Basisregistratie Ondergrond Catalogus Booronderzoek

Geotechnische boormonsterbeschrijving en boormonsteranalyse

Geonovum Informatiemodel
Vastgestelde versie

Deze versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/def-im-BHR-GT-20220901/
Laatst gepubliceerde versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/BHR-GT/
Vorige versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/vv-im-BHR-GT-20220718/
Laatste werkversie:
https://broprogramma.github.io/BHR-GT/
Redacteur:
Geonovum
Auteur:
Geonovum
Doe mee:
GitHub BROprogramma/BHR-GT
Revisiehistorie
Pull requests
Contact:
BRO Servicedesk
support@broservicedesk.nl
088 – 8664 999
Basisregistratie Ondergrond Algemeen contact:
Programmabureau BRO
Directoraat-Generaal Bestuur, Wonen en Ruimte
Turfmarkt 147 Den Haag
bro@minbzk.nl
Rechtenbeleid:

Samenvatting

Dit document beschrijft de definitie van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geotechniek is uitgevoerd, met een algemene toelichting.

Status van dit document

Deze paragraaf beschrijft de status van dit document ten tijde van publicatie. Het is mogelijk dat er actuelere versies van dit document bestaan. Een lijst van Geonovum publicaties en de laatste gepubliceerde versie van dit document zijn te vinden op https://www.geonovum.nl/geo-standaarden/alle-standaarden.

Dit is een definitief concept van de nieuwe versie van het informatiemodel. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd.

Deze werkversie is een weergave van wat nu in productie staat voor geotechnisch booronderzoek (BHR-GT) in de landelijke voorziening BRO. Dat wil zeggen de vastgestelde gegevensdefinitie van het geotechnisch booronderzoek (hoofdstuk 6 en 7) en de vastgestelde toelichting (hoofdstuk 4), zoals opgenomen in de bijgewerkte versie van de ministeriële Regeling basisregistratie ondergrond, aangepast met de werkafspraken geotechnisch booronderzoek tranche 3 en geotechnische grondsoort booronderzoek, die op 1 juli 2021 in werking is getreden.
Deze weergave is in de nieuwe presentatie, en dat is met gegevensgroepen en relaties.

1. Inleiding

1.1 Doel en doelgroep

In de basisregistratie ondergrond (BRO) wordt een aantal typen gegevens geregistreerd, de registratieobjecten.

Een catalogus is de gegevensdefinitie van een registratieobject en beschrijft welke gegevens van het object in de BRO zijn opgeslagen. Het document is bedoeld voor alle gebruikers van de BRO en moet duidelijk maken welke gegevens er precies in het systeem zitten. Aan aanleverende partijen moet het vertellen welke gegevens in de basisregistratie ondergrond moeten komen en aan welke eisen die moeten voldoen, en aan afnemende partijen welke gegevens zij in de basisregistratie ondergrond mogen verwachten. Het document is voor een breed publiek bedoeld en de informatie moet naast precies ook begrijpelijk zijn.

1.2 Totstandkoming

Een catalogus is het resultaat van een proces van standaardisatie dat geruime tijd in beslag kan nemen. De standaardisatie is een open proces waarin de belanghebbende partijen actief betrokken worden. Het eindresultaat wordt door de wetgever vastgesteld in een ministeriële regeling.

In bepaalde gevallen is de verscheidenheid aan gegevens van een object zo groot, dat er eerst deelverzamelingen worden gedefinieerd. Het standaardisatieproces wordt dan per deelverzameling doorlopen. De deelverzamelingen worden zo gekozen dat de gegevens die in de bijbehorende catalogus worden beschreven, direct na vaststelling aan de BRO kunnen worden aangeleverd. Wanneer er deelverzamelingen worden onderscheiden, komt de catalogus van het registratieobject dus gefaseerd tot stand. Omdat inzichten in de loop van de tijd kunnen wijzigen kan het aan het eind van het hele proces nodig blijken revisies door te voeren om ongewenste verschillen tussen deelverzamelingen weg te nemen.

1.3 Beheer

Een vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) wordt met het daarbij horende deel van het systeem van de basisregistratie ondergrond in gebruik genomen. De eerste formeel vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) krijgt het versienummer 1.0. Verwacht mag worden dat er na enige tijd behoefte gaat ontstaan aan gegevens die nog niet in de catalogus zijn opgenomen.

De beheerder hanteert drie typen versies voor een wijziging van een standaard. Bijvoorbeeld: versie 2.1.0 (=X.Y.Z):

In een jaar waarin een X-wijziging plaats vindt zullen er op hetzelfde registratieobject geen y-wijzigingen plaatsvinden. Als er een X- of een Y-wijziging in een jaar aan de orde is, wordt er geen z-wijziging gepland. De versie van de catalogus met inleiding (zoals hier gepubliceerd) volgt voor de normatieve stukken volledig de versie op wetten.nl. Wijzigingen aan niet normatieve teksten in dit document vallen altijd onder Z-wijzigingen en zullen maximaal 2 keer per jaar plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 geeft het doel en de doelgroep van een catalogus.

Hoofdstuk 2 behandelt enkele algemene aspecten van het BRO-systeem en begrippen van algemene aard.

Hoofdstuk 3 plaatst het object in de gegevenssystematiek van de basisregistratie ondergrond en vertelt wat de benadering is geweest bij het opstellen van de gegevensdefinitie.

Hoofdstuk 4 is de toelichting op de gegevensdefinitie van het registratieobject die in de ministeriële regeling is opgenomen.

Hoofdstuk 5 vertelt hoe de gegevensdefinitie is opgebouwd en welke aspecten van de gegevens daarin worden beschreven.

Hoofdstuk 6 geeft de inhoud weer van het eerste artikel van de ministeriële regeling en dat is het deel waarin de definitie is opgenomen van het registratieobject, van de delen waaruit het is opgebouwd, de entiteiten, en van de eigenschappen van die delen, de attributen.

Hoofdstuk 7 geeft de inhoud weer van het tweede artikel van de ministeriële regeling en dat is het deel waarin de uitbreidbare waardelijsten staan waarnaar in hoofdstuk 6 verwezen wordt.

2. Algemene kenmerken en begrippen

Dit onderdeel is niet normatief.

2.1 Opzet van de landelijke voorziening

De landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond is een systeem dat een schakel vormt in een informatieketen. Aan het begin van de keten staan bestuursorganen die opdracht geven tot de productie van gegevens, of zelf gegevens produceren. Die bestuursorganen worden bronhouders genoemd. De geproduceerde gegevens worden door een dataleverancier geleverd aan de beheerder van het systeem, de registerbeheerder. De bronhouder is verantwoordelijk voor de levering van gegevens. Hij kan besluiten zelf dataleverancier te zijn of andere partijen een machtiging voor levering te verlenen. De beheerder van de landelijke voorziening van de BRO registreert de aangeleverde gegevens en levert ze voor (her)gebruik door aan allerlei afnemers.

De opzet van het systeem moet begrepen worden vanuit de verantwoordelijkheden die in de keten zijn belegd. De aangeleverde gegevens vallen onder de verantwoordelijkheid van de bronhouder en de registerbeheerder mag die gegevens niet veranderen. De registerbeheerder moet echter wel gegevens toevoegen om het systeem te kunnen beheren en hij kan gegevens toevoegen om de afnemers goed van dienst te kunnen zijn.

Bij wet is geregeld dat de basisregistratie ondergrond zo wordt opgezet dat er onderscheid bestaat tussen de gegevens die aan de registerbeheerder zijn aangeleverd en de gegevens die de registerbeheerder aan de afnemers verstrekt. Het systeem valt uiteen in twee grote deelsystemen, het register brondocumenten ondergrond en de registratie ondergrond (Figuur 1).

Een geheel van gegevens dat door of onder verantwoordelijkheid van een bronhouder wordt aangeleverd, wordt een brondocument genoemd. De brondocumenten worden in het register brondocumenten ondergrond opgeslagen. De gegevens uit de brondocumenten worden samen met de gegevens die de registerbeheerder toevoegt in de registratie ondergrond vastgelegd. De registratie ondergrond is het deelsysteem dat gebruikt wordt voor uitgifte.

Figuur 1 De twee grote deelsystemen van de landelijke voorziening van de BRO.

Met deze opzet verkrijgt het systeem de nodige flexibiliteit. Zo kan een object in de registratie ondergrond gegevens bevatten die uit meer dan één brondocument afkomstig zijn en bij uitgifte kunnen gegevens van verschillende objecten met elkaar gecombineerd worden. Ook is het mogelijk met het brondocument gegevens op te slaan die alleen voor de bronhouder en de aanleverende partij van belang zijn.

De catalogus dekt alle gegevens die opgenomen zijn in de registratie ondergrond. Verreweg de meeste gegevens komen uit de brondocumenten die de dataleverancier aanlevert en een paar gegevens komen voort uit de overdracht van een brondocument aan de registerbeheerder. Aan de aangeleverde gegevens worden enkele gegevens door de registerbeheerder toegevoegd. Als een gegeven is toegevoegd door de BRO wordt dat in de beschrijving expliciet vermeld.

Alle gegevens in de registratie ondergrond worden uitgegeven, maar niet alle afnemers kunnen alle gegevens geleverd krijgen. De gegevens die niet aan alle afnemers worden uitgeleverd zijn de gegevens die alleen nodig zijn in de communicatie tussen de registerbeheerder enerzijds en de dataleveranciers en bronhouders anderzijds.

2.2 Registratieobject

Het registratieobject is dé eenheid in de data-architectuur van de basisregistratie ondergrond. Voor de registerbeheerder is het de elementaire bouwsteen van het systeem dat hij moet beheren.

Een registratieobject verwijst naar een eenheid van informatie die onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder valt en die met een bepaald doel is of wordt gemaakt. Het is in directe of indirecte zin gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een registratieobject een plaats op het aardoppervlak heeft of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een plaats op het aardoppervlak.

Een registratieobject is niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd gedefinieerd. Het leven van een registratieobject begint op het moment dat de gegevens zijn geregistreerd en dat is zo kort mogelijk nadat de gegevens zijn geproduceerd. De levensduur van een registratieobject, en de veranderlijkheid van de gegevens verschilt van object tot object. Een grondwatermonitoringput kan tientallen jaren gebruikt worden voor het meten van grondwaterstanden en in de periode kunnen er nieuwe gegevens ontstaan. Dat betekent dat de gegevens van de put in de registratie ondergrond gedurende zijn hele levensduur bijgewerkt moeten kunnen worden. Aan de andere kant van het spectrum staan de objecten waarvan alle gegevens in een keer worden vastgelegd. Geotechnisch sondeeronderzoek is daar een voorbeeld van. Sondeeronderzoek is eenmalig onderzoek en het resultaat ervan kan al na een of enkele dagen aan de bronhouder worden overhandigd.

