatie over het bestemmingsplan opgenomen. Gegevens over gegevens wordt metadata genoemd. In IMRO2012 zijn bij de klasse MetadataIMRObestand regels opgenomen over de in het GML bestand op te nemen metadata. In Tabel 1 wordt de klasse MetadataIMRObestand toegelicht.

Tabel 1 KlasseMetadataIMRObestand 1*

toepassingsschaal
Bestemmingsplannen worden vastgelegd in bestemmingen en bijbehorende aanduidingen die geometrisch zijn bepaald op basis van het Rijksdriehoekstelsel (RD-coördinaten). Daarvoor is de schaal in principe niet van belang. Bij de digitale en analoge verbeelding is de schaal waarop (gedeelten van) het plan zinvol kunnen worden weergegeven wel van belang. Daarom wordt in de metagegevens van de dataset de maximale schaal meegegeven waarop het plan zinvol ver­beeld mag worden.

3. De planobjecten met attributen

Een klasse, te beschouwen als een objecttype, kent attributen die de eigenschappen van dat objecttype geven. In dit hoofdstuk worden de (sub)klassen (objecttypen) met bijbehorende attributen beschreven.

3.1 Klasse Bestemmingsplangebied

Het object (de klasse) Bestemmingsplangebied is het object dat het gebied, of de gebieden, binnen de plangrenzen geometrisch representeert. Aan dit object worden de algemene eigenschappen van het plangebied als attribuut gekoppeld.

In Tabel 2 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen kunnen bevatten en wordt aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt (multipliciteit). Ook is aangegeven of het samengestelde attributen betreffen, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 2 Klasse Bestemmingsplangebied 1*

identificatie (verplicht):
Ieder ruimtelijk instrument kent een eigen identificatienummer (idn). Deze identificatie maakt het mogelijk dat op landelijk niveau een uniek onderscheid voor ieder instrument aanwezig is. Voor het geval het werkingsgebied bestaat uit meerdere ruimtelijk gescheiden gebieden kent het totaal van die gebieden één identificatienummer. De geometrie van het object Bestemmingsplangebied is hierbij een multipolygoon. Het samengestelde attribuut verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace, lokaalID en versie.

typePlan (verplicht):
Voor het attribuut typePlan wordt het domein RuimtelijkPlanOfBesluit_BP gebruikt. Voor de waarde zijn er vijf mogelijkheden waaruit er één moet worden gekozen. De mogelijkheden zijn opgenomen in Tabel 3.

Tabel 3 Type plan

beleidsmatigVerantwoordelijkeOverheid (verplicht):
Hier wordt de overheid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor het opstellen van het plan opgeno­men uit het domein Overheden_BP. In dit geval een van de volgende vaste waarden:

naamOverheid (verplicht):
Hier wordt de naam van de beleidsmatig verantwoordelijke overheid opgenomen, in de vorm van de tekst “gemeente …….”, “deelgemeente ……”, "stadsdeel ……", “provincie …….” of “ministerie …….”. In het geval er meerdere verantwoordelijke ministeries zijn, wordt naamOverheid evenzoveel ingevuld,

overheidsCode (verplicht):
Om inzichtelijk te maken van welke beleidsmatig verantwoordelijke overheid het bestemmingsplan is, wordt hier het viercijferige CBS-nummer van die overheid opgenomen. Voor deelgemeenten/stadsdelen wordt het nummer gebruikt van de gemeente waartoe zij behoren. Voor de provincies worden, voorafgaand aan het CBS-nummer van de provincie, twee voorloopnegens geplaatst, zodat de totale lengte 4 posities bedraagt. Voor het Rijk wordt het nummer "0000" gebruikt.

naam (verplicht):
In het waardeveld van het attribuut naam dient de volledig naam van het bestemmingsplan te worden opgenomen zoals deze in de Slotregel in de planregels is opgenomen. De volledige naam is gelijk aan de aanhaaltitel in de planregels, conform SVBP2012.

locatieNaam (indien gewenst / voorwaardelijk verplicht):
Het kan gewenst zijn om de geografische naam van de locatie waarbinnen het bestemmingsplan zich bevindt kenbaar te maken. De naam (namen) van die locatie kan bij dit attribuut worden ingevuld. Bij een bestemmingsplan buitengebied zal bijvoorbeeld veelal geen locatienaam behoren, bij een bestemmingsplan voor stedelijk gebied mogelijk wel.
Het is noodzakelijk (verplicht) het attribuut locatieNaam te gebruiken voor zover het een inpassingsplan betreft dat door een provincie of door het Rijk wordt opgesteld. In dat geval worden bij dit attribuut alle provincienamen en gemeentenamen opgenomen waarbinnen het bestemmingsplan valt.

planstatusInfo (verplicht):

Dit attribuut is noodzakelijk om de plangegevens te kunnen plaatsen naar tijd en belang. Het samengesteld attribuut planstatusInfo verwijst naar het object PlanstatusEnDatum, bestaande uit de attributen:

besluitnummer (onder voorwaarde verplicht):
Nummer van het vaststellingsbesluit van het plan. Het besluitnummer is alleen toegestaan en verplicht indien de planstatus vastgesteld.

verwijzingNaarVaststellingsbesluit (onder voorwaarde verplicht):
Hierin wordt een link opgenomen naar de tekst van het vaststellingsbesluit. In het format volgens de bestandsnaamconventie vaststellingsbesluit conform de STRI2012. De link is alleen verplicht bij de planstatus vastgesteld. Bij een andere (eerdere) planstatus is dit attribuut niet toegestaan. Aan het bestand kunnen indien gewenst ook door de bronhouder andere relevant geachte stukken, die voor een goed begrip nodig kunnen zijn, zoals het raadsvoorstel, worden toegevoegd.

verwijzingNaarTekstInfo (verplicht):
Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentiePG_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst.
Het attribuut wordt met de volgende cardinaliteit opgenomen:

ondergrondInfo (verplicht, zo vaak als gewenst):
Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut Ondergrondreferentie, bestaande uit de attributen ondergrondtype en ondergronddatum. Met dit attribuut wordt, conform artikel 1.2.4 Bro, aangegeven welke ondergrond bij het vaststellen van het bestemmingsplan is gebruikt. Er zijn meerdere waarden mogelijk.

verwijzingNaarExternPlanInfo (onder voorwaarde verplicht):
Dit attribuut betreft een verwijzing naar het externe plan waar het type plan een gevolg van is. De verwijzing naar het externe plan wordt verplicht opgenomen bij het typePlan:

Bij de waarde van het typePlan bestemmingsplan, inpassingsplan en rijksbestemmingsplan mag het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo worden gebruikt. Een ander ruimtelijk plan of besluit, zoals een aanwijzingsbesluit, kan juist de aanleiding zijn voor dit nieuwe bestemmingsplan, inpassingsplan of rijksbestemmingsplan. In dat geval kan de bronhouder dit aan de informatie van het plan toevoegen met behulp van het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo.
Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut ExternPlanReferentie, bestaande uit de attributen naamExternPlan, idnExternPlan en rolExternPlan.

verwijzingNorm (verplicht):
Teneinde de zekerheid te hebben welke technische status de data hebben, is het noodzakelijk dat wordt aangegeven aan welke IMRO versie de gegevensset voldoet. Tevens moet een verwijzing worden opgenomen naar de gebruikte versie van de praktijkrichtlijn. In het geval objectgerichte planteksten (XML) onderdeel zijn van het bestemmingsplan, dan wordt ook de verwijzing naar de standaard voor planteksten opgenomen.

Het attribuut verwijzingNorm dient minimaal twee keer te worden opgenomen met de verwijzing naar de betreffende versies in het waardeveld: IMRO2012 en PRBP2012. Bij het gebruik van objectgerichte planteksten in dit ruimtelijk plan moet ook worden opgenomen: IMROPT2012. Indien gebruik wordt gemaakt van een vaste weergave voor de analoge bestemmingsplankaart wordt ook de verwijzing naar de PRABPK2012 opgenomen bij het bestemmingsplangebied: PRABPK2012. In dat geval geldt het gebruik van de opmaak van de analoge bestemmingsplan kaartconform PRABPK2012 voor dit gehele bestemmingsplan.

geometrie (verplicht):
Het object Bestemmingsplangebied kent uitsluitend de geometrie van een vlak of multivlak (multipolygoon). Dit attribuut kent coördinaten in een vastgesteld format (GML).

3.2 Klasse Bestemmingsvlak

Het bestemmingsvlak is het belangrijkste object (klasse) binnen het bestemmingsplangebied. De eigenschappen van dit object worden bepaald door een aantal attributen dat aan dat object wordt gekoppeld.

In Tabel 4 zijn de attributen benoemd, waarbij per attribuut is aangegeven welke waarde gewenst is, welke dit moet zijn, of het gebruik van het attribuut verplicht is, of het attribuut meerdere keren mag voorkomen en hoe de waarde, al dan niet automatisch, wordt ingevoerd. Het object Bestemmingsvlak is niet verplicht indien het typePlan een inpassingsplan of wijzigingsplan betreft. Ook is aangegeven of attributen gekoppeld zijn, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een toelichting gegeven.

Tabel 4 Klasse Bestemmingsvlak 1..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Bestemmingsvlak krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

typePlanobject (verplicht):
Het attribuut typePlanobject maakt het via het bijbehorende domein RuimtelijkPlanobject mogelijk aan te geven welk object het betreft. Dit domein kent daarvoor twee waarden: enkelbestemming en dubbelbestemming. Daaruit moet worden gekozen. "Enkel"bestemmingen zijn te allen tijde tezamen vlakdekkend binnen het plangebied. Bij inpassingsplannen, bestemmingsplanherzieningen die alleen iets toevoegen aan of verwijderen uit de vigerende bestemmingen en/of bijbehorende regels is de vereiste van een door enkelbestemming vlakdekkend plangebied niet van toepassing. Ook bij een wijzigingsplan hoeft het plangebied niet volledig te worden bedekt door enkelbestemmingen. Conform IMRO is het toegestaan in deze situaties de bestemming achterwege te laten. Doorgaans heeft het de voorkeur wel een bestemming op te nemen, die van toepassing wordt verklaard in de planregels, waar vervolgens wordt verwezen (met identificatienummer) naar het oorspronkelijk plan. De volledige regels hoeven daardoor niet te worden overgenomen. Of bestemmingen met bijbehorende regels wel/ niet worden opgenomen is aan de bronhouder te bepalen en in de planregels te verantwoorden. Bestemmingen kunnen ook de vorm van een zogenoemde dubbelbestemming hebben. Onder een dubbelbestemming wordt een aparte bestemming verstaan die (een) andere bestemming(en) willekeurig overlapt. Een voorbeeld kan de bestemming "Leiding - Gas” zijn, die andere bestemmingen overlapt. In geval van bijvoorbeeld de bestemming "Gemengd" is evenwel geen sprake van een dubbelbestemming maar van meerdere bestemmingsfuncties binnen één bestemming. Uit overweging van herkenbaarheid van een dubbelbestemming ten opzichte van de enkelbestemming is het gewenst om deze als apart object te kunnen onderscheiden. Voor dubbelbestemmingen geldt dat deze op gelijke wijze worden gecodeerd als een enkelbestemming.

plangebied (verplicht):
Voor elk object is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestemmingsplangebied waar het object deel van uitmaakt. Dit attribuut verwijst daartoe naar het attribuut identificatie van het bijbehorende object Bestemmingsplan­gebied.