2.3 Registratiedomein

Registratieobjecten worden in de basisregistratie ondergrond gegroepeerd in domeinen. Vooralsnog worden zes domeinen onderscheiden:

De domeinen zijn vanuit het oogpunt van beheer van belang voor de ordening van het systeem. Daarnaast zijn zij nuttig in de communicatie met de partijen die bij de realisatie van het systeem betrokken zijn.

2.4 Kwaliteitsregime

In de basisregistratie ondergrond worden niet alleen gegevens geregistreerd die dateren van na de datum waarop de wet van kracht is geworden. Ook oudere gegevens zullen in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen. De noodzaak daartoe ligt in de wet verankerd. Die schrijft voor dat de gegevens uit de eerder bestaande systemen DINO en BIS zo veel mogelijk naar de BRO moeten worden overgezet. Verder staat de wet toe dat bronhouders tot vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet historische gegevens ter registratie mogen aanbieden.

Historische gegevens kunnen niet altijd voldoen aan de strikte regels die de BRO stelt. Zo kan het voorkomen dat voor gegevens die volgens de strikte regels van de BRO verplicht zijn, geen waarde bekend is. Om de verwerking van de twee categorieën gegevens naast elkaar mogelijk te maken, worden twee kwaliteitsregimes gehanteerd. Voor de aanlevering van gegevens volgens de strikte regels geldt het IMBRO-regime. Bij de aanlevering van historische gegevens wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde heeft. Voor deze gegevens wordt het IMBRO/A-regime gehanteerd en dat kent dus minder strikte regels.

De introductie van de twee kwaliteitsregimes geeft de bronhouder gedurende een bepaalde periode een zekere mate van vrijheid. Het kan bijvoorbeeld praktisch blijken het IMBRO/A-regime te hanteren voor gegevens die weliswaar pas na de datum waarop de wet in werking is getreden zijn geproduceerd maar die voortkomen uit opdrachten die al voor die datum zijn gegeven. Ook kan het voorkomen dat historische gegevens wel aan alle strikte voorwaarden voldoen en dan is het wenselijk de gegevens onder IMBRO-regime aan te leveren.

De periode waarin de bronhouders die vrijheid hebben wordt de transitieperiode genoemd. Over de duur van de transitieperiode zijn nog geen afspraken gemaakt. Na afloop van de transitieperiode kan alleen onder het strikte IMBRO-regime worden aangeleverd.

2.5 Formele en materiële geschiedenis

De basisregistratie ondergrond maakt deel uit van een stelsel van basisregistraties. Binnen het stelsel maakt men onderscheid tussen de materiële geschiedenis en de formele geschiedenis van een object.

Het begrip materiële geschiedenis wordt gebruikt om de veranderingen van eigenschappen van een object in de werkelijkheid aan te duiden. De materiële geschiedenis van een object wordt, voor zover relevant, in de registratie ondergrond vastgelegd. Niet alle registratieobjecten hebben een materiële geschiedenis, alleen de objecten met een levensduur, zoals de grondwatermonitoringput.

Het begrip formele geschiedenis wordt gebruikt voor de veranderingen van eigenschappen van een object in de registratie zelf. De meeste van die veranderingen gaan terug op een verandering van eigenschappen in de werkelijkheid, en de formele geschiedenis geeft aan wanneer de veranderingen in het systeem geregistreerd zijn. De formele geschiedenis kent ook gebeurtenissen die niet het gevolg zijn van een verandering in de werkelijke eigenschappen van een object. Die gebeurtenissen hebben betrekking op correcties. Het kan gebeuren dat een bronhouder erachter komt dat er een onjuiste waarde was geregistreerd en dan zorgt hij ervoor dat die verbeterd wordt. De registratie van de verbetering is een formele gebeurtenis.

Alle registratieobjecten hebben een formele geschiedenis en die wordt in de registratie ondergrond globaal vastgelegd in de registratiegeschiedenis van het object. Globaal wil zeggen dat de registratie ondergrond alleen een overzicht van de formele geschiedenis geeft. Voor de details moet het register brondocumenten ondergrond worden geraadpleegd.

Bij correctie wordt het betreffende gegeven in de registratie ondergrond overschreven en is de oude waarde van het gegeven niet meer direct beschikbaar voor de afnemers. Zou een afnemer toch willen weten wat de eerdere foute waarde was, dan moet hij het register brondocumenten ondergrond raadplegen.

2.6 Coördinaten en referentiestelsels

De registratieobjecten van de basisregistratie ondergrond zijn gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een object zelf een plaats op het aardoppervlak, een locatie, heeft, of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een locatie. Afhankelijk van het type registratieobject, wordt de locatie geregistreerd als een punt, een lijn of een vlak.

De locatie is de horizontale positie van een object. Voor bepaalde objecten is het voldoende dat alleen die horizontale positie wordt vastgelegd, maar voor veel objecten is ook de verticale positie van belang.

Posities worden vastgelegd in coördinaten en die zijn gedefinieerd in een bepaald referentiestelsel.

Er zijn verschillende typen referentiestelsels. Zo spreekt men van horizontale referentiestelsels (2D), verticale referentiestelsels (1D), gecombineerde referentiestelsels (2D, 1D) en werkelijke 3D referentiestelsels. In Nederland worden de horizontale en de verticale component van een positie in een afzonderlijk stelsel uitgedrukt. Het is vandaag de dag mogelijk met gps een positie in een 3D-referentiestelsel vast te leggen, maar de wens over te stappen op het gebruik van 3D is nog door geen van de partijen die betrokken zijn bij de basisregistratie ondergrond naar voren gebracht.

2.6.1 Referentiestelsels voor de horizontale positie

In Nederland zijn traditioneel verschillende referentiestelsels voor de horizontale positie in gebruik. In 2009, bij de eerste voorbereidingen voor de totstandkoming van de basisregistratie ondergrond, is al vastgesteld dat de verscheidenheid aan referentiestelsels de basisregistratie ondergrond voor problemen stelt omdat de registratie dan niet gemakkelijk op een eenduidige manier bevraagd kan worden. In de registratie ondergrond worden namelijk zowel gegevens met een locatie op land als gegevens met een locatie op zee geregistreerd. In de toenmalige praktijk werden op land en op zee verschillende stelsels gebruikt. Op land werd RD gebruikt en op zee waren verschillende stelsels in gebruik, waarvan WGS84 de belangrijkste was.

In 2009 was ook al bekend dat de Europese kaderrichtlijn INSPIRE de lidstaten vraagt de gegevens in Europa in één referentiestelsel uit te gaan wisselen, te weten in ETRS89. Met dat in gedachten, is het besluit genomen het BRO-systeem zo in te richten dat de registratie bevraagd gaat worden in ETRS89.

Het besluit wordt ondersteund door ontwikkelingen in Nederland. Sinds 2013 wordt er door de drie belangrijkste autoriteiten in Nederland op het gebied van referentiestelsels, het Kadaster, de Dienst der Hydrografie en Rijkswaterstaat, gewerkt aan de totstandkoming van nieuwe afspraken. Die afspraken moeten in lijn zijn met Europese afspraken en leiden tot heldere en eenduidige transformatieprocedures tussen referentiestelsels. Concreet betekent dit dat in Nederland op termijn het ETRS89-stelsel als standaard zal worden gehanteerd voor het uitwisselen van geo-informatie.

Het besluit betekent niet dat de gegevens ook in ETRS89 aangeleverd moeten worden. De basisregistratie ondergrond voorziet een periode van transitie waarin de aanleverende partijen zelf bepalen wanneer zij overstappen op ETRS89. Die periode zal naar verwachting jaren duren. Om de transitie te ondersteunen hanteert de basisregistratie ondergrond de volgende spelregels:

  • Gegevens mogen in een beperkt aantal referentiestelsels worden aangeleverd (RD, WGS84 en ETRS89).
    • Voor locaties op land wordt alleen RD of ETRS89 toegestaan.
    • Voor locaties op zee wordt alleen WGS84 of ETRS89 toegestaan.
  • De aangeleverde coördinaten worden in de registratie opgeslagen.
  • De aangeleverde coördinaten worden door de basisregistratie ondergrond getransformeerd naar het ETRS89 referentiestelsel.
  • De getransformeerde coördinaten worden naast de aangeleverde coördinaten opgeslagen.
  • Bij de getransformeerde coördinaten wordt ook een identificatie van de gebruikte transformatiemethode opgeslagen.
  • Als de coördinaten in ETRS89 zijn aangeleverd, dan staat bij aangeleverde en getransformeerde positie dezelfde informatie. Voor de locatie worden de getransformeerde coördinaten en de aangeleverde coördinaten beide aan de afnemers verstrekt.

2.6.2 Referentiestelsels voor de verticale positie

In Nederland zijn voor verticale posities op land en zee verschillende referentiestelsels in gebruik. Op land wordt NAP gebruikt. Op zee is het in de voor de BRO relevante werkvelden gebruikelijk posities uit te drukken t.o.v. het gemiddeld zeeniveau (MSL, Mean Sea Level), maar posities t.o.v. LAT komen ook voor (Lowest Astronomical Tide). Dit laatstgenoemde stelsel wordt in de kaderrichtlijn INSPIRE genoemd als het stelsel van voorkeur voor het uitdrukken van verticale posities op zee. De basisregistratie ondergrond staat daarom op zee het gebruik van LAT naast MSL toe. Aangeleverde verticale posities worden door de BRO niet getransformeerd.

2.7 Gegevens op land en op zee

De basisregistratie ondergrond bevat gegevens over de ondergrond van Nederland en zijn zgn. Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft. Voor de referentiestelsels die bij aanlevering worden toegestaan, is het van belang te weten of de locatie van een object op zee of op land ligt.

Als scheidingslijn tussen land en zee wordt in de basisregistratie ondergrond de UNCLOS-basislijn gehanteerd. Het beheer van de basislijn valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst der Hydrografie van het ministerie van Defensie. Deze dienst voert die taak uit op basis van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties uit 1982, dat in het Engels de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS) heet. De basislijn is opgebouwd uit de nulmeterdieptelijn zoals weergegeven op de zeekaarten en enkele rechte basislijnen die onder meer de monding van de Westerschelde en de wateren tussen de Waddeneilanden afsluiten.

De grens tussen land en zee is veranderlijk. De Dienst der Hydrografie stelt de grens opnieuw vast wanneer daartoe voldoende aanleiding is. De BRO hanteert bij inname de meest recente versie van de UNCLOS-basislijn en controleert daarmee of de juiste referentiestelsels gebruikt worden.

Tussen het moment waarop de locatie van een object wordt bepaald en het moment waarop het gegeven in de basisregistratie ondergrond wordt vastgelegd verloopt enige tijd. In die periode kan de positie van de UNCLOS-basislijn opnieuw zijn vastgesteld, en dan ontstaat er een discrepantie die bij het aanleveren van gegevens tot problemen kan leiden. Wanneer een dergelijk probleem zich voordoet, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.

Een soortgelijk probleem doet zich voor met betrekking tot de begrenzing van Nederland, met name van het Nederlands territoir. De grenzen van Nederland worden ieder jaar op 1 januari vastgesteld door het Kadaster en vastgelegd in de basisregistratie kadaster. De BRO controleert bij inname of een object in het gebied ligt dat Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone omvat, en hanteert daarbij de actuele grenzen. Ook bij problemen die te herleiden zijn tot een verandering in de begrenzing van Nederland, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.

Binnen het domein Mijnbouwwet wordt de scheidingslijn tussen land en zee niet bepaald door de UNCLOS-basislijn, maar door een over zee lopende lijn die is vastgelegd in een bijlage bij de Mijnbouwwet. In de registratie ondergrond wordt deze lijn aangeduid als mijnbouwgrens. Voor de referentiestelsels die bij aanlevering worden toegestaan, is het binnen het domein Mijnbouwwet van belang te weten of de locatie van een object aan landzijde of aan zeezijde van de mijnbouwgrens ligt. Waar in voorgaande paragrafen ‘op land’ en ‘op zee’ is genoemd, houdt dat binnen het domein Mijnbouwwet in: aan landzijde respectievelijk aan zeezijde van de mijnbouwgrens.

2.8 Nauwkeurigheid van meetwaarden

Voor zinvol gebruik van gegevens met een gemeten, berekende of anderszins bepaalde waarde is het noodzakelijk dat de nauwkeurigheid van die gegevens bekend is.

Het begrip nauwkeurigheid laat zich in deze context het best omschrijven als de juistheid van een gemeten of berekende waarde. In de meeste processen waarin de waarde van een gegeven wordt bepaald, kan de afwijking van de daadwerkelijke waarde slechts via een kalibratie- of statistisch proces worden verkregen. Het resultaat omvat dan niet alleen een van de mogelijke realisaties van een meetwaarde maar ook informatie over de mogelijke spreiding van de meetwaarden.

De basisregistratie ondergrond gaat ervan uit dat de producenten van gegevens de metingen en berekeningen uitvoeren binnen een stelsel van afspraken dat binnen het desbetreffende werkveld is vastgelegd. Uitgangspunt is dat ook de eisen waaraan de gegevens op het gebied van nauwkeurigheid moeten voldoen in afspraken zijn vastgelegd. Dat kunnen praktische werkafspraken zijn, maar ook afspraken die vertaald zijn naar ISO- en NEN-normen. In de catalogus wordt in beginsel verwezen naar die normen. Waar deze normen niet voorzien in afspraken over de nauwkeurigheid, stelt de basisregistratie ondergrond hieraan specifieke eisen. Deze zijn dan vermeld in de catalogus.

2.9 Authentiek gegeven

In de wet is een aantal gegevens expliciet als authentiek aangeduid. Dit wordt in de catalogus nader uitgewerkt; verreweg de meeste gegevens zijn authentiek.

Met de aanduiding authentiek wordt, zoals geformuleerd in de memorie van toelichting op de wet, tot uitdrukking gebracht dat:

  1. Het gegeven in samenhang met andere gegevens door een groot aantal bestuursorganen in verschillende processen wordt gebruikt en derhalve bestemd is voor informatie-uitwisseling tussen bestuursorganen;
  2. de verantwoordelijkheid voor betrouwbaarheid van het gegeven eenduidig geregeld is;
  3. het gegeven onderworpen is aan intern en extern kwaliteitsonderzoek, en
  4. het gegeven zich leent voor verplicht gebruik door bestuursorganen en eenmalige verstrekking door burgers en bedrijven aan de overheid.

In de praktijk mag een gebruiker van de gegevens ervan uitgaan dat alle gegevens correct zijn. De catalogus moet de gebruiker alle informatie geven die voor een goed begrip daarvan nodig is. Heeft een gebruiker echter gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven dan wordt verwacht dat hij de registerbeheerder daarvan op de hoogte brengt. Bestuursorganen zijn, bij gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven (of het ontbreken ervan), zelfs verplicht daarvan melding te maken.

Voor alle gegevens is aangegeven of ze authentiek zijn. Ook is voor alle gegevens aangegeven of ze aanwezig moeten zijn en een waarde moeten hebben. Dat laat zien dat er gegevens kunnen zijn die authentiek zijn maar geen waarde hoeven te hebben. Juist omdat er verplichtingen gelden t.a.v. authentieke gegevens, vraagt dit om een korte toelichting. Wanneer een authentiek gegeven geen waarde heeft moet de gebruiker ervan uitgaan dat het gegeven niet is geproduceerd. Dat geval kan zich uiteraard alleen voordoen wanneer er vrijheid van beslissen bestaat bij de bronhouder of de producent. Voor de duidelijkheid, als er wel een waarde is dan moet die ook in de BRO worden opgenomen. Bij gerede twijfel over het ontbreken van een waarde, moet een bestuursorgaan dat melden.

3. Booronderzoek

Dit onderdeel is niet normatief.

3.1 Bodem- en grondonderzoek

Booronderzoek is een van de vijf registratieobjecten in het domein bodem- en grondonderzoek.

Het gaat in dit domein om onderzoek dat erop gericht is gegevens te produceren over de opbouw en eigenschappen van bodem en ondergrond zonder dat daarvoor direct een bepaald wettelijk of beleidsmatig kader bestaat. Vaak wordt het onderzoek uitgevoerd omdat men de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond moet kennen voor het realiseren van projecten in de grond-, weg- en waterbouw, de woning– en utiliteitsbouw, voor het onderhoud van bestaande infrastructuur, of om de geschiktheid van de ondergrond voor land- of natuurbouw of voor het realiseren van constructies in de ondergrond te onderzoeken.

Het onderzoek kan direct in het veld worden uitgevoerd, maar kan ook een combinatie van veld- en laboratoriumonderzoek zijn.

Het domein bodem- en grondonderzoek omvat vijf registratieobjecten:

  • booronderzoek
  • wandonderzoek
  • geotechnisch sondeeronderzoek
  • geo-elektrisch onderzoek
  • seismisch onderzoek

De vijf registratieobjecten staan op zichzelf en hebben eigen locaties.

Voor de wet valt het booronderzoek overigens onder het begrip verkenning. Een verkenning is in de wet gedefinieerd als een waarneming van de opbouw van de ondergrond op een punt, langs een lijn of in een vlak. Booronderzoek is een verkenning op een punt.

3.2 Boor- en wandonderzoek

In het vlakke Nederland is de ondergrond bijna overal aan het oog onttrokken. De traditionele manier om informatie over de ondergrond in te winnen is door eerst een gat te maken en vervolgens te onderzoeken wat er in het gat te zien is of wat er uit het gat is gekomen. Onderzoekstechnieken waarvoor het niet nodig is eerst een gat te maken zijn tegen het midden van de twintigste eeuw beschikbaar gekomen, maar ook vandaag de dag begint veel onderzoek nog met het maken van een gat. We maken daarbij onderscheid tussen booronderzoek en wandonderzoek.

Booronderzoek omvat de vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. In verreweg de meeste gevallen wordt geboord om monsters uit de ondergrond naar boven te halen en die monsters te onderzoeken. In bepaalde gevallen komt het voor dat er onderzoek gedaan wordt aan het gat dat door boren is ontstaan en dat gebeurt door een meetapparaat in het gat neer te laten.
Boren kan tot op grote diepte worden uitgevoerd en het onderzoek levert indirecte gegevens. De monsters die uit het geboorde gat naar boven worden gehaald zijn in veel gevallen geroerd en dat wil zeggen dat de oorspronkelijke opbouw van de ondergrond niet meer te herkennen is. Het steken van monsters en het maken van kernen levert ongeroerde monsters en die hebben een hogere kwaliteit, maar zijn wel duurder.

Wandonderzoek vereist dat er op de plaats van het onderzoek een verticale wand is blootgelegd die het bovenste deel van de ondergrond ontsluit. In bijna alle gevallen moet er eerst worden gegraven, omdat natuurlijke ontsluitingen nu eenmaal zeldzaam zijn in Nederland. Wel is er soms al een wand voorhanden die eerder door de mens is gemaakt, bijvoorbeeld in een groeve, aan de rand van een weg- of leidingtracé of in een slootkant.
In een wand is de opbouw van de ondergrond direct zichtbaar en de plekken waar monsters voor verder onderzoek genomen moeten worden kunnen precies worden bepaald. Wandonderzoek levert dan ook naar verhouding hoogwaardige gegevens, maar het onderzoek beperkt zich natuurlijk wel tot het bovenste deel van de ondergrond. Het prepareren van de wand kost wel veel meer tijd dan het zetten van een ondiepe boring.