naam (verplicht):
Iedere bestemming heeft een naam. Aan het attribuut naam wordt als waarde de volledige naam van de bestemming, zoals deze luidt in de bestemmingsregel die ernaar verwijst, meegegeven. De wijze waarop de naam van een bestemming tot stand komt, is bepaald in de SVBP2012. Voor de naam van een bestemming zijn vier varianten mogelijk:

  1. Naam van de hoofdgroep hanteren. Voorbeeld: Agrarisch
  2. Specifieke bestemmingsbenaming gebruiken. Voorbeeld: Agrarisch - Akkerbouw
  3. Bestemming splitsen. Voorbeeld : Gemengd - 1
  4. Bestemming onder de hoofdgroep Overig. Voorbeeld: Enclave

De systematiek van hoofdgroepen van bestemmingen in de SVBP2012 laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Indien een functie niet in de lijst van de SVBP2012 voorkomt, dan dient aansluiting te worden gezocht bij de meest passende hoofdgroep. Selectiviteit kan gewenst zijn, zeker in geval van hoofdgroepen waarbij een veelheid aan uiteenlopende hoofdfuncties aan de orde is. Denk hierbij aan hoofdgroepen zoals Cultuur en Ontspanning en Maatschappelijk. In de hoofdgroep Leiding komt zowel hoogspanning als hoogspanningsverbinding voor. Het verschil tussen deze dubbelbestemmingen is dat een Leiding – Hoogspanning een ondergrondse leiding betreft. Een Leiding - Hoogspanningsverbinding betreft een bovengronds leiding. Tot slot komen binnen veel hoofdgroepen ondergeschikte functies voor, zoals groen, wegen, paden en water. Deze zijn niet bepalend voor de keuze van de hoofdgroep. Bepalend voor die keuze zijn de genoemde hoofdfunctie(s). Ondergeschikte, bij de hoofdfunctie(s) behorende functies kunnen altijd, naar gelang de behoefte, aan de bestemmingsomschrijving worden toegevoegd, ook als zij niet bij de betrokken hoofdgroep worden vermeld. Hetzelfde geldt voor functies die ten dienste staan van de functie op basis waarvan de bestemming is gekozen. Hierbij kan worden gedacht aan de combinatie sport en daaraan ondergeschikte horeca en de combinatie bedrijf en daaraan ondergeschikte detailhandel (bijvoorbeeld in ter plaatse vervaardigde goederen). Een (dubbel)bestemming geeft aan waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Het zijn zaken die men aan kan raken, in de grond aanwezig zijn of zichtbaar zijn.

bestemmingshoofdgroep (verplicht):
Bij de SVBP2012 is een functielijst opgenomen. Bij de functies zijn hoofdgroepen vermeld waarmee functies worden gekoppeld aan een hoofdgroep waaronder deze bestemming moet worden gerangschikt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in (enkel)bestemmingen en dubbelbestemmingen. Deze lijsten zijn tevens in het IMRO2012 opgenomen als domeinlijsten. Het attribuut bestemmingshoofdgroep is bedoeld om de gebruikte bestemming te relateren aan de betreffende hoofdgroep. Dit geschiedt door in het waardeveld de naam van de betreffende hoofdgroep op te nemen. Het domein Bestemmingshoofdgroep_E geeft de mogelijke waarden weer voor (enkel)bestemmingen waaruit moet worden gekozen. Het domein Bestemmingshoofdgroep_D geeft de mogelijke waarden weer voor dubbelbestemmingen waaruit moet worden gekozen. In het attribuut typePlanobject is opgenomen of het een enkelbestemming dan wel een dubbelbestemming betreft. Voor het geval de bestemming een voorlopige bestemming betreft, wordt alleen de voorlopige bestemming gebruikt om de bijbehorende hoofdgroep te bepalen.

artikelnummer (verplicht):
Het artikelnummer wordt als waarde bij het attribuut artikelnummer meegegeven. Het format van het artikelnummer is voorgeschreven in de SVBP2012.

verwijzingNaarTekstInfo (verplicht):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het betreffende object Bestemmingsvlak. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst. De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Bestemmingsplangebied: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeenkomstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij dit bestemmingsplan.

labelInfo (facultatief):
Dit attribuut, dat uitsluitend bedoeld is voor de analoge bestemmingsplankaart, verwijst naar het samengestelde attribuut Label, bestaande uit de attributen tekst en het samengestelde attribuut positie.

geometrie (verplicht):
Het object Bestemmingsvlak kent uitsluitend de geometrie van een vlak. Dit attribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML).

3.3 Klasse Aanduiding

3.3.1 Algemeen

Naast bestemmingsvlakken komen aanduidingen voor waarnaar de regels verwijzen. De SVBP2012 geeft een zestal te onderscheiden typen aanduidingen aan. Deze aanduidingen worden gerepresenteerd onder de Klasse Aanduiding in zes (sub)klassen:

  • Bouwvlak;
  • Functieaanduiding;
  • Bouwaanduiding;
  • Maatvoering;
  • Figuur;
  • Gebiedsaanduiding.

De objecten uit de zes (sub)klassen Aanduiding hebben alle een relatie met een object Bestemmingsplangebied. Aanduidingen kunnen daarnaast ook een relatie hebben met een object Bestemmingsvlak of met andere aanduidingen. Voor een eenvoudig hanteerbaar model, maar ook om een begrijpelijk toepasbaar model te hebben, zijn niet alle relaties zinvol. Uitgesloten zijn daarom verwijzingen naar andere aanduidingen van hetzelfde type en naar aanduidingen die zelf geen gebied representeren. Daarnaast geldt dat de klasse Bouwvlak alleen een relatie heeft met het object Bestemmingsvlak en de klasse Gebiedsaanduiding een relatie kan hebben met het object Bestemmingsvlak. Daardoor resteren uiteindelijk alleen de relaties die in Figuur 5 in groen zijn aangegeven. Het attribuut aanduiding bij de klassen Functieaanduiding, Bouwaanduiding, Maatvoering en Figuur geeft deze mogelijke relaties van het betreffende object aan. In de volgende subparagrafen wordt hier nader op ingegaan.

Voor het coderen dient eerst de vraag gesteld te worden welke van de zes (sub)klassen het betreft. In dat geval is het overzicht in Figuur 5 van toepassing. Hierin wordt nader ingegaan op de onderscheiden (sub)klassen. De (sub)klassen zelf worden ook object genoemd.

Figuur 5 Relatiediagram aanduidingen

3.3.2 Klasse Bouwvlak

Een bouwvlak is een gebied waarbinnen volgens de regels de mogelijkheden voor bouwen nader worden benoemd. Bijna ieder bestemmingsplan kent bouwvlak­ken. Het bouwvlak is meestal kleiner dan het bestemmingsvlak, maar kan ook even groot zijn. Het bouw­vlak kent daarmee de geometrie van een vlak en wordt beschouwd als een object. Het is mogelijk meerdere objecten Bouwvlak binnen het bestemmingsplan toe te passen.

Bouwvlakken behoren altijd bij een bestemming, waardoor te allen tijde een directe relatie aanwezig is tussen het object Bouwvlak en het object Bestemmingsvlak. Wanneer een bouw­vlak, visueel be­schouwd, zich uitstrekt over meerdere bestemmingen is des­ondanks sprake van meerdere bouwvlak­ken, namelijk per onderscheiden bestemming op­ge­deeld in aparte objecten.

Sporadisch kan het voorkomen dat twee aparte bouwvlakken binnen één bestemming in juridi­sche zin tezamen één bouwvlak moeten vormen. Bijvoorbeeld in geval van twee bij elkaar be­horende agrari­sche bouw­percelen. In het geval beide bouwvlakken binnen hetzelfde bijbehorende bestemmingsvlak liggen, zal de geometrie van deze bouwvlakken een multivlak (multipoly­goon) zijn, waar­door zij als één object worden beschouwd. In het andere geval zijn het twee aparte objecten die elk behoren bij het bijbehorende bestemmingsvlak. In beide gevallen zal (mogelijk) het object Figuur, nader aangewezen met de domeinwaarde relatie gebruikt worden om de relatie in de verbeelding zichtbaar te maken.

In Tabel 5 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en wordt aangegeven of het gebruik van het attribuut ver­plicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Na de tabel is per attri­buut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 5 Klasse Bouwvlak 0..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Bouwvlak krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

  • namespace: (verplicht)
    Een unieke verwijzing naar een registratie van objecten. Voor IMRO objecten is dat ‘NL.IMRO’.
  • lokaalID: (verplicht)
    Door de bronhouder te bepalen unieke identificatiecode binnen de context van het bestand bestaande uit maximaal 32 alfanumerieke tekens. Toegestane tekens: {”A”…”Z”, “a”…”z”, ”0”…”9”, “_”, “- “, “,”, ”.”}.

typePlanobject (verplicht):
Een aanduiding is te beschouwen als een object waarvoor het domein RuimtelijkPlanobject van toepassing is. Dit domein kent daarvoor de waarde bouwvlak die als vaste waarde (au­tomatisch) wordt ingevuld.

plangebied (verplicht):
Binnen elk object Bouwvlak is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestemmingsplangebied waar dit object deel van uitmaakt. Dit attribuut krijgt daartoe de waarde van het attribuut identificatie van het bijbehorende object Bestemmingsplangebied.

bestemmingsvlak (onder voorwaarde verplicht):
Een bouwvlak heeft altijd een relatie met een bestemmingsvlak, behoudens enkele uitzonderingen die hier onder worden toegelicht. De waarde van het attribuut identificatie van het bijbehorende bestemmingsvlak wordt aan het bouwvlak onder het attribuut bestemmingsvlak toegevoegd. Bij het plantype inpassingsplan of wijzigingsplan, of indien bij het plangebied het attribuut de waarde ‘ter vervanging van extern plan’ is opgenomen, is het mogelijk om geen verwijzing van het bouwvlak naar de bestemming op te nemen. In deze situaties is het namelijk toegestaan een bestemmingsplan te maken zonder bestemmingsvlakken. Een nadere toelichting op de werkwijze is gegeven in Hoofdstuk 4 van deze praktijkrichtlijn.

naam (verplicht):
Aan het attribuut naam wordt als waarde de naam van de aanduiding, zoals deze in de regels wordt gebruikt, meegegeven. Dit is hier de vaste waarde bouwvlak aangezien slechts één type mogelijk is.

geometrie (verplicht):
Het object Bouwvlak kent uitsluitend de geometrie van een vlak of multivlak. Dit attribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML).

3.3.3 Klasse Functieaanduiding

De SVBP2012 geeft aan dat een functieaanduiding wordt gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. De SVBP2012 geeft tevens aan welke aanduidingen mogen worden gebruikt en hoe daarmee in relatie tot de planregels moet worden omgegaan.

De functieaanduiding slaat of op het gehele bestemmingsvlak of op een gedeelte daarvan. De functieaanduiding wordt daarom gerepresenteerd door het gebied waarop deze van toepassing is. Dit gebied heeft een eigen geometrie als vlak en wordt daarmee beschouwd als het object Functieaanduiding. Het is mogelijk meerdere objecten Functieaanduiding binnen het bestemmingsplan toe te passen.

Het object Functieaanduiding heeft altijd een relatie met een onderliggend object. Dit kan zijn een Bestemmingsvlak of een Gebiedsaanduiding. Indien het object Functieaanduiding behoort bij een bestemmingsvlak, wordt met het attribuut bestemmingsvlak naar de identificatie (idn) van het object Bestemmingsvlak, waarbij het behoort, verwezen.

Indien het object Functieaanduiding behoort bij een gebiedsaanduiding wordt met het attribuut aanduiding naar de idn van het object Gebiedsaanduiding, waarbij het behoort, verwezen. Het object Functieaanduiding verwijst met het attribuut plangebied altijd naar de idn van het object Bestemmingsplangebied.