3.3 Verscheidenheid aan vakgebieden

Wat voor soort informatie boor- en wandonderzoek opleveren wordt bepaald door het doel van het onderzoek. Omdat boren en graven nu eenmaal de manieren zijn om de ondergrond te ontsluiten, is er een veelheid aan doelen ontstaan en is de variatie in onderzoek groot. Die verscheidenheid vraagt om ordening. Een belangrijke factor voor het ordenen van de informatie is het vakgebied waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd en dan met name de vertaling daarvan naar toepassingsgebied. Zo houdt de geotechniek zich bezig met bouwen op of in de grond, of met grond, en de cultuurtechniek met het in cultuur brengen van het land of het ervoor zorgen dat het in cultuur gehouden kan worden. In de vakgebieden bodemkunde en geologie staat boor- en wandonderzoek traditioneel in het teken van kartering of modellering, activiteiten die erop gericht zijn een kader te scheppen voor de andere vormen van onderzoek. Het vakgebied van de toegepaste geologie heeft een meer generiek karakter en wordt voor allerlei verkenningen uitgevoerd, waaronder geohydrologische verkenningen.
Deze vijf vakgebieden dekken de disciplines die voor een goede ordening van de informatie van het boor- en wandonderzoek in de basisregistratie ondergrond nodig zijn. De vijf vakgebieden dekken niet alle bestaande disciplines. Er zijn zeker drie toepassingsgebieden die buiten beschouwing worden gehouden. Dat zijn het booronderzoek dat voor mijnbouwdoeleinden wordt verricht, het archeologisch onderzoek en het onderzoek dat erop gericht is de kwaliteit van de bodem vanuit milieukundig perspectief te bepalen. Mijnbouw kent een wettelijk kader en vormt in de basisregistratie ondergrond een apart registratiedomein en daarin heeft het desbetreffende booronderzoek zijn eigen plaats. Archeologisch en milieukundig onderzoek vallen vooralsnog buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond.
Het booronderzoek in de basisregistratie ondergrond omvat alle vijf genoemde vakgebieden. Voor wandonderzoek valt alleen het bodemkundig onderzoek binnen het bereik van de basisregistratie. De onderliggende overweging is dat wandonderzoek vanuit geologie, toegepaste geologie, geotechniek of cultuurtechniek zelden wordt uitgevoerd en dat de informatie die eruit voortkomt niet op een systematische manier wordt vastgelegd.

In het vakgebied zit overigens vaak al opgesloten tot welke diepte het onderzoek reikt en of het onderzoek zich tot het land beperkt of ook op zee wordt uitgevoerd. Het vakgebied bepaalt ook welke deelonderzoeken het onderzoek kan omvatten, wat globaal het karakter is van die deelonderzoeken en welke aspecten en eigenschappen van de ondergrond er onderzocht worden, en met welke methodieken.

3.4 Begrippenkader voor boor- en wandonderzoek

Boor- en wandonderzoek levert informatie over het deel van de ondergrond dat op een bepaalde locatie is doorboord of ontsloten. Welk deel van de ondergrond dat is wordt tot op zekere hoogte bepaald door het vakgebied. Omdat er allerlei vakgebieden samenkomen in de basisregistratie ondergrond is een gemeenschappelijk begrippenkader nodig om voor iedereen duidelijk te kunnen maken over welk deel van de ondergrond het eigenlijk gaat (Figuur 2).

Figuur 2 De begrippen die in de basisregistratie ondergrond gebruikt worden voor de indeling van de ruimte.

Voor de basisregistratie omvat de ondergrond alles wat zich onder het oppervlak van de vaste aarde bevindt. Als we ons beperken tot de bovenste kilometers - het deel dat nog met boren wordt bereikt- bestaat de ondergrond van Nederland gewoonlijk uit relatief los materiaal bovenin en relatief vast materiaal onderin. In de basisregistratie ondergrond gebruiken we dat verschil om uitdrukking te geven aan de begrippen die we ook in de gewone spreektaal gebruiken grond, resp. gesteente.

Het begrip bodem wordt gebruikt voor het bovenste deel van de ondergrond en dat op een nogal losse manier. Het begrip wordt vaak strikter gedefinieerd bijvoorbeeld door het te beperken tot de bovenste 120 cm van de ondergrond of tot het deel waarin bodemvormende processen spelen, maar die striktheid is vooralsnog niet handig gebleken.

Het oppervlak dat de vaste aarde begrenst is een belangrijk element in het begrippenkader. Daar waar het oppervlak niet met water bedekt is, begint de ondergrond bij het maaiveld (Figuur 3). Daar waar de aarde bedekt is met water, begint de ondergrond bij de bodem van het waterlichaam, de waterbodem. Het grensvlak fungeert als nulpunt voor de diepte. In de terminologie van de basisregistratie is het lokaal verticaal referentiepunt het punt waar een boring of wand het grensvlak snijdt. De afstand tot het referentievlak - NAP op land - wordt verschuiving genoemd (Figuur 3).

Figuur 3 Het nulpunt voor de diepte, het lokaal verticaal referentiepunt, is in een boring het punt waar de boring het maaiveld (1) of de waterbodem (2) snijdt en is in een wand het punt waar de zgn. beschrijflijn het maaiveld snijdt. Wanden worden nooit gerealiseerd onder water waar de waterbodem als nulpunt fungeert. De afstand tussen het verticaal referentiepunt en het verticaal referentievlak, NAP in dit geval, is de verschuiving.

Binnen bepaalde vakgebieden wordt in het onderzoek ook aandacht gegeven aan materiaal dat op de ondergrond ligt. In de bodemkunde en toegepaste geologie kan de laag strooisel die lokaal, met name in bossen, op het maaiveld ligt worden onderzocht (zie Figuur 2). In de geotechniek en geologie wordt soms de laag slib, een mengsel van water en sediment, die lokaal op de waterbodem ligt in het onderzoek meegenomen (Figuur 3).

3.5 Registratieobject booronderzoek

In de basisregistratie ondergrond is booronderzoek een registratieobject en daarmee een informatieobject. Een registratieobject is een afbeelding van de werkelijkheid en niet de werkelijkheid zelf. In de werkelijkheid wordt booronderzoek bijna altijd projectmatig uitgevoerd. Een dergelijk project omvat vrijwel altijd een aantal boringen, maakt vaak weer deel uit van een project waarin ook andere technieken worden gebruikt, en strekt zich over een kleiner of groter gebied uit. Voor de basisregistratie ondergrond is het object booronderzoek altijd aan een specifieke locatie gebonden, een punt op de kaart.

Een registratieobject is de belangrijkste eenheid van informatie in de basisregistratie ondergrond. Een registratieobject bestaat uit delen (entiteiten), en de delen hebben eigenschappen (attributen). Om het booronderzoek als informatieobject te kunnen definiëren, wordt vanuit een bepaalde benadering gedacht.

In het denken over wat het object booronderzoek is en hoe de informatie van dat object moet worden gemodelleerd staat het begrip onderzoek centraal. Bij het begrip onderzoek moet men in essentie aan een activiteit, een proces of een aaneenschakeling van activiteiten of processen denken. Het onderzoek koppelt een resultaat aan een object van onderzoek en in het geval van de basisregistratie ondergrond is dat een deel van de ondergrond.
Waarom onderzoek een centrale plaats in het denken inneemt, behoeft wel enige toelichting omdat men in eerste instantie zou kunnen denken dat het resultaat van het onderzoek centraal moet staan omdat dat de informatie is waar het allemaal om draait. Inderdaad gaat het uiteindelijk om het resultaat van het onderzoek, dat is immers de informatie die men wil gebruiken. Maar de reden dat het onderzoek in de modellering centraal wordt gesteld, is dat wat een booronderzoek uniek maakt niet het resultaat of het object van onderzoek is, maar dat er op een bepaald moment onderzoek is gedaan. Het is de factor tijd die het onderzoek uniek maakt.

Omdat onderzoek een aaneenschakeling van activiteiten is, kan het resultaat door een groot aantal factoren worden beïnvloed. Hergebruik van informatie is het doel van iedere basisregistratie en om dat mogelijk te maken, moeten met het resultaat de gegevens worden vastgelegd die het onderzoek als proces beschrijven. Uitgangspunt voor de definitie is dan ook dat de gegevens over het proces voldoende informatie moeten bevatten om een gebruiker in staat te stellen te beoordelen of het resultaat geschikt is voor het doel dat hij beoogt.

Om het proces te kunnen vatten zijn de eerste vragen: waarmee begon het proces dat tot booronderzoek heeft geleid en waarmee eindigde het?
Voor de basisregistratie ondergrond begint de geschiedenis bij het uitvoeren van een opdracht tot onderzoek en eindigt de geschiedenis op het moment dat alle gegevens uit het onderzoek correct in de basisregistratie ondergrond zelf zijn vastgelegd. Gegevens over de opdracht tot het uitvoeren van booronderzoek worden niet opgenomen. Wel wordt er bij de registratie in de BRO impliciet informatie over de opdracht vastgelegd omdat gespecificeerd wordt binnen welk kader de gegevens zijn ingewonnen.

Uitvoering van de opdracht begint ermee dat de uitvoerende instantie naar een bepaalde locatie gaat om daar te gaan boren. Voorafgaand aan het boren kunnen ter plekke allerlei voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd. Het enige dat voor de registratie telt, is of die werkzaamheden van invloed zijn geweest op de toestand van de ondergrond of op de bemonstering.
Om te boren wordt bepaalde apparatuur gebruikt. Met welke apparatuur geboord wordt hangt helemaal af van het doel van het onderzoek, de beoogde einddiepte en de plaats waar geboord wordt. Het kan een eenvoudige handboor zijn, maar ook een grote boorinstallatie met allerlei randapparatuur en voorzieningen voor het opvangen van boormateriaal. Met de hand boren kost minuten, maar mechanisch boren kan ook dagen in beslag nemen.

Het feitelijk onderzoek bestaat uit een of meer deelonderzoeken: (1) het beschrijven van boormonsters, (2) het analyseren van monsters, veelal in een laboratorium, (3) het maken van foto’s van boormonsters en (4) het uitvoeren van metingen in het boorgat (Figuur 4).

Figuur 4 De deelonderzoeken van booronderzoek.

Ieder deelonderzoek levert een resultaat en de registratie is zo ingericht dat de resultaten per deelonderzoek in de registratie ondergrond kunnen worden opgenomen.

Het deelonderzoek dat bijna altijd wordt uitgevoerd is het beschrijven van de boormonsters en dat levert als resultaat een beschrijving van de opbouw van de ondergrond vanuit de invalshoek van het betreffende vakgebied. De ondergrond wordt beschreven als opgebouwd uit lagen en van die lagen worden allerlei kenmerken beschreven.
Wanneer het onderzoek ook het uitvoeren van onderzoek in het laboratorium omvat worden samenstelling of eigenschappen van het materiaal nader bepaald. Bij het uitvoeren van metingen in het boorgat vindt eigenlijk hetzelfde plaats, maar dat gebeurt met een sonde die quasi-continu metingen doet terwijl de sonde haar weg door het boorgat aflegt.

Het proces zoals beschreven geldt voor booronderzoek in het algemeen. Per vakgebied verschilt de invulling waarbij de belangrijkste verschillen vooral in de deelonderzoeken tot uitdrukking komen.

3.5.1 Standaardisatie van booronderzoek

De catalogus van booronderzoek komt gefaseerd tot stand. De achtergrond daarvan is de grote verscheidenheid aan booronderzoek. Die maakt dat het standaardisatieproces dat aan de gegevensdefinitie ten grondslag ligt, een dimensie kent die bij veel andere registratieobjecten ontbreekt. Bij booronderzoek moet de informatie namelijk niet alleen binnen een vakgebied worden gestandaardiseerd, maar ook over alle vakgebieden heen.
In de praktijk betekent dit dat er een algemeen geldend kader moet worden ontwikkeld dat voor ieder van de vakgebieden specifiek wordt ingevuld. Het lastige is dat het algemene kader pas goed kan worden neergezet wanneer de standaardisatie voor ieder van de specifieke vakgebieden is doorlopen, en dat is nog niet het geval.

3.6 Basisgegevens

In de basisregistratie ondergrond wordt, waar het om onderzoek gaat, geprobeerd een strikt onderscheid te maken tussen basisgegevens en niet-basisgegevens. Basisgegevens zijn in de kern waarnemingen en metingen die door iedere vakbekwame persoon kunnen worden gedaan. Basisgegevens zijn onderling vergelijkbaar en hebben een algemene gebruikswaarde.
De tweede categorie gegevens omvat gegevens die voortkomen uit basisgegevens. De verscheidenheid daarin is eigenlijk onbegrensd. Het kan gaan om gegevens die voortkomen uit een combinatie van gelijksoortige basisgegevens uit verschillende bronnen, om gegevens die voorkomen uit de combinatie van basisgegevens met andersoortige basisgegevens, om gegevens die voortkomen uit de combinatie van basisgegevens en bijzondere kennis en alle denkbare combinaties van combinaties. Voor deze categorie worden termen gebruikt als synthese, model en interpretatie.

Het onderscheid tussen basisgegevens en niet-basisgegevens ligt ten grondslag aan het gegevensmodel van de basisregistratie ondergrond. En dat betekent dat een registratieobject of betrekking heeft op basisgegevens of op niet-basisgegevens.

Booronderzoek heeft altijd betrekking op basisgegevens met één uitzondering. In de bodemkunde is de modellering van waterretentie- en waterdoorlatendheidskarakteristieken onlosmakelijk verbonden met het uitvoeren van standaard hydrofysische boormonsteranalyse. Om aansluiting op de praktijk te houden is die modellering in het bodemkundig booronderzoek opgenomen.

In de werkpraktijk wordt gewoonlijk geen onderscheid gemaakt tussen basisgegevens en niet-basisgegevens. De opdrachtnemer verwerkt de ingewonnen basisgegevens en levert aan de opdrachtgever een geïntegreerd resultaat dat binnen de context van een specifieke opdracht goed kan worden begrepen. Dit betekent dat de informatie die de opdrachtgever geleverd krijgt naar haar aard verschilt van de informatie in de registratie ondergrond.

4. Geotechnisch booronderzoek

4.1 Inleiding

De catalogus voor het geotechnisch booronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geotechniek is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit booronderzoek samen met de gedetailleerde uitwerking van de gegevens van de boormonsterbeschrijving, en van de gegevens die voortkomen uit het analyseren van boormonsters.

Een booronderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek booronderzoek dat op een specifiek moment en op een specifieke locatie in Nederland is uitgevoerd en onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.

Booronderzoek in de basisregistratie ondergrond omvat onderzoek uit vier verschillende vakgebieden. Naast geotechniek zijn dat bodemkunde, geologie en cultuurtechniek. De catalogus voor het registratieobject komt in delen tot stand. Eerst wordt voor ieder vakgebied een catalogus gemaakt. Wanneer de vier catalogi gereed zijn wordt een nieuwe catalogus gemaakt die alle vakgebieden omvat en waarin de ongewenste verschillen zijn weggenomen. Die catalogus geeft een samenhangende beschrijving van het registratieobject booronderzoek.

4.1.1 Geotechnisch booronderzoek

Geotechnisch booronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten in de grond-, weg- en waterbouw en in de woning- en utiliteitsbouw. Het onderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond te onderzoeken om de locatie, het ontwerp, de uitvoering of de toestand van bouwwerken te kunnen vaststellen. Het kan een verkennend karakter hebben en dan is het veelal voldoende de opbouw van de ondergrond globaal te bepalen. Vaker wil men precies weten hoe de ondergrond is opgebouwd en uit welk soort materiaal die bestaat en laat men monsters onderzoeken om bepaalde eigenschappen te bepalen om die in allerlei berekeningen te kunnen gebruiken. Het uiteindelijke doel daarbij is bijvoorbeeld het draagvermogen, het zettingsgedrag of de stabiliteit van de ondergrond in algemenere zin te bepalen of aspecten als de erosiebestendigheid.

De verscheidenheid in geotechnisch booronderzoek is groot. Het wordt zowel op land als op zee uitgevoerd en kan tot wel 150 meter diepte onder maaiveld of waterbodem reiken. In het grootste deel van Nederland bestaat de ondergrond op die diepte uit grond, maar in het zuiden en oosten wordt op bepaalde plaatsen het gesteente bereikt.

Voorts beperkt geotechnisch onderzoek zich niet tot de natuurlijke ondergrond, maar richt het zich ook op grondlichamen die door de mens zijn neergelegd.

Om de informatie die voortkomt uit geotechnisch booronderzoek te kunnen standaardiseren zijn grenzen gesteld aan de verscheidenheid en worden niet alle resultaten of alle vormen van onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Het accent ligt op standaard geotechnisch booronderzoek. Wat dat inhoudt is in de gegevensdefinitie vastgelegd. Uitgangspunt daarbij is dat de informatie in de basisregistratie ondergrond alleen betrekking heeft op boringen die verticaal bedoeld zijn. Gegevens die niet onder het standaard onderzoek vallen zijn niet opgenomen. Wanneer de grenzen verlegd worden, en dat zal in de toekomst zeker gebeuren, zal de gegevensdefinitie moeten worden aangepast.

Geotechnisch booronderzoek is een van de vier soorten booronderzoek in de basisregistratie ondergrond en het komt voor dat booronderzoek vanuit een combinatie van vakgebieden is uitgevoerd. De bijzondere eisen die voor een dergelijke combinatie gelden, worden in de catalogus die voor het booronderzoek in zijn geheel gaat gelden vastgelegd.

Archeologisch en milieukundig booronderzoek vallen buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond. Wanneer geotechnisch onderzoek wordt gecombineerd met archeologisch of milieukundig onderzoek wordt alleen het geotechnische onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. In zo’n geval wordt wel gepreciseerd dat slechts een deel van de resultaten is geregistreerd.

4.1.2 Boren

Booronderzoek omvat vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. Wat onder boren moet worden verstaan is in verreweg de meeste gevallen triviaal, het is het maken van een gat met behulp van een apparaat dat we een boor noemen. In de definities wordt duidelijk dat er ook andere manieren zijn om een gat in de ondergrond te maken en die worden gemakshalve toch tot het boren gerekend. Er worden ook gaten in de ondergrond gemaakt met afwijkende methoden die buiten het bereik van deze catalogus vallen. Dat zijn allemaal methoden die op water worden gebruikt en die tot doel hebben een hap uit de waterbodem te nemen. Apparaten die daarvoor gebruikt worden zijn bijvoorbeeld de boxcorer en de Van Veen-bodemhapper. Onderzoek dat gebaseerd is op dergelijke technieken valt buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond en de reden daarvoor is dat de resultaten een zeer geringe waarde voor hergebruik hebben, omdat de diepte van het bemonsterde interval niet goed bepaald is en de waterbodem binnen korte tijd kan veranderen.

4.1.3 Kwaliteit van monsters

De gegevens over de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond die uit geotechnisch booronderzoek voortkomen, zijn gebaseerd op monsters die uit de ondergrond genomen zijn. Voor het hergebruik van de gegevens is het van belang te weten in welke mate de monsters waarop de waarnemingen en metingen zijn gebaseerd representatief geacht kunnen worden voor de situatie in-situ. Anders gezegd, voor hergebruik is het van belang de kwaliteit van de monsters vast te leggen.

De kwaliteit van de monsters is van een groot aantal factoren afhankelijk: hoe er geboord is, hoe de monsters genomen zijn, met wat voor apparaat, hoe de monsters boven de grond zijn behandeld, getransporteerd en opgeslagen. De gegevens over het boren, bemonsteren en de relevante specificaties van het apparaat zijn in deze catalogus opgenomen. Die gegevens bepalen het maximaal te bereiken kwaliteitsniveau. Om die kwaliteit in het verdere proces te kunnen behouden, zijn binnen het werkveld procedures opgesteld. Monsters worden ingedeeld in categorieën en voor iedere categorie is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden vanaf het moment dat ze boven de grond zijn gekomen. In de catalogus wordt verwezen naar die procedures. In hoeverre de kwaliteit op het moment dat de monsters worden beschreven of geanalyseerd afwijkt van de initiële kwaliteit, wordt vastgelegd als onderdeel van het onderzoek.

De eisen die een gebruiker van de basisregistratie aan de gegevens over de kwaliteit van monsters stelt worden vooral bepaald door het detail dat hij zoekt. Wil de gebruiker een globaal inzicht in de opbouw van de ondergrond verkrijgen, dan zal het voldoende zijn te weten of de monsters geroerd of ongeroerd zijn. Wil een geotechnisch adviseur gegevens uit de boormonsteranalyse gebruiken in berekeningen, dan zal hij de details willen kennen om de waarde van een gegeven te kunnen bepalen.

4.1.4 Deelonderzoeken

Geotechnisch booronderzoek omvat gewoonlijk drie van de vier deelonderzoeken die in booronderzoek kunnen worden onderscheiden en dat zijn de boormonsterbeschrijving, de boormonsteranalyse en de boormonsterfotografie. Het vierde deelonderzoek, de boorgatlogging, het onderzoek waarin het boorgat wordt bemeten, wordt weinig uitgevoerd. Van de vier deelonderzoeken zijn er twee in deze versie van de catalogus opgenomen, de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse Figuur 5.

Deelonderzoeken
Figuur 5 Geotechnisch booronderzoek in deze versie van de catalogus; boormonsterfotografie en boorgatlogging zijn nog buiten scope.