Het kan ook voorkomen dat meerdere, verschillende functieaanduidingen binnen één bestemming noodzakelijk zijn omdat de regels dat vereisen. In dat geval komt het object Functieaanduiding meerdere keren voor.

In Tabel 6 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen gekoppeld worden, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toe­lichting gegeven.

Tabel 6 Klasse functieaanduiding 0..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Functieaanduiding krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

  • namespace: (verplicht)
    Een unieke verwijzing naar een registratie van objecten. Voor IMRO objecten is dat ‘NL.IMRO’.
  • lokaalID: (verplicht)
    Door de bronhouder te bepalen unieke identificatiecode binnen de context van het bestand bestaande uit maximaal 32 alfanumerieke tekens. Toegestane tekens: {”A”…”Z”, “a”…”z”, ”0”…”9”, “_”, “- “, “,”, ”.”}.

typePlanobject (verplicht):
Een aanduiding is te beschouwen als een object waarvoor het domein RuimtelijkPlanobject van toe­passing is. Dit domein kent daarvoor de waarde functieaanduiding die als vaste waarde wordt ingevuld.

plangebied (verplicht):
Binnen elk object Functieaanduiding is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestemmingsplangebied waar dit object deel van uitmaakt. Dit attribuut krijgt daartoe de waarde van het attri­buut identificatie van het bijbehorende object Bestemmingsplan­gebied.

bestemmingsvlak (onder voorwaarde verplicht) :
Aangezien er (meestal) een directe relatie aanwezig is tussen een functieaanduiding en een onder­liggend bestemmingsvlak is dit attribuut hier onder voorwaarde als verplicht opgenomen. Het attribuut kent als waarde de inhoud van het attribuut identificatie van het bijbehorende be­stemmingsvlak. In­dien de functieaanduiding evenwel behoort bij een gebiedsaanduiding dient dit attribuut niet te worden gebruikt, maar het hierna volgende attribuut aanduiding. Bij het plantype inpassingsplan of wijzigingsplan, of indien bij het plangebied het attribuut de waarde ‘ter vervanging van extern plan’ is opgenomen, is het mogelijk om geen verwijzing van de functieaanduiding naar de bestemming op te nemen. In deze situaties is het namelijk toegestaan een bestemmingsplan te maken zonder bestemmingsvlakken. Een nadere toelichting op de werkwijze is gegeven in Hoofdstuk 4 van deze praktijkrichtlijn.

aanduiding (onder voorwaarde verplicht):
Indien de functieaanduiding behoort bij een gebiedsaanduiding dient als waarde van dit attri­buut de identificatie (idn) van het bijbehorende attribuut gebiedsaanduiding te worden opge­nomen. Het attribuut is facultatief bij de plantypen inpassingsplan, wijzigingsplan of bij het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan.

naam (verplicht):
De werkwijze om te komen tot de naam van een functieaanduiding is bepaald in de SVBP2012. De waarde van het attribuut naam kan door de bronhouder gekozen worden uit de lijst van functies die is opgenomen als bijlage van de SVBP2012. In het geval de gewenste functie niet in de functielijst voorkomt, is de naam van de gebruikte functieaanduiding door de bronhouder te bepalen conform ‘variant 2 – specifieke functie opnemen’ van de SVBP2012 onder functieaanduidingen. Deze variant bepaalt dat er ook gewerkt kan worden met specifieke functies. De naam van een specifieke functie wordt geheel met kleine letters geschreven en wordt als volgt opgenomen:
[specifieke vorm van] [spatie] <<hoofdgroep ="">> [spatie] [-] [spatie] <specificatie>.
In het geval dat een specifieke functie niet is toegestaan op een locatie in het bestemmingsplan, wordt deze uitgesloten functie als volgt opgenomen:
[specifieke vorm van] [spatie] <<hoofdgroep>> [spatie] [uitgesloten] [spatie] [-] [spatie] <specificatie> Het attribuut naam is essentieel voor een juist juridisch gebruik van het bestemmingsplan. Bij het raadplegen van een bestemmingsplan zal de waarde van het attribuut naam getoond worden. De waarde van het attribuut naam moet daartoe identiek zijn aan de functie die in de planregel wordt genoemd.

labelInfo (facultatief):
De waarde van dit attribuut is uitsluitend bedoeld voor de weergave op de analoge bestemmingsplankaart volgens de PRABPK2012. Het kan zijn dat vanuit de regels meer­dere verschillende functieaanduidingen binnen één bestemmingsvlak moeten worden opgenomen. In dat geval komt het object Functieaan­duiding meerdere keren voor. Het attri­buut labelInfo verwijst naar het samengestelde attri­buut Label, bestaande uit de attributen tekst en positie.

  • tekst (verplicht)
    Het attribuut tekst bevat de exacte en complete weergave van de functieaanduiding zoals die op de analoge bestemmingsplankaart moet worden weergegeven. Voor het gewenste format van de weergave, bestaande uit een letter-/tekencombinatie tussen haakjes "(…)", wordt verwezen naar de PRABPK2012. Bij de digitale verbeelding wordt deze letter-/tekencombinatie niet getoond, maar in plaats daarvan de waarde van het attri­buut naam.
  • positie (verplicht, zo vaak als gewenst):
    Soms bestaat er aanleiding de letter-/tekencombinatie van het attri­buut tekst meerdere keren binnen één bestemming op de analoge bestemmingsplan kaart te laten voorkomen. In dat geval worden meerdere attributen positie meegegeven. Het attribuut positie verwijst naar het samengestelde attri­buut Labelpositie, bestaande uit de attributen plaatsingspunt, aanpijlingspunt en hoek.
  • plaatsingspunt (verplicht)
    Het is nodig dat een plaatsingspunt voor de letter-/tekencombinatie wordt opgenomen. Het plaatsingspunt van het label links beneden ten opzichte van de labeltekst. In het geval het bij de analoge bestemmingsplankaart ge­wenst is meerdere dezelfde letter-/tekencombinaties binnen één bestemmingsvlak of gebiedsaanduiding te plaatsen, dan worden meerdere plaatsingspunten opgenomen.
  • aanpijlingspunt (indien gewenst)
    Soms kan de letter-/tekencombinatie niet binnen het bijbehorende vlak op de analoge bestemmingsplankaart worden geplaatst omdat de schaal van de analoge bestemmingsplankaart dat niet toelaat. In dat geval wordt de letter-/tekencombinatie buiten dat vlak geplaatst. Er is dan een aanpijling naar dat vlak noodzakelijk zodat duidelijk is waar de letter-/tekencombinatie bij behoort.
  • hoek (indien gewenst)
    Soms is het gewenst dat de letter-/tekencombinatie onder een bepaalde hoek op de analoge bestemmingsplankaart wordt geplaatst. Voor dit doel is de waarde van die hoek noodzakelijk en dient te worden ingevuld.

verwijzingNaarTekstInfo (facultatief):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het bijbehorende object. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst. De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Bestemmingsplangebied: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij dit bestemmingsplan.

  • verwijzingNaarTekst (verplicht)
    Dit attribuut is bedoeld om (hyper)links te kunnen opnemen. Hier dient een (hy­per)­link naar het soort document dat is aangegeven bij het attribuut typeTekst te worden opgeno­men. Voor de waarde van het attribuut verwijzingNaarTekst geldt dat geen elementen van een directory­structuur/pad mogen worden opgenomen. Wel moet een nadere precisering naar de plaats binnen een document te worden opgenomen met behulp van een fragmentidentifier. Het fragment in de hyperlink is de locatie in de plantekst (XML of HTML) waar het van toepassing zijnde attribuut typeTekst betrekking op heeft. Een hyperlink krijgt dan de vorm: bestandsnaam.xml­#fragmentof ,bestandsnaam.htm­#fragment.
  • typeTekst (verplicht)
    Hiermee wordt met de vaste waarde regels volgens het domein Teksttype_BP aangegeven dat de tekst waarnaar verwezen wordt een regel betreft.

geometrie (verplicht):
Het object Functieaanduiding kent uitsluitend de geometrie van een vlak. Dit attribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML).

3.3.4 Klasse Bouwaanduiding

De SVBP2012 geeft aan dat een bouwaanduiding wordt gebruikt als aanduiding met betrekking tot de wijze van bouwen, dan wel de verschijningsvorm van bouwwerken. De SVBP2012 geeft tevens aan welke aanduidingen mogen worden gebruikt en hoe daarmee in relatie tot de regels moet worden omgegaan. De bouwaanduiding slaat of op het gehele bestemmingsvlak of op een gedeelte daarvan. De bouwaanduiding wordt daarom gerepresenteerd door het gebied waarop deze van toepassing is. Dit gebied heeft een eigen geometrie als vlak en wordt daarmee beschouwd als het object Bouwaanduiding.

Het object Bouwaanduiding heeft altijd een relatie met een onderliggend object. Dit kan zijn een Bestemmingsvlak, Bouwvlak of een Gebiedsaanduiding (zie Figuur 5 en Tabel 7).

Indien het object Bouwaanduiding behoort bij een bestemmingsvlak, wordt met het attribuut bestemmingsvlak naar de identificatie (idn) van het object Bestemmingsvlak, waarbij het behoort, verwezen. Indien het object Bouwaanduiding behoort bij een gebiedsaanduiding wordt met het attribuut aanduiding naar de idn van het object Gebiedsaanduiding, waarbij het behoort, verwezen. Het object Bouwaanduiding verwijst met het attribuut plangebied altijd naar de idn van het object Bestemmingsplangebied. Het is mogelijk meerdere objecten Bouwaanduiding binnen het bestemmingsplan toe te passen.

Het kan ook voorkomen dat meerdere, verschillende bouwaanduidingen binnen één bestemming noodzakelijk zijn omdat de regels dat vereisen. In dat geval komt het object Bouwaanduiding meerdere keren voor. In het geval het voor de leesbaarheid van de analoge bestemmingsplankaart gewenst is dezelfde lettercode voor de bouwaanduiding binnen één bestemmingsvlak, bouwvlak of gebiedsaanduiding een of meerdere keren te herhalen, dan dient dit te geschieden door meerdere plaatsingspunten aan te geven.

In Tabel 7 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attri­buten moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen gekoppeld worden, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 7 Klasse Bouwaanduiding 0..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Bouwaanduiding krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

  • namespace: (verplicht)
    Een unieke verwijzing naar een registratie van objecten. Voor IMRO objecten is dat ‘NL.IMRO’.
  • lokaalID: (verplicht)
    Door de bronhouder te bepalen unieke identificatiecode binnen de context van het bestand bestaande uit maximaal 32 alfanumerieke tekens. Toegestane tekens: {”A”…”Z”, “a”…”z”, ”0”…”9”, “_”, “- “, “,”, ”.”}.

typePlanobject (verplicht):
Een aanduiding is te beschouwen als een object waarvoor het domein RuimtelijkPlanobject van toe­passing is. Dit domein geeft daarvoor de waarde bouwaanduiding die als vaste waarde wordt ingevuld.

plangebied (verplicht):
Binnen elk object Bouwaanduiding is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestem­mings­plan­gebied waar dit object deel van uitmaakt. Dit attribuut krijgt daartoe de waarde van het attri­buut identi­ficatie van het bijbehorende object Bestemmingsplan­gebied.

bestemmingsvlak (onder voorwaarde verplicht) :
Aangezien er (meestal) een directe relatie aanwezig is tussen een bouwaanduiding en een onder­liggend bestemmingsvlak is dit attribuut hier als verplicht opgenomen. Het attribuut kent als waarde de inhoud van het attribuut identificatie van het bijbehorende bestemmingsvlak. In­dien de bouwaandui­ding evenwel behoort bij een gebiedsaanduiding dient dit attribuut niet te worden gebruikt, maar het hierna volgende attribuut aanduiding. Bij het plantype inpassingsplan of wijzigingsplan, of indien bij het plangebied het attribuut de waarde ‘ter vervanging van extern plan’ is opgenomen, is het mogelijk om geen verwijzing van de bouwaanduiding naar de bestemming op te nemen. In deze situaties is het namelijk toegestaan een bestemmingsplan te maken zonder bestemmingsvlakken. Een nadere toelichting op de werkwijze is gegeven in Hoofdstuk 4 van deze praktijkrichtlijn.

aanduiding (onder voorwaarde verplicht):
Indien de bouwaanduiding behoort bij een bouwvlak of een gebiedsaanduiding dient als waarde van dit attri­buut de identificatie (idn) van het bijbehorende attribuut bouwvlak respectievelijk gebiedsaan­duiding te worden opge­nomen.