In de boormonsterbeschrijving wordt het materiaal dat uit de ondergrond naar boven is gehaald, beschreven op een manier die inzicht geeft in de opbouw van de ondergrond en de globale eigenschappen ervan. In het laboratorium worden allerlei proeven uitgevoerd om de samenstelling en een grote verscheidenheid aan eigenschappen nauwkeurig te bepalen. De verscheidenheid aan bepalingen is groot en iedere bepaling vraagt een eigen definitie. Dat vergt tijd en om die reden wordt de standaardisatie van boormonsteranalyse in twee fasen gerealiseerd.

4.1.5 Verandering in de beschrijfprocedure van grond

Sinds 2017 is onder verantwoordelijkheid van NEN gewerkt aan een Nederlandse annex op NEN-EN-ISO 14688-1. Dat deel van de norm gaat over de identificatie van grond en vervangt binnen de wereld van de geotechniek NEN 5104. De verandering is groot omdat er op een manier naar grond wordt gekeken die wezenlijk anders is dan wat gebruikelijk was. In NEN-EN-ISO 14688-1 is de identificatie van grond geheel en al gebaseerd op visuele en tactiele waarneming, op zien en voelen. Bij het voelen staan de aspecten centraal die over het gedrag van grond gaan.

De oude NEN 5104 was eerder een classificatiesysteem waarmee het mogelijk was een willekeurig mengsel precies te benoemen wanneer het gehalte aan grind, zand, silt, lutum en organische stof nauwkeurig was bepaald. Die benadering werkt prima wanneer de gehaltes werkelijk gemeten zijn door proeven uit te voeren. Om de benadering toe te passen bij het beschrijven van monsters gebaseerd op alleen zintuigelijke waarneming, moesten referentiemonsters waarvan de samenstelling door metingen was bepaald gebruikt worden. Dat bleef in de praktijk dikwijls achterwege. Bovendien kende de methode bezwaren van meer fundamentele aard, waardoor al lange tijd werd ervaren dat de norm niet meer goed aansloot op de eisen van het geotechnisch werkveld.

4.1.6 Gevolgen van de verandering

In de basisregistratie ondergrond kunnen niet alleen beschrijvingen die onder NEN-EN-ISO 14688-1 zijn gemaakt, maar ook beschrijvingen die onder NEN 5104 zijn gemaakt worden geregistreerd. De verandering in de methode van beschrijven maakt dat het verschil tussen een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen en een die onder NEN-EN-ISO 14688 is gemaakt groot is. Onder NEN 5104 worden minder gegevens vastgelegd, is de samenhang minder strikt geborgd en kan de betekenis van gegevens anders zijn. Sommige gegevens kunnen alleen bestaan onder NEN 5104, andere gegevens kunnen juist niet bestaan onder die norm. Een ander verschil is dat de nieuwe methode een strikt onderscheid maakt tussen gegevens die uit het beschrijven en de gegevens die uit het meten voortkomen. In het verleden was dat niet het geval met als gevolg dat niet altijd duidelijk is waarop de gegevens van een oude beschrijving berusten.

Overigens valt een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen per definitie onder booronderzoek met kwaliteitsregime IMBRO/A.

4.1.7 Beschrijving van gesteente

Hoewel het meeste geotechnisch booronderzoek zich richt op grond, kan het ook betrekking hebben op gesteente of een combinatie van grond en gesteente. De procedures voor het beschrijven van grond en gesteente verschillen; in de beschrijfwijze van gesteente is de afgelopen jaren geen verandering gekomen. Voor gesteente geldt sinds 2004 NEN-EN-ISO 14689, en in februari 2018 is daarvan een nieuwe versie gepubliceerd. Voor deze norm bestaat geen Nederlandse annex. Wel is de totstandkoming van de Nederlandse annex op NEN-EN-ISO 14688-1 aangegrepen om binnen Nederland af te spreken welke gegevens van gesteente moeten worden vastgelegd. Het resultaat is in deze catalogus opgenomen.

4.2 Belangrijkste entiteiten

4.2.1 Booronderzoek

Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het booronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft de entiteit informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).

Booronderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld en die worden in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer booronderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd.noot

Noot

4.2.2 Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een booronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.

4.2.3 Rapportagegeschiedenis

De bronhouder beslist of hij de resultaten van een booronderzoek in delen of in hun geheel gerapporteerd wil krijgen. Wanneer een rapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het object booronderzoek.

4.2.4 Boring

De kernactiviteit in het veld is het maken van het gat, de boring. Voor het onderzoek is het van het grootste belang de gegevens vast te leggen die van invloed zijn op de uiteindelijke resultaten van het onderzoek. Daarnaast betekent boren dat men de toestand van de ondergrond verandert. Om de gevolgen van die ingreep later te kunnen beoordelen is het van belang te weten hoe men de ondergrond heeft achtergelaten.

Aan het maken van een boorgat kunnen voorbereidende werkzaamheden zijn voorafgegaan. Het weggraven van materiaal is een bijzondere vorm van voorbereiding omdat daaruit ook gegevens over de opbouw van de ondergrond kunnen voortkomen. Wanneer het weggegraven materiaal globaal is beschreven wordt dat apart vastgelegd (Weggegraven laag) en niet als onderdeel van het deelonderzoek Boormonsterbeschrijving.

Bij het boren gebruikt men een bepaalde techniek om het apparaat dat men gekozen heeft de grond in te drijven. Bij verkennend onderzoek dat zich tot geringe diepte beperkt boort men vaak met de hand, voor ander onderzoek gebeurt dat veelal mechanisch. Tijdens het boren kan men herhaaldelijk van techniek wisselen, en voor een goed begrip van de onderzoeksresultaten is het van belang te weten welk deel van de ondergrond met welke techniek is doorboord (Geboord interval).

Wanneer men tevoren weet dat men in gesteente gaat boren wordt ook de Boorsnelheid vastgelegd. Die geeft namelijk informatie over de opbouw van de ondergrond.

Het doel van het boren is dat er monsters uit de ondergrond worden gehaald. Dat kan op allerlei manieren gebeuren en tijdens het boren kan men herhaaldelijk van manier wisselen (Bemonsterd interval).

Heeft men kernen genomen in gesteente dan wordt ook de opbrengst van het gekernde traject vastgelegd (Kernopbrengst).

Tijdens het boren kan men constateren dat er in bepaalde intervallen sporen van verontreiniging voorkomen (Verontreinigd interval) en dat wordt dan vastgelegd om latere gebruikers te kunnen informeren.

Wanneer men ten slotte klaar is met boren kan het ontstane gat op een bepaalde manier worden afgewerkt. Dat kan weer per diepte-interval verschillen (Afgewerkt interval).

4.2.5 Bemonsteringsapparaat

In het geval men monsters gestoken of gekernd heeft worden ook specificaties vastgelegd van het apparaat dat daarvoor gebruikt is. In Figuur 6 en figuur 7 wordt geïllustreerd wat de belangrijkste kenmerken zijn.

Bemonsteringsapparaat
Figuur 6 Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een haakse steekmond, (b) een apparaat waarvan de steekmond een hoek (ά) maakt met de verticaal en (c) een apparaat als b maar dan voorzien van een passieve zuiger. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter en d2 de diameter van de steekmond. De diameter van de container is gelijk aan de doorgangsdiameter.
Bemonsteringsapparaat2
Figuur 7 Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een afschroefbare steekmond en een vanger en (b) een zelfde apparaat maar dan met een variabele diameter en een container die voorzien is van een liner. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter, d2 de diameter van de steekmond en d3 de diameter van de container.

4.2.6 Terreintoestand

Voor, tijdens of direct na het boren kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het booronderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd.

4.2.7 Sliblaag

Bij boren op water kan er op de waterbodem een laag slib blijken te liggen. Wanneer dat voor het onderzoek relevant geacht is, worden enkele kenmerken daarvan vastgelegd.

4.2.8 Boormonsterbeschrijving

Boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters met als doel een of meer boorprofielen te maken. Er kunnen twee procedures gelden, omdat het beschrijven van grond en gesteente gecombineerd kan worden.

Historische beschrijvingen van grond die onder NEN 5104 gemaakt zijn, verschillen fundamenteel van beschrijvingen van grond onder NEN-EN-ISO 14688-1. In het eerste geval is altijd sprake van één boorprofiel, in het tweede geval kunnen binnen een onderzoek drie verschillende boorprofielen gemaakt zijn.

4.2.9 Boorprofiel

Een boorprofiel is een resultaat van de boormonsterbeschrijving en beschrijft de laagopbouw van het deel van de ondergrond dat bemonsterd is.

Een boorprofiel heeft een bepaalde beschrijfkwaliteit. Onder NEN 5104 heeft dat begrip eigenlijk geen onderscheidende waarde, omdat er altijd maar een profiel is. De kwaliteit daarvan wordt niet gespecificeerd omdat gewoonlijk niet meer te achterhalen is waarop de gegevens precies zijn gebaseerd.

Onder NEN-EN-ISO 14688-1 heeft het begrip beschrijfkwaliteit wel onderscheidende waarde. Het betekent dat de kwaliteit van de monsters waarop de beschrijving gebaseerd is en de mate van detail in de beschrijving over het hele profiel vergelijkbaar zijn. Figuur 8 illustreert het geval waarin een booronderzoek twee boorprofielen oplevert.

boorprofielen
Figuur 8 Uit een boring komen geroerde en ongeroerde monsters en in de beschrijving worden dan twee boorprofielen gemaakt.

Een geval waarin een boormonsterbeschrijving NEN-EN-ISO 14688-1 twee boorprofielen oplevert is wanneer op een bepaalde plaats een boring is gezet die op twee manieren bemonsterd is. Over het hele boortraject zijn monsters met een relatief lage kwaliteit, geroerde monsters, genomen. Daarnaast zijn van bepaalde dieptes monsters met een hoge kwaliteit, ongeroerde monsters, verkregen. Het verschil in kwaliteit is zo groot dat de monsters apart beschreven moeten worden. In het eerste geval ontstaat een continu profiel, in het tweede een discontinu profiel.

Een derde profiel is nodig wanneer bovendien een deel van de monsters, gewoonlijk uit het bovenste deel van de ondergrond, beschreven is onder de eisen die aan verkennend onderzoek zijn gesteld. Die eisen zijn laag en dekken maar een deel van kenmerken.

Het uitgangspunt is in alle gevallen dat het boorprofiel alle met een bepaalde kwaliteit bemonsterde intervallen dekt en het hele traject compleet in lagen is beschreven. Het kan echter zijn dat dit niet gelukt is, bijvoorbeeld omdat er per ongeluk een monster verdwenen is. De intervallen die niet beschreven konden worden, worden expliciet in het profiel opgenomen (Niet-beschreven interval) en de reden waarom het niet beschreven is wordt vastgelegd.