Het attribuut is facultatief bij de plantypen inpassingsplan, wijzigingsplan of bij het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan.

naam (verplicht):
De waarde van het attribuut naam is een van de vaste waarden uit de lijst van bouwaanduidingen die wordt voorgeschreven door de SVBP2012 en die is opgenomen in IMRO2012 als domein Bouwaanduidin­gen. In het geval de gewenste bouwaanduiding niet voorkomt in de lijst van bouwaanduidingen, kan er gewerkt worden met specifieke aanduidingen. Dit conform ‘variant 2- verzamelaanduiding opnemen’ onder bouwaanduidingen in de SVBP2012. De naam van een specifieke aanduiding wordt met kleine letters geschreven en wordt als volgt opgenomen:
[specifieke bouwaanduiding] [spatie] [-] [spatie] <specificatie>
Overeenkomstig de SVBP2012 kent het domein Bouwaanduidingen ook waarden die kunnen worden uitgesloten. Er wordt dan gebruik gemaakt van een negatieve specifieke aanduiding. De naam van de negatieve verzamelaanduiding wordt met kleine letters geschreven en wordt als volgt opgenomen:
[specifieke bouwaanduiding uitgesloten] [spatie] [-] [spatie] <specificatie>
Het attribuut naam is essentieel voor een juist juridisch gebruik van het bestemmingsplan. Bij de digi­tale raadpleging van een bestemmingsplan zal de waarde van het attribuut naam getoond worden. De waarde van het attribuut naam moet daartoe identiek zijn aan de bouwaanduiding die in de planregel wordt genoemd.

labelInfo (faculatief):
De waarde van dit attribuut is uitsluitend bedoeld voor de weergave op de analoge bestemmingsplankaart volgens de PRABPK2012. Het kan zijn dat vanuit de regels meer­dere verschillende bouwaanduidingen binnen één bestemmingsvlak moeten worden opgenomen. In dat geval komt het object Bouwaan­duiding meerdere keren voor. Het attri­buut labelInfo verwijst naar het samengestelde attri­buut Label, bestaande uit de attributen tekst en positie.

  • tekst (verplicht)
    Het attribuut tekst bevat de exacte en complete weergave van de bouwaanduiding zoals die op de analoge bestemmingsplankaart moet worden verbeeld. Voor het gewenste format van de weergave, bestaande uit een letter-/tekencombinatie tussen cursieve blokhaken "*[…]*", wordt verwezen naar de PRABPK2012. Bij de digitale verbeelding wordt deze letter-/tekencombinatie niet getoond, maar in plaats daarvan de waarde van het attri­buut naam.
  • positie (verplicht, zo vaak als gewenst): Soms bestaat er aanleiding de letter-/tekencombinatie van het attri­buut tekst meerdere keren binnen één bestemming op de analoge bestemmingsplankaart te laten voorkomen. In dat geval worden meerdere attributen positie meegegeven. Het attribuut positie verwijst naar het samengestelde attri­buut Labelpositie, bestaande uit de attributen plaatsingspunt, aanpijlingspunt en hoek.
  • plaatsingspunt (verplicht)
    Het is nodig dat een plaatsingspunt voor de letter-/tekencombinatie wordt opgenomen. Het plaatsingspunt van het label links beneden ten opzichte van de labeltekst. In het geval het bij de analoge bestemmingsplankaart ge­wenst is meerdere dezelfde letter-/tekencombinaties binnen één bestemmingsvlak of gebiedsaanduiding te plaatsen, dan worden meerdere plaatsingspunten opgenomen.
  • aanpijlingspunt (indien gewenst)
    Soms kan de letter-/tekencombinatie niet binnen het bijbehorende vlak op de analoge bestemmingsplankaart worden geplaatst omdat de schaal van de analoge bestemmingsplankaart dat niet toelaat. In dat geval wordt de letter-/tekencombinatie buiten dat vlak geplaatst. Er is dan een aanpijling naar dat vlak noodzakelijk zodat duidelijk is waar de letter-/tekencombinatie bij behoort.
  • hoek (indien gewenst)
    Soms is het gewenst dat de letter-/tekencombinatie onder een bepaalde hoek op de analoge bestemmingsplankaart wordt geplaatst. Voor dit doel is de waarde van die hoek noodzakelijk en dient te worden ingevuld.

verwijzingNaarTekstInfo (facultatief):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het bijbehorende object. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst. De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Bestemmingsplangebied: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij dit bestemmingsplan.

  • verwijzingNaarTekst (verplicht)
    Dit attribuut is bedoeld om (hyper)links te kunnen opnemen. Hier dient een (hy­per)­link naar het soort document dat is aangegeven bij het attribuut typeTekst te worden opgeno­men. Voor de waarde van het attribuut verwijzingNaarTekst geldt dat geen elementen van een directory­structuur/pad mogen worden opgenomen. Wel moet een nadere precisering naar de plaats binnen een document te worden opgenomen met behulp van een fragmentidentifier. Het fragment in de hyperlink is de locatie in de plantekst (XML of HTML) waar het van toepassing zijnde attribuut typeTekst betrekking op heeft. Een hyperlink krijgt dan de vorm: bestandsnaam.xml­#fragment of bestandsnaam.htm­#fragment.
  • typeTekst (verplicht)
    Hiermee wordt met de vaste waarde regels volgens het domein Teksttype_BP aangegeven dat de tekst waarnaar verwezen wordt een regel betreft.

geometrie (verplicht):
Het object Bouwaanduiding kent uitsluitend de geometrie van een vlak. Dit attribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML).

3.3.5 Klasse Maatvoering

De SVBP2012 geeft aan dat alle aanduidingen die betrekking hebben op de afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen ten aanzien van het bouwen en het gebruik maatvoeringsaanduidingen zijn. De SVBP2012 geeft tevens aan welke aanduidingen mogen worden gebruikt en hoe daarmee in relatie tot de regels moet worden omgegaan.

Het object Maatvoering heeft altijd een relatie met een onderliggend object. Dit kan zijn een Bestemmingsvlak, een Bouwvlak of een Gebiedsaanduiding. Indien het object Maatvoering behoort bij een bestemmingsvlak, wordt met het attribuut bestemmingsvlak naar de identificatie (idn) van het object Bestemmingsvlak, waarbij het behoort, verwezen. Indien het object Maatvoering behoort bij een bouwvlak of bij een gebiedsaanduiding wordt met het attribuut aanduiding naar respectievelijk de idn van het object Bouwvlak of van het object Gebiedsaanduiding, waarbij het behoort, verwezen.

Het object Maatvoering verwijst met het attribuut plangebied altijd naar de idn van het object Bestemmingsplangebied.

Het object Maatvoering wordt gerepresenteerd door het gebied waarop deze van toepassing is. Dit gebied heeft een eigen geometrie als vlak en wordt daarmee beschouwd als het object Maatvoering. Binnen het object Maatvoering kunnen meerdere waarden voorkomen die op de analoge bestemmingsplankaart in de vorm van een maatvoeringsymbool (ook wel matrix of matrixsymbool genoemd)worden weergegeven. Dit maatvoeringsymbool bevat een of meerdere waarden waarnaar vanuit de regels wordt verwezen. Het kan ook voorkomen dat meerdere, verschillende maatvoeringen binnen één bestemming noodzakelijk zijn omdat de regels dat vereisen. In dat geval komt het object Maatvoering meerdere keren voor.

In Tabel 8 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen maal worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen gekoppeld worden, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 8 Klasse Maatvoering 0..n*

identificatie (idn) (verplicht): Elk object Maatvoering krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

  • namespace: (verplicht)
    Een unieke verwijzing naar een registratie van objecten. Voor IMRO objecten is dat ‘NL.IMRO’.
  • lokaalID: (verplicht)
    Door de bronhouder te bepalen unieke identificatiecode binnen de context van het bestand bestaande uit maximaal 32 alfanumerieke tekens. Toegestane tekens: {”A”…”Z”, “a”…”z”, ”0”…”9”, “_”, “- “, “,”, ”.”}.

typePlanobject (verplicht):
Een aanduiding is te beschouwen als een object waarvoor het domein RuimtelijkPlanobject van toe­passing is. Dit domein geeft daarvoor de waarde maatvoering die als vaste waarde wordt ingevuld.

plangebied (verplicht):
Binnen elk object Maatvoering is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestem­mings­plan­gebied waar dit object deel van uitmaakt. Dit attribuut krijgt daartoe de waarde van het at­tri­buut identificatie van het bijbehorende object Bestemmingsplan­gebied.

bestemmingsvlak (onder voorwaarde verplicht) :
Aangezien er (meestal) een directe relatie aanwezig is tussen een maatvoeringaanduiding en een onderliggend bestemmingsvlak is dit attribuut hier als verplicht opgenomen. Het attribuut kent als waarde de inhoud van het attribuut identificatie van het bijbehorende bestemmings­vlak. Indien de maatvoeringaanduiding evenwel behoort bij een bouwvlak of een gebiedsaan­duiding dient dit attribuut niet te worden gebruikt, maar het hierna volgende attribuut aandui­ding. Bij het plantype inpassingsplan of wijzigingsplan, of indien bij het plangebied het attribuut de waarde ‘ter vervanging van extern plan’ is opgenomen, is het mogelijk om geen verwijzing van de maatvoering naar de bestemming op te nemen. In deze situaties is het namelijk toegestaan een bestemmingsplan te maken zonder bestemmingsvlakken. Een nadere toelichting op de werkwijze is gegeven in Hoofdstuk 4 van deze praktijkrichtlijn.

aanduiding (onder voorwaarde verplicht):
Indien de maatvoeringaanduiding behoort bij een gebiedsaanduiding of bouwvlak dient als waarde van dit attribuut de identificatie (idn) van het bijbehorende attribuut gebiedsaanduiding of bouwvlak te worden opgenomen. Het attribuut is facultatief bij de plantypen inpassingsplan en wijzigingsplan, of bij het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan.

naam (verplicht):
De waarde van het attribuut naam wordt bepaald door het attribuut maatvoeringInfo. Met behulp van het samengestelde attribuut kunnen 1 of meerdere waardeType(n) aan het object Maatvoering worden gekoppeld. De waarden hiervan worden gekozen uit het domein OmvangWaarde conform IMRO2012. De onder waardeType ingevulde waarden, worden vervolgens als waarde bij het attribuut naam ingevuld, gescheiden door een komma en een spatie wanneer sprake is van meerdere waardeTypen. Hieronder wordt met behulp van een voorbeeld aangegeven hoe de naam van het object Maatvoering tot stand komt. Doordat het object Maatvoering zowel een maximum goothoogte (m) als een maximum bouwhoogte (m) kent, wordt de naam van het object Maatvoering: maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m).