4.2.10 Laag

De belangrijkste entiteiten in een boorprofiel zijn de lagen. Iedereen die de ondergrond beschrijft beschouwt de ondergrond als opgebouwd uit lagen. De dikte daarvan varieert met de schaal waarop men de ondergrond wil beschrijven. In de beschrijving van boormonsters zou men de doorsnijding kunnen waarnemen van lagen met de dikte die varieert van een millimeter tot tientallen meters.

De praktijk is anders. De lagen in het boorprofiel zijn niet altijd waargenomen lagen of de doorsnijding daarvan. Vaak zijn het beschrijfeenheden en dat zijn in zekere zin artefacten omdat ze het resultaat zijn van de procedurele afspraken die in NEN-EN-ISO 14688 zijn vastgelegd. Daarin is de minimale dikte van een laag in de beschrijving op 2 cm gesteld en de maximale op 100 cm.

Onder NEN 5104 is niet vastgelegd op welke wijze de grenzen van lagen zijn bepaald. Ook zijn er geen beperkingen gesteld aan de laagdikte. Veiligheidshalve zou men de lagen die onder NEN 5104 beschreven zijn, altijd moeten beschouwen als beschrijfeenheden.

Lagen hebben een boven- en ondergrens, zijn van menselijke of natuurlijke oorsprong en bestaan uit een bepaald materiaal. In de geotechniek wordt onderscheid gemaakt tussen grond en gesteente enerzijds en bijzonder (lees: ander) materiaal anderzijds. Van bijzonder materiaal worden geen details vastgelegd, van grond en gesteente wel. Het onderscheid tussen grond en gesteente speelt alleen in bepaalde delen van Nederland. Grond bestaat uit los materiaal of uit materiaal dat met de hand vervormd kan worden. Gesteente bestaat uit vast materiaal dat niet met de hand vervormd kan worden. Dat onderscheid is in de meeste gevallen voldoende, maar uiteindelijk is er vaak sprake van een geleidelijke overgang van grond naar gesteente en kunnen aspecten als uitdroging en verwering het onderscheid verder bemoeilijken. In de praktijk moet men, wanneer een monster zo hard is dat bekrassen met een duimnagel er alleen een kerf in achterlaat, beslissen of men het als gesteente of grond wil beschrijven.

Omdat een laag in veel gevallen een beschrijfeenheid is kan een laag weer uit laagjes zijn opgebouwd en die laagjes kunnen in samenstelling verschillen.

4.2.11 Grond

Onder NEN-EN-ISO 14688-1 worden van grond altijd de grondsoort, de kleur en het al dan niet voorkomen van sporen van beworteling vastgelegd. Welke kenmerken er verder worden vastgelegd hangt af van de beschrijfkwaliteit, de kwaliteit van de monsters en de grondsoort.

Onder NEN 5104 wordt altijd de grondsoort vastgelegd en afhankelijk van de grondsoort ook het gehalte aan grind en organische stof, maar dat alles volgens een eigen systematiek. Wat er verder wordt vastgelegd is onder NEN 5104 niet voorbepaald.

4.2.12 Gesteente

Van gesteente worden altijd de gesteentesoort, de eventueel voorkomende bijzondere bestanddelen, het soort cement, de kleur, de kalkgehalteklasse en de sterkteklasse vastgelegd.

4.2.13 Post-sedimentaire discontinuïteit

De laagopbouw kan verstoord zijn doordat discontinuïteiten de lagen doorsnijden. Wanneer de laagopbouw ondanks de verstoring nog goed te beschrijven is, worden naast de lagen ook de kenmerken van de discontinuïteit vastgelegd. Als door verstoring de beschrijving van de laagopbouw praktisch onmogelijk is, wordt het verstoorde interval niet beschreven.

4.2.14 Boormonsteranalyse

Boormonsteranalyse is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het doen van metingen aan boormonsters. Bijna zonder uitzondering worden de metingen in een laboratorium uitgevoerd. De catalogus dekt de bepalingen die in standaard geotechnisch booronderzoek uitgevoerd worden en dat zijn altijd bepalingen aan grond en bijzonder materiaal. Analyse van gesteente is buiten beschouwing gelaten.

4.2.15 Onderzocht interval

In de boormonsteranalyse worden aan een of meer intervallen bepalingen gedaan, de onderzochte intervallen. De kwaliteit van het monster en de beschikbare hoeveelheid materiaal bepalen in eerste instantie wat er allemaal van een interval kan worden bepaald. De beperking in hoeveelheid materiaal betekent dat bepaalde bepalingen elkaar in de praktijk uitsluiten en dat bepalingen die wel gecombineerd kunnen worden elkaar veelal in een strikte volgorde moeten opvolgen.

In sommige gevallen vereist een bepaling een niet verstoord monster. Het deel dat moet worden geanalyseerd, het proefstuk, wordt uit het monster genomen en de rest wordt beschreven. Wanneer de volledige doorsnede van het monster wordt gebruikt, blijft er een gat in het monster achter dat niet beschreven kan worden (zie Figuur 9). Het proefstuk gaat onbeschreven de bepaling in en het materiaal wordt na uitvoering van de bepaling beschreven door degene die de bepaling heeft uitgevoerd. De kwaliteit van het materiaal is dan ingrijpend veranderd en niet langer vergelijkbaar met dat van de niet onderzochte intervallen. Daarom wordt de beschrijving van het materiaal waaruit het proefstuk bestaat, als onderdeel van de boormonsteranalyse vastgelegd en niet opgenomen in de boormonsterbeschrijving.

Onderzochtinterval
Figuur 9 Van een niet verstoord boormonster worden twee intervallen geanalyseerd. In het bovenste van de twee wordt een ring gestoken en het materiaal in de ring vormt het proefstuk dat wordt onderzocht; er blijft voldoende materiaal over om het materiaal op normale wijze te beschrijven. Van het monster dat het onderste interval omvat, worden de boven- en onderkant afgesneden. Het resterende proefstuk gaat in zijn geheel worden onderzocht; het materiaal kan niet op de normale wijze worden beschreven en blijft buiten de boormonsterbeschrijving. In bepaalde gevallen worden de afsnijdsels wel gebruikt voor aanvullende bepalingen.

Welke bepalingen er zijn uitgevoerd, wordt voor ieder interval vastgelegd. Het gaat om een aantal basisparameters die op de toestand of de samenstelling van het materiaal betrekking hebben, en om de zettingseigenschappen, maximale ongedraineerde schuifsterkte, schuifspanningsverloop bij belasting en schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming, consistentiegrenzen en korrelgrootteverdeling en verzadigde waterdoorlatendheid.

Iedere bepaling die als onderdeel van de boormonsteranalyse wordt uitgevoerd, is aan een bepaalde procedure onderworpen en wordt volgens een bepaalde methode uitgevoerd. Wanneer er in de uitvoering keuzen worden gemaakt die voor de gebruiker van de gegevens relevant kan zijn, worden die vastgelegd. Datzelfde geldt voor de eventuele bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering voordoen of die men na afloop constateert door het materiaal te bekijken.

4.2.16 Onderzocht materiaal

Het materiaal waaruit een proefstuk bestaat dat de volledige doorsnede van een niet verstoord monster omvat, wordt pas na afloop van de bepaling beschreven (zie Figuur 9). Het resultaat wordt apart vastgelegd en alleen de aspecten die na afloop van de bepaling nog als representatief voor het oorspronkelijk monster kunnen worden beschouwd, worden beschreven. In het uitzonderlijke geval dat het interval uit bijzonder materiaal bestaat, wordt alleen de naam van het materiaal vastgelegd.

4.2.17 Bepaling van de zettingseigenschappen

Grond vervormt bij belasting en wanneer de vervorming alleen in verticale richting plaatsvindt, spreekt men van zetting. Bij zetting wordt de ruimte tussen de korrels (de poriën) kleiner en verliest de grond water. Het zettingsproces bestaat uit twee fasen, de consolidatiefase en de kruipfase. Tijdens de consolidatiefase verliest de grond water. Wanneer de belasting volledig door het korrelskelet wordt gedragen is de grond in een toestand van evenwicht gekomen, en zegt men dat de grond volledig is geconsolideerd. De eerste fase in het zettingsproces, de consolidatiefase, is dan afgesloten. Tijdens de kruipfase blijft het water in de grond en wordt het volume van de grond heel langzaam kleiner.

Door een proefstuk samen te drukken en het zettingsverloop of het spanningsverloop bij zetting te bepalen, verwerft men inzicht in het zettingsgedrag van de grond. Het zettingsgedrag is afhankelijk van de belasting die de grond al in de ondergrond heeft ondergaan en van de materiaaleigenschappen, met name van de waterdoorlatendheid en de weerstand van het korrelskelet tegen druk. De waterdoorlatendheid is van belang omdat de snelheid van vervorming voornamelijk afhangt van de snelheid waarmee het aanwezige water kan wegstromen.

Zettingseigenschappen worden alleen bepaald van cohesief materiaal en dat wil zeggen materiaal dat samenhang vertoont. De bepaling vereist een niet verstoord proefstuk en dat wordt op maat gemaakt zodat het past in de metalen ring die in een apparaat wordt ingebouwd. Het zettingsverloop wordt op een andere manier bepaald dan het spanningsverloop bij zetting en met een ander apparaat.

Voor het bepalen van het zettingsverloop wordt de ring met het proefstuk in een samendrukkingsapparaat geplaatst (Figuur 10) dat met water gevuld wordt. De ring wordt aan de boven- en onderzijde afgedekt met poreuze stenen die het water doorlaten. Op de bovenste poreuze steen ligt de drukplaat die dient om de opgelegde belasting over te brengen op het proefstuk. De proef kent een aantal stappen en in iedere bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde belasting opgelegd en gemeten hoe snel de hoogte van het proefstuk verandert. De verandering in hoogte wordt verticale rek genoemd.

Samendrukkingsapparaat
Figuur 10 Het samendrukkingsapparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het zettingsverloop.