Het attribuut naam is essentieel voor een juist juridisch gebruik van het bestemmingsplan. Bij de digi­tale raadpleging van een bestemmingsplan zal de waarde van het attribuut naam getoond worden. De waarde van het attribuut naam moet daartoe identiek zijn aan de maatvoeringsaanduiding die in de planregel wordt genoemd.

symboolInfo (facultatief):
Dit attribuut is bedoeld voor het weergeven van maatvoeringsaanduidingen met behulp van maatvoeringsymbolen op de analoge bestemmingsplankaart conform de PRABPK2012. De lijst met maatvoeringsymbolen in de PRABPK2012 bestaat uit ge­num­merde symbolen met een beschrijving van de daarin voorkomende maatvoeringen. Een maatvoeringsymbool kan een of meer waarden bevatten. Naar deze waarde(n) wordt vanuit de regels verwezen. Bij het gebruik van een maatvoeringsymbool op de analoge bestemmingsplankaart is het verplicht de code van het symbool op te nemen als waarde van het attribuut symboolCode. De getallen ingevuld als waarde(n) van het attribuut waarde, dat is gekoppeld aan het attribuut waardeType, wordt opgenomen in het maatvoeringsymbool. Het attribuut symboolInfo verwijst naar het samengestelde attri­buut SymboolEnPositie, be­staande uit de attributen symboolCode en positie:

  • symboolCode (verplicht)
    Als waarde voor het attribuut symboolCode wordt een van de codes ingevuld over­eenkomstig het domein SymboolCodeMatrix die overeenkomt met de betreffende lijst uit de PRABPK2012. Bij de digitale verbeelding wordt de code van het maatvoeringsymbool niet getoond, maar in plaats daarvan de waarden van het attri­buut naam en attribuut maatvoeringInfo.
  • positie (verplicht, zo vaak als gewenst):
    Soms bestaat er aanleiding dezelfde maatvoeringsymbool meerdere keren binnen één bestemming op de analoge bestemmingsplankaart te laten voorkomen. In dat geval worden meerdere attributen positie meegegeven. Het attribuut positie verwijst naar het samengestelde attri­buut Labelpositie, bestaande uit de attributen plaatsingspunt, aanpijlingspunt en hoek.
  • plaatsingspunt (verplicht)
    Het is nodig dat een plaatsingspunt van het maatvoeringsymbool wordt opgenomen. In het geval het bij de analoge bestemmingsplankaart ge­wenst is meerdere dezelfde maatvoeringsymbolen binnen één bestemmingsvlak of gebiedsaanduiding te plaatsen, dan worden meerdere plaatsingspunten opgenomen.
  • aanpijlingspunt (indien gewenst)
    Soms kan een maatvoeringsymbool niet binnen het bijbehorende vlak op de analoge bestemmingsplankaart worden geplaatst omdat de schaal van de analoge bestemmingsplankaart dat niet toelaat. In dat geval wordt het maatvoeringsymbool buiten dat vlak geplaatst. Er is dan een aanpijling naar dat vlak noodzakelijk zodat duidelijk is waar het maatvoeringsymbool bij behoort.
  • hoek (indien gewenst)
    Soms is het gewenst dat het maatvoeringsymbool onder een bepaalde hoek op de analoge bestemmingsplankaart wordt geplaatst. Voor dit doel is de waarde van die hoek noodzakelijk en dient te worden ingevuld.

maatvoeringInfo (verplicht zo vaak als gewenst):
Met behulp van het attribuut maatvoeringInfo wordt de afmeting, percentage, oppervlakte, hellingshoek of aantal van de maatvoeringaanduiding aangegeven. Dit attribuut verwijst naar het samengestelde attri­buut WaardeEnType_BP, bestaande uit de attributen waarde en waardeType.

  • waarde (verplicht)
    Het attribuut waarde bevat de feitelijke waarde als getal behorend bij het attribuut waarde­Type. De waarde wordt als getal, dus zonder "m", "m2", "%", etc., in het waar­develd opgenomen. Indien het niet-gehele getallen be­treft dient een komma als decimaal scheidings­teken te worden gebruikt. In geval een hel­lings­hoek wordt aangeduid, dient deze te worden uitgedrukt in graden met een decimale nota­tie. Het is daarbij niet toege­staan de centesimale verdeling (bijvoor­beeld niet 100o in plaats van 90o) te gebrui­ken.
  • waardeType (verplicht)
    De waarde van het attribuut waardeType wordt ingevuld met behulp van do­mein OmvangWaarde in IMRO2012. Het attribuut waarde is altijd gekoppeld aan het attribuut waardeType. Het kan gewenst zijn meerdere items uit het domein OmvangWaarde te kiezen, bijvoorbeeld maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) en dakhelling (graden). Deze worden allen onder het samengestelde attribuut maatvoeringInfo geplaatst:

Indien gewenst kunnen van bovenstaande gegevens ook 3 apart objecten Maatvoering worden gemaakt.

verwijzingNaarSymboolcode (facultatief)
Met behulp van een of meer maatvoeringsymbolen wordt de waarde of worden de waarden van het attribuut waardeType op de analoge bestemmingsplankaart weergegeven. De waarde bij het attribuut verwijzingNaarSymboolcode is de code van het gebruikte symbool op de analoge bestemmingsplankaart dat wordt gebruikt om deze waarde weer te geven. De hier gespecificeerde code is een verwijzing naar de symboolCode bij het attribuut symboolInfo en dient dus aanwezig te zijn in dat attribuut. Het attribuut symboolInfo wordt door de bronhouder gebruikt om de gebruikte maatvoeringsymbool voor op de analoge bestemmingsplankaart in het digitale bestemmingsplan op te nemen. Met behulp van het attribuut verwijzingNaarSymboolcode wordt de relatie gelegd tussen het maatvoeringsymbool bij symboolInfo en de waarde bij waardeType. In het geval gebruik wordt gemaakt van de lijst met maatvoeringsymbolen uit de PRABKP2012, wordt in bij verwijzingNorm bij Bestemmingsplangebied de waarde PRABKP2012 opgenomen. In dat geval geldt het gebruik van de opmaak van de analoge bestemmingsplankaart conform PRABPK2012 voor dit gehele bestemmingsplan. Bovenstaand voorbeeld kan er nu als volgt uit zien:

verwijzingNaarTekstInfo (facultatief):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het bijbehorende object. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst. De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Bestemmingsplangebied: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij dit bestemmingsplan.

  • verwijzingNaarTekst (verplicht)
    Dit attribuut is bedoeld om (hyper)links te kunnen opnemen. Hier dient een (hy­per)­link naar het soort document dat is aangegeven bij het attribuut typeTekst te worden opgeno­men. Voor de waarde van het attribuut verwijzingNaarTekst geldt dat geen elementen van een directory­structuur/pad mogen worden opgenomen. Wel moet een nadere precisering naar de plaats binnen een document te worden opgenomen met behulp van een fragmentidentifier. Het fragment in de hyperlink is de locatie in de plantekst (XML of HTML) waar het van toepassing zijnde attribuut typeTekst betrekking op heeft. Een hyperlink krijgt dan de vorm: bestandsnaam.xml­#fragment of bestandsnaam.htm#fragment.
  • typeTekst (verplicht)
    Hiermee wordt met de vaste waarde regels volgens het domein Teksttype_BP aangegeven dat de tekst waarnaar verwezen wordt een regel betreft.

geometrie (verplicht):
Het object Maatvoering kent uitsluitend de geometrie van een vlak. Dit attribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML).

3.3.6 Klasse Figuur

De SVBP2012 geeft aan dat in de praktijk aanduidingen worden gebruikt welke niet zijn aan te merken als de overige voorkomende aanduidingen, welke toch nodig zijn voor een goede planologische regeling. Dit zijn figuren. Hiervoor is in de SVBP2012 een limitatieve lijst opgenomen.

Het object Figuur betreft zelfstandig getekende elementen met een eigen geometrie als samenstel van vlakken, lijnen en punten. Deze aanduidingen in de vorm van losse figuren staan op een specifieke plek op het kaartbeeld, gerelateerd aan de bestemming(en), doch niet noodzakelijkerwijs altijd gerelateerd aan één bestemmingsvlak. De aanduidingen zijn essentieel om de regels te kunnen hanteren en dienen daarom als object digitaal te worden vastgelegd. Teneinde aan te geven welke figuren uit de lijst het betreft is het attribuut naam opgenomen.

Het object Figuur heeft altijd een relatie met een onderliggend object. Dit kan zijn een Bestemmingsvlak, een Bouwvlak of een Gebiedsaanduiding. Indien het object Figuur behoort bij een bestemmingsvlak, wordt met het attribuut bestemmingsvlak naar de identificatie (idn) van het object Bestemmingsvlak, waarbij het behoort, verwezen. Indien het object Figuur behoort bij een bouwvlak of bij een gebiedsaanduiding wordt met het attribuut aanduiding naar respectievelijk de idn van het object Bouwvlak of van het object Gebiedsaanduiding, waarbij het behoort, verwezen. Het object Figuur verwijst met het attribuut plangebied altijd naar de idn van het object Bestemmingsplangebied. Het is mogelijk meerdere objecten Figuur binnen het bestemmingsplan toe te passen.

In Tabel 9 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en wordt aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen ge­koppeld worden, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toe­lichting gegeven.

Tabel 9 Klasse Figuur 0..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Figuur krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

  • namespace: (verplicht)
    Een unieke verwijzing naar een registratie van objecten. Voor IMRO objecten is dat ‘NL.IMRO’.
  • lokaalID: (verplicht)
    Door de bronhouder te bepalen unieke identificatiecode binnen de context van het bestand bestaande uit maximaal 32 alfanumerieke tekens. Toegestane tekens: {”A”…”Z”, “a”…”z”, ”0”…”9”, “_”, “- “, “,”, ”.”}.

typePlanobject (verplicht):
Een aanduiding is te beschouwen als een object waarvoor het domein RuimtelijkPlanobject van toe­passing is. Dit domein geeft daarvoor de waarde figuur die als vaste waarde wordt in­gevuld.

plangebied (verplicht):
Binnen elk object Figuur is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestem­mings­plan­ge­bied waar dit object deel van uitmaakt. Dit attribuut krijgt daartoe de waarde van het attri­buut identificatie van het bijbehorende object Bestemmingsplan­gebied.

bestemmingsvlak (onder voorwaarde verplicht) :
Aangezien er (meestal) een directe relatie aanwezig is tussen een figuur en een onder­liggend bestemmingsvlak is dit attribuut hier als verplicht opgenomen. Het attribuut kent als waarde de inhoud van het attribuut identificatie van het bijbehorende bestemmingsvlak. Wanneer een figuur een relatie heeft met meerdere bestemmingsvlakken, dat is bijvoorbeeld het geval bij het figuur relatie, dan dient het attribuut meerdere keren te worden ingevuld. Indien het figuur be­hoort bij een bouwvlak of een gebiedsaanduiding dient dit attribuut niet te worden gebruikt, maar het hierna volgende attribuut aanduiding. Bij het plantype inpassingsplan of wijzigingsplan, of indien bij het plangebied het attribuut de waarde ‘ter vervanging van extern plan’ is opgenomen, is het mogelijk om geen verwijzing van de figuur naar de bestemming op te nemen. In deze situaties is het namelijk toegestaan een bestemmingsplan te maken zonder bestemmingsvlakken. Een nadere toelichting op de werkwijze is gegeven in Hoofdstuk 4 van deze praktijkrichtlijn.

aanduiding (onder voorwaarde verplicht):
Indien de figuur behoort bij een gebiedsaanduiding of bouwvlak dient als waarde van dit attribuut de identificatie (idn) van het bijbehorende attribuut gebiedsaanduiding of bouwvlak te worden opgenomen. Wanneer een figuur een relatie heeft met meerdere aanduidingen, dat is bijvoorbeeld het geval bij het figuur relatie, dan dient het attribuut meerdere keren te worden ingevuld. Het attribuut is facultatief bij de plantypen inpassingsplan en wijzigingsplan, of bij het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan.

naam (verplicht):
De waarde van het attribuut naam wordt bepaald door de lijst van figuren die wordt voorge­schreven door de SVBP2012 en die is opge­nomen als domein Figuren van het IMRO2012. De waarde van het attribuut naam is der­halve een van de vaste waarden uit de do­mein lijst Figuren. Het attribuut naam is essentieel voor een juist juridisch gebruik van het bestemmingsplan. Bij de digi­tale raadpleging van een bestemmingsplan zal de waarde van het attribuut naam getoond worden. De waarde van het attribuut naam moet daartoe identiek zijn aan de benaming van het figuur die in de planregel wordt genoemd.

verwijzingNaarIllustratieInfo (indien een dwarsprofiel voorkomt):
Dit attribuut is bedoeld om de verbeelding van het feitelijke dwarsprofiel waarnaar het figuur dwars­profiel verwijst, mogelijk te maken. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attri­buut IllustratieReferentie_BP, bestaande uit de attributen:

  • verwijzingNaarIllustratie (verplicht)
    Dit attribuut is bedoeld om een (hy­per)­link naar de illustratie waarbij het object behoort op te nemen. Het format dient over­een­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventie voor het bestandstype Illustratie conform de STRI2012 te zijn.
  • typeIllustratie (verplicht)
    Hierin wordt het type van de illustratie vastgelegd: om wat voor soort illustratie het gaat. Hier is uitsluitend de vaste waarde afbeelding volgens het domein Illustratie_BP toegestaan.

labelInfo (facultatief):
De waarde van dit attribuut is uitsluitend bedoeld voor de weergave op de analoge bestemmingsplankaart volgens de PRABPK2012. Het kan zijn dat vanuit de regels meer­dere verschillende figuren binnen één bestemmingsvlak moeten worden opgenomen. In dat geval komt het object Figuur meerdere keren voor. Het attri­buut labelInfo verwijst naar het samengestelde attri­buut Label, bestaande uit de attributen tekst en positie.

  • tekst (verplicht)
    Het attribuut tekst geeft de mogelijkheid om de voorkomende figuren op de analoge bestemmingsplankaart te onderscheiden, zoals een nummering voor het figuur "dwarsprofiel" en de letters die behoren bij het figuur "hartlijn leiding". Bij de digitale verbeelding wordt deze letter-/tekencombinatie niet getoond, maar in plaats daarvan wordt, in dit voorbeeld, het bijbehorende figuur "dwars­pro­fiel", respectievelijk de waarde van het attribuut naam, tezamen met het figuur "hartlijn leiding" getoond.
  • positie (verplicht, zo vaak als gewenst):
    Soms bestaat er aanleiding de letter-/tekencombinatie van het attri­buut tekst meerdere keren binnen één bestemming op de analoge bestemmingsplan­kaart te laten voorkomen. In dat geval worden meerdere attributen positie meegegeven. Het attribuut positie verwijst naar het samengestelde attri­buut Labelpositie, bestaande uit de attributen plaatsingspunt, aanpijlingspunt en hoek.
  • plaatsingspunt (verplicht)
    Het is nodig dat een plaatsingspunt voor de letter-/tekencombinatie wordt opgenomen. Het plaatsingspunt van het label links beneden ten opzichte van de labeltekst. In het geval het bij de analoge bestemmingsplankaart ge­wenst is meerdere dezelfde letter-/tekencombinaties binnen één bestemmingsvlak of gebiedsaanduiding te plaatsen, dan worden meerdere plaatsingspunten opgenomen.
  • aanpijlingspunt (indien gewenst)
    Soms kan de letter-/tekencombinatie niet binnen het bijbehorende vlak op de analoge bestemmingsplankaart worden geplaatst omdat de schaal van de analoge bestemmingsplankaart dat niet toelaat. In dat geval wordt de letter-/tekencombinatie buiten dat vlak geplaatst. Er is dan een aanpijling naar dat vlak noodzakelijk zodat duidelijk is waar de letter-/tekencombinatie bij behoort.
  • hoek (indien gewenst)
    Soms is het gewenst dat de letter-/tekencombinatie onder een bepaalde hoek op de analoge bestemmingsplankaart wordt geplaatst. Voor dit doel is de waarde van die hoek noodzakelijk en dient te worden ingevuld.

verwijzingNaarTekstInfo (facultatief):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het bijbehorende object. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst. De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Bestemmingsplangebied: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt ook vastgelegd in de verwijzingNorm bij dit bestemmingsplan.

  • verwijzingNaarTekst (verplicht)
    Dit attribuut is bedoeld om (hyper)links te kunnen opnemen. Hier dient een (hy­per)­link naar het soort document dat is aangegeven bij het attribuut typeTekst te worden opgeno­men. Voor de waarde van het attribuut verwijzingNaarTekst geldt dat geen elementen van een directory­structuur/pad mogen worden opgenomen. Wel moet een nadere precisering naar de plaats binnen een document te worden opgenomen met behulp van een fragmentidentifier. Het fragment in de hyperlink is de locatie in de plantekst (XML of HTML) waar het van toepassing zijnde attribuut typeTekst betrekking op heeft. Een hyperlink krijgt dan de vorm: bestandsnaam.xml­#fragment of bestandsnaam.htm­#fragment.
  • typeTekst (verplicht)
    Hiermee wordt met de vaste waarde regels volgens het domein Teksttype_BP aangegeven dat de tekst waarnaar verwezen wordt een regel betreft.

geometrie (verplicht):
Het object Figuur kent de geometrie van een lijn of multi-lijn. Dit attribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML). De geometrie betreft niet de verbeelding zoals deze in de SVBP2012 is opgenomen. De geometrie betreft uitsluitend de lijn die de verbeelding representeert. In het geval van het figuur dwarsprofiel betreft dit de lijn die het complete figuur dwarsprofiel representeert, inclusief het pijltje.

3.3.7 Klasse Gebiedsaanduiding

Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. Met een gebiedsaanduiding kan een bestemming van bijzondere regels worden voorzien, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van afwijkingsbevoegdheden, regelingen voor de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk- en wijzigingsbevoegdheden.

Er is geen rangorde maar nevenschikking, regels van de gebiedsaanduiding gelden naast, aanvullend op de regels van de enkelbestemming. Voorbeeld: bestemming Agrarisch laat agrarisch gebruik toe, geen afwijkingsbevoegdheden. Over delen van het bestemmingsvlak Agrarisch ligt de gebiedsaanduiding open landschap. Doel van de gebiedsaanduiding is instandhouding open landschap. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden regelingen voor de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

In de SVBP2012 zijn de gebiedsaanduidinggroepen in een bindende lijst benoemd, die kunnen worden gespecificeerd. In de hoofdgroepen van gebiedsaanduidingen is wetgevingzone opgenomen. Alle zones die in een bestemmingsplan moeten worden opgenomen die gerelateerd zijn aan wetgeving worden met behulp van deze hoofdgroep opgenomen. Wat betreft wetgeving kan worden gedacht aan de Wro, maar ook aan de Wet geluidhinder of Waterwet. Een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi) echter, wordt de hoofdgroep veiligheidszone geplaatst. Indien een gebiedsaanduiding echt niet onder de nader genoemde hoofdgroepen van gebiedsaanduidingen te plaatsen is, dient gebruik te worden gemaakt van de gebiedsaanduiding overige zone.
Voorbeeld:
overige zone - ecologische verbindingszone

De gebiedsaanduiding overlapt meestal meerdere bestemmingen. Het object Gebiedsaanduiding is meestal gerelateerd aan een gedeelte van het plangebied, soms uitsluitend aan een gedeelte binnen een bestemmingsvlak. Daarom heeft het object Gebiedsaanduiding altijd een relatie met een onderliggend object. Dit kan zijn het Bestemmingsplangebied of een Bestemmingsvlak. Het is mogelijk meerdere objecten Gebiedsaanduiding binnen het bestemmingsplan toe te passen.

In Tabel 10 zijn de attributen benoemd, de waarden aangegeven die deze attributen moeten bevatten en is aangegeven of het gebruik van het attribuut verplicht is en of het attribuut meerdere malen mag worden gebruikt. Ook is aangegeven of attributen gekoppeld worden, dat wil zeggen altijd in samenhang moeten worden gebruikt. Na de tabel is per attribuut een nadere toelichting gegeven.

Tabel 10 Klasse gebiedsaanduiding 0..n*

identificatie (idn) (verplicht):
Elk object Gebiedsaanduiding krijgt een eigen unieke identificatie binnen het bestemmingsplan. Het samengestelde attribuut identificatie verwijst naar het object NEN3610ID bestaande uit de attributen namespace en lokaalID.

  • namespace: (verplicht)
    Een unieke verwijzing naar een registratie van objecten. Voor IMRO objecten is dat ‘NL.IMRO’.
  • lokaalID: (verplicht)
    Door de bronhouder te bepalen unieke identificatiecode binnen de context van het bestand bestaande uit maximaal 32 alfanumerieke tekens. Toegestane tekens: {”A”…”Z”, “a”…”z”, ”0”…”9”, “_”, “- “, “,”, ”.”}.

typePlanobject (verplicht):
Een gebiedsaanduiding is te beschouwen als een object waarvoor het domein RuimtelijkPlan­ob­ject van toepassing is. Dit domein geeft daarvoor de waarde gebiedsaanduiding die als vaste waarde wordt ingevuld.

plangebied (verplicht):
Binnen elk object Gebiedsaanduiding is een verwijzing noodzakelijk naar het object Bestemmingsplangebied waar dit object deel van uitmaakt. Dit attribuut krijgt daartoe de waarde van het attri­buut identificatie van het bijbehorende object Bestemmingsplan­gebied.

bestemmingsvlak (onder voorwaarde verplicht):
Aangezien er soms een directe relatie aanwezig is tussen een gebiedsaanduiding en een on­der­lig­gend bestemmingsvlak doordat de gebiedsaanduiding alleen bij die bestemming be­hoort, is dit attri­buut in dat geval als verplicht opgenomen. Het attribuut kent als waarde de in­houd van het attribuut identificatie van het bijbehorende bestemmingsvlak. Een voorbeeld hiervan is een wijzigingsbevoegdheid die niet is opgenomen als een algemene aanduidingsregel, maar als onderdeel van een bestemmingsartikel.

naam (verplicht):
De waarde van het attribuut naam wordt bepaald door de lijst van gebiedsaanduidingen die wordt voorgeschreven door de SVBP2012 en die is opgenomen als domein Gebiedsaandui­dingen in IMRO2012. Deze waarde is derhalve een van de waarden uit de domeinlijst Gebiedsaan­duidingen. Het is mogelijk de gebiedsaanduiding verder te specificeren of een nadere tekstuele aanduiding te geven. Dit is uitgelegd onder varianten 1 en 2 van gebiedsaanduidingen in de SVBP2012. Het attribuut naam is essentieel voor een juist juridisch gebruik van het bestemmingsplan. Bij de digi­tale raadpleging van een bestemmingsplan zal de waarde van het attribuut naam getoond worden. De waarde van het attribuut naam moet daartoe identiek zijn aan de naam van de gebiedsaanduiding die in de planregel wordt genoemd.

gebiedsaanduidinggroep (verplicht):
In de SVBP2012 zijn de gebiedsaanduidingen in groepen gerangschikt. De rangschikking is opgenomen in de naamgeving van de gebiedsaanduidingen. Het attribuut gebiedsaanduidinggroep is bedoeld om de gebruikte gebiedsaanduiding digitaal te verbeelden. Gekozen moet worden uit het domein Gebiedsaanduidinggroep. De waarde "overige zone" is voor gebiedsaanduidingen die, overeenkomstig de SVBP2012, niet met één van de andere groepen gebiedsaanduidingen getypeerd kan worden.

artikelnummer (verplicht):
Een wijzigingsbe­voegdheid is een voorbeeld van een gebiedsaanduiding die n de regels is opgenomen. Het artikelnummer waarin de verwijzing naar deze gebiedsaanduiding staat wordt als waarde bij het attribuut artikelnummer meegegeven. Het format van het artikelnummer is voorgeschreven in de SVBP2012.

verwijzingNaarTekstInfo (verplicht):
Het attribuut is bedoeld voor het verwijzen naar het specifieke artikel dat behoort bij het betreffende object Bestemmingsvlak of naar het artikel in hoofdstuk 3 van de planregels dat hoort bij de gebiedsaanduiding. Het attribuut verwijst naar het samengestelde attribuut TekstReferentie_BP, bestaande uit de attributen verwijzingNaarTekst en typeTekst. De bronhouder kiest voor dezelfde vorm van planteksten als bij het object Bestemmingsplangebied: objectgericht in XML of niet-objectgericht in HTML formaat. Het format dient overeen­komstig de afspraak over de bestandsnaamconventies conform de STRI2012 te zijn. De keuze van de bronhouder wordt vastgelegd in de verwijzingNorm bij dit bestemmingsplan.

  • Links verwijzingNaarTekst (verplicht)
    Dit attribuut is bedoeld om (hyper)links te kunnen opnemen. Hier dient een (hy­per)­link naar het soort document dat is aangegeven bij het attribuut typeTekst te worden opgeno­men. Voor de waarde van het attribuut verwijzingNaarTekst geldt dat geen elementen van een directory­structuur/pad mogen worden opgenomen. Wel moet een nadere precisering naar de plaats binnen een document te worden opgenomen met behulp van een fragmentidentifier. Het fragment in de hyperlink is de locatie in de plantekst (XML of HTML) waar het van toepassing zijnde attribuut typeTekst betrekking op heeft. Een hyperlink krijgt dan de vorm: bestandsnaam.xml­#fragment of bestandsnaam.htm­#fragment.
  • typeTekst (verplicht)
    Hiermee wordt met de vaste waarde regels volgens het domein Teksttype_BP aangegeven dat de tekst waarnaar verwezen wordt een regel betreft.

labelInfo (facultatief): De waarde van dit attribuut is uitsluitend bedoeld voor de weergave op de analoge bestemmingsplankaart volgens de PRABPK2012. Het attri­buut labelInfo verwijst naar het samengestelde attri­buut Label, bestaande uit de attributen tekst en positie.

  • tekst (verplicht)
    Het attribuut tekst geeft de mogelijkheid om de voorkomende gebiedsaanduidingen op de analoge bestemmingsplankaart te onderscheiden, zoals een nummering voor verschillende gebieden met een wijzigingsbe­voegdheid. Bij de digitale verbeelding wordt deze letter-/tekencombinatie niet getoond, maar in plaats daarvan de waarde van het attribuut naam.
  • positie (verplicht, zo vaak als gewenst):
    Soms bestaat er aanleiding de letter-/tekencombinatie van het attri­buut tekst meerdere keren binnen één bestemming op de analoge bestemmingsplan­kaart te laten voorkomen. In dat geval worden meerdere attributen positie meegegeven. Het attribuut positie verwijst naar het samengestelde attri­buut Labelpositie, bestaande uit de attributen plaatsingspunt, aanpijlingspunt en hoek.
  • plaatsingspunt (verplicht)
    Het is nodig dat een plaatsingspunt voor de letter-/tekencombinatie wordt opgenomen. Het plaatsingspunt van het label links beneden ten opzichte van de labeltekst. In het geval het bij de analoge bestemmingsplankaart ge­wenst is meerdere dezelfde letter-/tekencombinaties binnen een gebiedsaanduiding te plaatsen, dan worden meerdere plaatsingspunten opgenomen.
  • aanpijlingspunt (indien gewenst)
    Soms kan de letter-/tekencombinatie niet binnen het bijbehorende vlak op de analoge bestemmingsplankaart worden geplaatst omdat de schaal van de analoge bestemmingsplankaart dat niet toelaat. In dat geval wordt de letter-/tekencombinatie buiten dat vlak geplaatst. Er is dan een aanpijling naar dat vlak noodzakelijk zodat duidelijk is waar de letter-/tekencombinatie bij behoort.
  • hoek (indien gewenst)
    Soms is het gewenst dat de letter-/tekencombinatie onder een bepaalde hoek op de analoge bestemmingsplankaart wordt geplaatst. Voor dit doel is de waarde van die hoek noodzakelijk en dient te worden ingevuld.

geometrie (verplicht):
Het object Gebiedsaanduiding kent uitsluitend de geometrie van een vlak of multivlak. Dit at­tribuut kent daarom coördinaten in een vastgesteld format (GML). </specificatie> </specificatie> </specificatie> </hoofdgroep> </specificatie>

4. Uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en herzieningen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe met uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, gedeeltelijke herzieningen en parapluplannen in de context van de RO Standaarden moet worden omgegaan.

4.1 Uitwerkingsplan artikel 3.6 Wro

De gemeenteraad kan in een bestemmingsplan een uit te werken bestemming opnemen. Het college kan vervolgens een uitwerkingsplan vaststellen.

4.1.1 Toepasselijkheid RO Standaarden

Artikel 8.1.2. Bro geeft voor de vormgeving en opmaak van het uitwerkingsplan overgangsrecht. Een uitwerkingsplan dat een uitwerking is van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010 mag worden vormgegeven en ingericht in overeenstemming met dat bestemmingsplan. Dit geldt dus per definitie voor alle bestemmingsplannen die op basis van de WRO zijn vastgesteld, maar ook voor bestemmingsplannen op basis van de Wro waarvan het ontwerp als analoog plan ter inzage is gelegd tussen 1 juli 2008 en 1 januari 2010. Op alle overige uitwerkingsplannen zijn de RO Standaarden 2012 van toepassing.

4.1.2 Specifieke waarden

Voor de uitwerkingsplannen die moeten worden ingericht en vormgegeven conform de RO Standaarden 2012 is Hoofdstuk 3 van deze praktijkrichtlijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij het object Bestemmingsplangebied bij het attribuut typePlan de waarde ‘uitwerkingsplan’ wordt ingevuld en dat een relatie moet worden gelegd met het bestemmingsplan waarvan het uitwerkingsplan een uitwerking is. Dat laatste gebeurt door bij het object Bestemmingsplangebied het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo in te vullen: het type, de naam en het idn van het plan dat wordt uitgewerkt en als rol van het externe plan 'ten gevolge van extern plan/besluit'.

Zie ook Tabel 11. Een uitwerkingsplan kent een eigen begrenzing en daarmee een eigen plangebied.

Tabel 11 Relatie naar extern plan bij een uitwerkingsplan

4.2 Wijzigingsplan artikel 3.6 Wro

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan kan de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geven onderdelen van het plan te wijzigen. Het college kan vervolgens een wijzigingsplan vaststellen.

4.2.1 Toepasselijkheid RO Standaarden

Artikel 8.1.2. Bro geeft voor de vormgeving en opmaak van het wijzigingsplan overgangsrecht. Een wijzigingsplan dat een wijziging is van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010 mag worden vormgegeven en ingericht in overeenstemming met dat bestemmingsplan. Dit geldt dus per definitie voor alle bestemmingsplannen die op basis van de WRO zijn vastgesteld, maar ook voor bestemmingsplannen op basis van de Wro waarvan het ontwerp als analoog plan ter inzage is gelegd tussen 1 juli 2008 en 1 januari 2010. Op alle overige wijzigingsplannen zijn de RO Standaarden 2012 van toepassing. De wijzigingsbevoegdheid, en daarmee dus het wijzigingsplan betreft soms een relatief kleine wijziging zoals een wijziging van een functie of een bouwaanduiding, soms een heel gebied met diverse bestemmingen. Ook is het mogelijk dat de wijziging uitsluitend betrekking heeft op een onderdeel van de regels. De plangrens en daarmee het plangebied kan gelijk zijn aan het plangebied van het bestemmingsplan dat wordt gewijzigd, maar kan ook een gedeelte daarvan zijn. Bij een wijzigingsplan hoeft het plangebied niet volledig bedekt te zijn met enkelbestemmingen. Enkelbestemmingen kunnen afhankelijk van de situatie volledig weg worden gelaten of juist worden toegevoegd. In de regels behorende bij dit plan is aangegeven of de betreffende bestemming(en) van toepassing worden verklaard.

4.2.2 Specifieke waarden

Voor de wijzigingsplannen die moeten worden ingericht en vormgegeven conform de RO Standaarden 2012 is Hoofdstuk 3 van deze praktijkrichtlijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij het object Bestemmingsplangebied bij het attribuut typePlan de waarde ‘wijzigingsplan’ wordt ingevuld en dat een relatie moet worden gelegd met het bestemmingsplan waarvan het wijzigingsplan een wijziging is. Dat laatste gebeurt door bij het object Bestemmingsplangebied het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo in te vullen: het type, de naam en het idn van het plan dat wordt gewijzigd en als rol van het externe plan 'ten gevolge van extern plan/besluit'. Zie hiervoor Tabel 12. Een wijzigingsplan kent een eigen begrenzing en daarmee een eigen plangebied.

Tabel 12 Relatie naar extern plan bij een wijzigingsplan

4.3 Gedeeltelijke herziening van 1 bestemmingsplan

Bij het herzien van een bestemmingsplan kan worden gekozen uit twee methodieken:

De wijzigingen kunnen gering van omvang zijn en slechts een klein gedeelte van een regel betreffen of slechts een klein gedeelte van het plangebied. Anderzijds kan ook nagenoeg het gehele plan worden herzien, met uiteraard alle tussenliggende mogelijkheden:

4.4 Toepasselijkheid RO Standaarden

Artikel 8.1.2. Bro geeft voor de vormgeving en opmaak van (gedeeltelijke) herzieningen overgangsrecht. In dit artikel is bepaald dat de digitale vereisten niet van toepassing zijn op een herziening van een bestemmingsplan, mits:

De exacte begrenzing van het originele plangebied wordt alleen overgenomen wanneer de herziening ook het gehele oorspronkelijke plangebied betreft, bijvoorbeeld wanneer door de herziening de algemene bepalingen worden aangepast. Het is evenwel ook mogelijk een deel van of een combinatie met een deel van een ander plan te kiezen als begrenzing van het plangebied. Wanneer bijvoorbeeld alleen de regels van de bestemming Wonen worden aangepast, bestaat het plangebied alleen uit de vlakken met de bestemming Wonen. Bij een gedeeltelijke herziening hoeft het plangebied niet volledig bedekt te zijn met enkelbestemmingen.

4.4.1 Specifieke waarden

Voor de gedeeltelijke herzieningen die moeten worden ingericht en vormgegeven conform de RO Standaarden 2012 is Hoofdstuk 3 van deze praktijkrichtlijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een relatie moet worden gelegd met het bestemmingsplan dat gedeeltelijk herzien wordt. Dat laatste gebeurt door bij het object Bestemmingsplangebied het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo in te vullen: het type, de naam en het idn van het plan dat wordt herzien en als rol van het externe plan 'ter vervanging van extern plan'. Bij het object Bestemmingsplangebied wordt bij het attribuut typePlan de waarde ‘bestemmingsplan’ ingevuld. Zie ook Tabel 13. Een herziening kent een eigen begrenzing en daarmee een eigen plangebied.

Tabel 13 Relatie naar extern plan gedeeltelijke herziening van 1 bestemmingsplan

4.5 Gedeeltelijke herziening meerdere bestemmingsplannen: parapluherziening

Het begrip "parapluplan" wordt gehanteerd voor een bestemmingsplan dat gelijktijdig een (groot) aantal andere bestemmingsplannen gedeeltelijk herziet. In feite betreft dit een verzameling van gedeeltelijke herzieningen die niet afzonderlijk, maar met één besluit worden vastgesteld.

4.5.1 Toepasselijkheid RO Standaarden

Met betrekking tot de vormgeving en de digitaliseringsverplichtingen van de parapluherziening, is paragraaf 4.3.1 volledig van toepassing. De exacte begrenzing van het totaal van alle originele plangebieden kan worden overgenomen. Het is evenwel ook mogelijk een deel te kiezen als begrenzing van het plangebied. Bij een parapluherziening hoeft het plangebied niet volledig bedekt te zijn met enkelbestemmingen.

4.5.2 Specifieke waarden

Voor de parapluherzieningen die moeten worden ingericht en vormgegeven conform de RO Standaarden 2012 is Hoofdstuk 3 van deze praktijkrichtlijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een relatie moet worden gelegd met de bestemmingsplannen die gedeeltelijk herzien worden. Dat laatste gebeurt door bij het object Bestemmingsplangebied het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo in te vullen: het type, de naam en het idn van het plan dat wordt herzien en als rol van het externe plan 'ter vervanging van extern plan'. Het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo moet meerdere malen worden opgenomen, voor ieder plan dat wordt herzien. Bij het object Bestemmingsplangebied wordt bij het attribuut typePlan de waarde ‘bestemmingsplan’ ingevuld.

Zie ook Tabel 14. Een parapluplan kent een eigen begrenzing en daarmee een eigen plangebied.

Tabel 14 Relatie naar extern plan bij een parapluherziening

5. Relaties

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relatie van het bestemmingsplan met gebiedsgerichte besluiten. Daarnaast hebben andere vakgebieden en wet- en regelgeving een mogelijke relatie met het digitaal bestemmingsplan. Tot slot komt de versie ‘geconsolideerd’ aan de orde.

5.1 Bestemmingsplan

Met een bestemmingsplan wordt concreet aangegeven hoe de ruimtelijke ordening op een bepaalde locatie is geregeld. Naast de functie die is bepaald, geven de bijbehorende regels het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken) aan. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of ergens gebouwd mag worden. Het bestemmingsplan is bindend voor zowel overheid als burgers.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met verschillende wet- en regelgeving maar ook met andere ruimtelijke besluiten die hun invloed op bestemmingsplan uitoefenen. Zo kan de vaststelling van een ruimtelijk plan ertoe leiden dat een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. Een provinciale verordening bijvoorbeeld kan regels geven voor bestemmingsplannen die binnen een jaar in een bestemmingsplan moeten worden opgenomen.

Tijdens de bestemmingsplan procedure kunnen er juist door dit bestemmingsplan ook andere ruimtelijke plannen worden opgesteld. Zo volgt bijvoorbeeld het exploitatieplan dezelfde procedure als het bestemmingsplan. Zij worden gelijktijdig vastgesteld. Gerechtelijke uitspraken volgen echter nadat een bestemmingsplan is vastgesteld en beroep is aangetekend. Het bestemmingsplan kan daardoor bijvoorbeeld deels onherroepelijk in werking treden.

Bij het raadplegen van ruimtelijke plannen in een interactieve raadpleegomgeving is het weergeven van de relaties tussen de ruimtelijke plannen van waarde: de raadpleger kan de samenhang tussen de verschillende ruimtelijke plannen op een locatie inzien en de status van dat plan. De status van een plan wordt weergegeven door middel van een planstatus (opgenomen in het bestemmingsplan zelf) en de dossierstatus (opgenomen in het manifest). De beide statussen vullen elkaar aan. De dossierstatus geeft de actuele status van het plan. De waarde is dynamisch, dit ten opzichte van statische planstatus. Daarnaast kunnen de bronhouders voor die ruimtelijke plannen die conform artikel 1.2.1 van het Bro de digitaliseringverplichting kennen, extra informatie aan het plan toevoegen door middel van het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo bij het plangebied. Naast het feit dat de bronhouder deze relatie in de tekst (regels, toelichting) kan opnemen.

In onderstaand schema is aangegeven welke digitale ruimtelijke plannen (conform Bro) tijdens en na de bestemmingsplan procedure een relatie hebben met het bestemmingsplan.

In de Praktijkrichtlijn Gebiedsgerichte Besluiten (PRGB2012) wordt voor het exploitatieplan, de aanwijzing (proactief en reactief) en de gerechtelijke uitspraak aangegeven hoe en welke informatie aan het besluit met worden gekoppeld.

In paragraaf 5.3 is dit aangegeven voor een geconsolideerd plan.

5.2 Andere relaties

Het bestemmingsplan heeft vele relaties met andere vakgebieden. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op die wet- en regelgeving en/of vakgebieden die van invloed zijn op het digitaal bestemmingsplan. Deze paragraaf is niet uitputtend.

Algemene verordening gegevensbescherming
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.

Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota’s, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens:

  1. Toestemming van de betrokken persoon.
  2. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst.
  3. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting.
  4. De gegevensverwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen.
  5. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of uitoefening van openbaar gezag.
  6. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.

U bent zelf verantwoordelijk om te beoordelen of u zich voor een verwerking van persoonsgegevens kunt baseren op één van de 6 grondslagen.

Digitaal ter inzage leggen
Voor een correcte beschikbaarstelling langs elektronische weg als bedoeld in artikel 3.8 lid 1 Wro moeten, naast de dataset die conform de STRI beschikbaar moet worden gesteld, ook de bijlagen die zijn opgenomen bij de planregels en de bijlagen die zijn opgenomen bij de plantoelichting langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld.

Verwijzing naar jurisprudentie
Voor verwijzing naar jurisprudentie in de toelichting of in andere stukken kan het volgende format worden gebruikt: afkorting rechtsprekend orgaan, datum uitspraak, nummer uitspraak en eventueel de vindplaats. Bijvoorbeeld: ABRvS, 3 januari 2010, nr. 2009005678/1/R3, AB 2010/45.

5.3 Geldende situatie: de versie ‘geconsolideerd’.

Om de raadpleger van Ruimtelijkeplannen.nl meer duidelijkheid te kunnen bieden over de exacte status en werkingssfeer van de wijzigingen en herzieningen van een bestemmingsplan en het actuele planologische regime ter plaatse kan het gebruik van een versie “geconsolideerd” de oplossing zijn. Op die manier is in één oogopslag duidelijk wat de juridische status van de desbetreffende plannen is en wat de overige gevolgen ervan zijn, zoals het geldende planologische regime ter plaatse. Ook de data van het bevoegd gezag kan hiermee op orde worden gebracht. Hierdoor is het niet (meer) nodig via andere, vaak omslachtige, wegen te zoeken naar de geldende regels. Dat geeft duidelijkheid, kost minder tijd en is dus klantvriendelijk naar de raadpleger.

Let op: het gaat dus niet om een herziening of een actualisering van een ruimtelijk plan maar om het samenvoegen van meerder ruimtelijke plannen om zo een integrale versie, en daardoor een beter leesbare versie, te tonen. In de versie geconsolideerd worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

De versie ‘geconsolideerd’ van een bestemmingsplan kent geen wettelijke, dus geen juridische status omdat deze versie niet door gemeenteraad wordt vastgesteld. Het gebruik van een geconsolideerd plan is een keuze van het bevoegd gezag.

Bij vergunningverlening en handhaving moet altijd verwezen worden naar de juridisch geldende plannen. Het consolideren van de bestemmingsplannen gaat in eerste instantie altijd over het samenvoegen van twee of meer plankaarten, waar nodig. Dit kan in combinatie met het consolideren van de regels en toelichting.

Een eerste stap bij het consolideren van een ruimtelijk plan is om te inventariseren welke verschillende plankaarten zijn onstaan door de herzieningen, wijzigingen etc. Op Ruimtelijkeplannen.nl komen deze als het ware op elkaar te liggen waardoor de raadpleging wordt bemoeilijkt.

Afhankelijk van welke aspecten moeten worden geconsolideerd zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat er een nieuwe plankaart wordt gemaakt van de plannen waarbij de wijzigingen in het oorspronkelijke plan verwerkt worden. Door de wijzigingen in het originele plan te verwerken, ontstaat er één duidelijk beeld. De andere werkwijze is het ´knippen´ van delen uit de oorspronkelijke plankaart, delen waarin de wijzigingen als het ware de gaten ´opvullen´ in de verbeelding. In dat geval moet de consolidatie geen aspecten bevatten die het overige deel van het plan betreffen. Vervolgens laat ruimtelijkeplannen.nl door de ‘gaten’ de juiste informatie zien.

In het geval van de eerste mogelijkheid bundelt de bronhouder vervolgens de regels van de herzieningen/wijzigingen die geconsolideerd worden. Hierbij verwerkt de bronhouder in de regels van het oorspronkelijke plan de wijzigingen die daarin door de herzieningen, uitspraken, wijzigingsplannen en /of uitwerkingsplannen zijn aangebracht zodat één complete set van geldende regels ontstaat. Alle regels worden als het ware in elkaar geschoven. Het is daardoor niet nodig meerdere plannen te raadplegen en ontstaat er meer duidelijkheid voor de raadpleger over wat waar geldig is. Omdat deze versie geen geldige juridische status heeft is het aan te bevelen om een verwijzing te maken naar de juridisch geldende bestemmingsplannen met een deeplink in de geconsolideerde tekst naar de brontekst.

Een volgende stap die nog gedaan kan worden is het consolideren van de toelichting behorende bij een bestemmingsplan. Een bronhouder kan hierbij kiezen voor het maken van een algemene toelichting waarin de essentie van het consolideren wordt uitgelegd met daarbij de koppeling van de toelichtingen van de plannen die geconsolideerd worden Dit kan een koppeling zijn naar een pdf dan wel html van de toelichtingen of een koppeling naar de xml bestanden van de toelichtingen in geval van objectgerichte planteksten.

Aangezien de versie geconsolideerd niet door de gemeenteraad wordt vastgesteld is het voor de hand liggend om voor de datum van dit plan aan te sluiten bij het in werking treden / onherroepelijk worden van het meest recente bestemmingsplan. Met dit laatste zijn dan ook eventuele gerechtelijke uitspraken meegenomen. Tevens is het aan te raden om te verwijzen naar de geldige plannen dan wel besluiten.

Bij de waarde van het attribuut verwijzingNaarExternPlanInfo worden alle plannen/besluiten opgenomen die in deze versie geconsolideerd zijn verwerkt. De waarde van het attribuut rolExternPlan is in dit geval: ‘als mutatie opgenomen’. Het ruimtelijke plan met de plan status ‘geconsolideerd’ wordt in het manifest met behulp van de dossierstatus ‘geconsolideerd’ geplaatst.