Het spanningsverloop tijdens zetting wordt bepaald met een CRS-apparaat en die afkorting staat voor constant rate of strain (Figuur 11). Het grootste verschil met het samendrukkingsapparaat is dat de ring hier in een drukcel wordt geplaatst waarvan de druk geregeld kan worden door water toe- en af te voeren. Het proefstuk wordt eerst met water verzadigd (Verzadigingsfase). Ook deze proef kent een aantal stappen, maar hier wordt het proefstuk in iedere bepalingsstap een bepaalde snelheid van vervormen opgelegd en worden de spanningen in het proefstuk gemeten. De snelheid van vervormen wordt ter controle altijd precies gemeten (verlopen tijd en verticale rek).

CRS-Apparaat
Figuur 11 Het CRS-apparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het spanningsverloop bij zetting.

De registratie van de metingen vindt geautomatiseerd plaats en er worden gewoonlijk bepaalde correcties toegepast. Wanneer het proefstuk de volledige doorsnede van een monster beslaat, wordt het samengedrukte materiaal na afloop van de bepaling beschreven.

4.2.18 Bepaling van de maximale ongedraineerde schuifsterkte

De maximale schuifsterkte is de schuifspanning waarbij materiaal bezwijkt. Ongedraineerd wil zeggen dat het water dat in het materiaal aanwezig is, er tijdens de bepaling in blijft zitten. Het water neemt dan een deel van de opgelegde spanning op.

De maximale ongedraineerde schuifsterkte wordt alleen bepaald van cohesief materiaal. Er wordt een handvin (torvane) of een zakpenetrometer gebruikt. Dat zijn eenvoudige apparaten en de proeven kunnen snel en goedkoop uitgevoerd worden.

Bepalingen met deze apparaten leveren indicatieve waarden. Een enkelvoudige bepaling is altijd een puntmeting. Standaard wordt op twee verschillende punten in het monster een meting uitgevoerd en wordt het gemiddelde van de metingen vastgelegd.

4.2.19 Bepaling van het schuifspanningsverloop bij belasting

Grond vervormt bij belasting en wanneer de vervorming zich als gevolg van horizontale drukverschillen niet tot de verticale richting beperkt, kan de grond instabiel worden en gaan schuiven. Dat risico bestaat bijvoorbeeld bij zware constructies of grondlichamen die op het maaiveld liggen, bij afgravingen (bouwputten en gegraven watergangen), en bij constructies in de ondergrond (tunnels en parkeergarages). Om inzicht te krijgen in dat proces wordt het schuifspanningsverloop bij belasting bepaald. De schuifspanning is het directe gevolg van een verschil in verticale en horizontale spanning in de grond. Als gevolg van schuifspanning gaat de grond bij een horizontaal drukverschil in horizontale richting vervormen. De schuifspanning kan oplopen tot het moment waarop de grond bezwijkt. De waarde van de schuifspanning op het moment van bezwijken is de schuifsterkte.

Het schuifspanningsverloop wordt bepaald van grond. Het precieze doel van het onderzoek en de soort grond bepalen of er een proefstuk uit een niet verstoord monster wordt gestoken of dat er in het laboratorium een proefstuk wordt gemaakt (Gemaakt proefstuk). Dat laatste gebeurt door het materiaal op een bepaalde manier voor te behandelen (maakmethode) zodat het de gewenste eigenschappen krijgt.

Het proefstuk wordt altijd heel precies tot een cilinder gevormd, tussen twee poreuze stenen in een waterdicht membraan verpakt en in de drukcel van een triaxiaalapparaat geplaatst (Figuur 12). De drukcel is gevuld met vloeistof. Op de bovenste poreuze steen ligt de drukplaat die dient om de opgelegde belasting over te brengen op het ingepakte proefstuk. De druk van de vloeistof in de cel kan geregeld worden en via de poreuze stenen kan ook de poriëndruk in het proefstuk geregeld worden. Door het proefstuk te belasten gaat het vervormen en de proefopstelling is zo ontworpen dat vervorming in alle richtingen kan optreden.

Triaxiaalapparaat
Figuur 12 Het triaxiaalapparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het schuifspanningsverloop bij belasting.

De bepaling kent meestal drie fasen en dan wordt het proefstuk eerst verzadigd met water (Verzadigingsfase), vervolgens laat men het proefstuk onder druk consolideren (Consolidatiefase) en tenslotte gaat men het proefstuk belasten (Belastingfase). De eerste twee fasen kunnen worden overgeslagen en dan spreekt men van ongeconsolideerde uitvoering. De belastingfase wordt altijd uitgevoerd, want dat is de fase waarin het schuifspanningsverloop wordt bepaald.

Tijdens ieder van de fasen worden metingen uitgevoerd. Van de verzadigingsfase worden alleen enkele kengetallen vastgelegd (verzadigingsspanning, verticale rek, spanningsverschil).

Tijdens de consolidatiefase wordt het proefstuk op een bepaalde manier onder druk gezet (consolidatiemethode). De veranderingen worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de volumeverandering van het proefstuk te meten. De druk in de cel en, afhankelijk van de consolidatiemethode, ook de belasting worden omgerekend naar de spanning in het proefstuk (consolidatiespanning). Het uiteindelijke resultaat wordt vastgelegd in het Volumeverloop bij consolidatie. Ook worden enkele kengetallen van de consolidatiefase gegeven (verticale rek, gronddrukcoëfficiënt).

Tijdens de belastingfase laat men het proefstuk onder verticale druk vervormen door het te belasten en daarbij de belasting zo te regelen dat de snelheid van verticaal vervormen constant blijft. In de bepalingsmethode ligt vast of er tijdens deze fase water in en uit het proefstuk kan stromen. De veranderingen in het proefstuk worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de belasting te meten en, afhankelijk van de bepalingsmethode, de waterspanning of het volume van het proefstuk. De meetwaarden worden omgerekend naar verticale spanning, schuifspanning, volumeverandering en verschilwaterspanning. Het uiteindelijke resultaat wordt vastgelegd als het Schuifspanningsverloop bij belasting. De snelheid van vervormen wordt ter controle altijd precies gemeten (verlopen tijd en verticale rek). Aan het einde van de bepaling wordt de vorm van het proefstuk vastgelegd (vorm proefstuk).

4.2.20 Bepaling van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming

Het schuifspanningsverloop kan ook bepaald worden door een proefstuk onder horizontale druk te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald van cohesieve grond en stelt dezelfde eisen aan een proefstuk als bij de bepaling bij belasting.

Het proefstuk wordt altijd heel precies tot een cilinder gevormd, tussen twee poreuze stenen in een waterdicht membraan verpakt en dan in metalen ringen in een DSS-apparaat geplaatst (Figuur 13). De afkorting staat voor direct simple shear. De metalen ringen zorgen er voor dat het proefstuk tijdens de bepaling niet lateraal kan vervormen. In plaats van ringen kan ook een met ijzerdraad verstevigd membraan worden gebruikt.

DSS-Apparaat
Figuur 13 Het DSS-apparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming. In het begin wordt het proefstuk dat in de ringen zit alleen belast (a) en daarna wordt het voetstuk ten opzichte van het bovenstuk verplaatst door er een horizontale kracht op uit te oefenen (b). Er bestaan ook apparaten waarin juist het bovenstuk wordt verplaatst.

Normaliter wordt het proefstuk tijdens de bepaling droog gehouden. Het deel van het apparaat waar het proefstuk in wordt geplaatst kan met water gevuld worden en men kan het proefstuk de gelegenheid geven om voorafgaand aan de bepaling water op te nemen (waterverzadigd).

De bepaling kent twee fasen en dan laat men eerst het proefstuk onder belasting consolideren (Consolidatiefase) en vervolgens gaat men het proefstuk vervormen (Schuiffase).

Tijdens ieder van de fasen worden metingen uitgevoerd. Tijdens de consolidatiefase wordt het proefstuk in één of meerdere stappen belast. Tijdens deze fase kan het voetstuk vast worden gezet. De veranderingen worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de verandering in hoogte van het proefstuk te meten. Het resultaat wordt vastgelegd in Hoogteverloop bij consolidatie.

Tijdens de schuiffase laat men het proefstuk onder horizontale druk vervormen door de bovenkant of onderkant van het proefstuk met een constante snelheid in horizontale richting te verplaatsen. Gedurende de fase wordt het proefstuk op gelijke hoogte gehouden. De veranderingen in het proefstuk worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de horizontale verplaatsing en de horizontale en verticale druk te meten. De meetwaarden worden omgerekend naar schuifrek, schuifspanning en verticale spanning en het uiteindelijke resultaat wordt vastgelegd als het Schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming.

4.2.21 Bepaling van de consistentiegrenzen

Cohesieve grond heeft een zekere samenhang. De mate van samenhang, de consistentie, wordt bepaald door de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid vaste materie en door de samenstelling van de vaste materie. Door bij verschillende watergehalten metingen uit te voeren bepaalt men de zgn. Atterbergse grenzen: de vloeigrens, de uitrolgrens en de krimpgrens. In standaard geotechnisch onderzoek worden alleen de vloeigrens en de uitrolgrens bepaald. Tussen die twee grenzen gedraagt de grond zich plastisch. Bij een watergehalte boven de vloeigrens gedraagt grond zich als een vloeistof, bij een watergehalte onder de uitrolgrens is de grond niet makkelijk vervormbaar en noemt men de grond semi-vast. De uitrolgrens wordt altijd op dezelfde manier bepaald, voor de vloeigrens heeft men de keuze uit de Casagrande-methode en de valconus-methode. De laatste methode krijgt in de uitvoeringspraktijk meer en meer de voorkeur.

4.2.22 Bepaling van de korrelgrootteverdeling

Voor de korrelgrootteverdeling wordt de samenstelling van het materiaal bepaald vanuit het perspectief dat grond een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte is. De deeltjes worden korrels genoemd. Volgens een bepaalde methode, of combinatie van methoden, wordt het aandeel van de gekozen groottefracties in het totale mengsel bepaald. De fracties bij elkaar vormen een aaneensluitende reeks die het groottebereik volledig dekt.

De opdracht en de aard van het materiaal bepalen welke methode is gebruikt en welke fracties zijn onderscheiden. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Als voorbehandeling kan het nodig zijn samengeklonterde korreltjes van elkaar los te maken (dispersie).

De metingen worden altijd omgerekend naar een percentage van de totale massa en wanneer de lasermethode gekozen is, wordt een zekere correctie doorgevoerd. In alle gevallen wordt in het resultaat onderscheid gemaakt tussen de fractie groter en de fractie kleiner dan 63µm; bij die grootte ligt de grens tussen wat fijn en wat grof wordt genoemd. Ieder van de fracties kent een standaardonderverdeling en die wordt in de meeste onderzoeken toegepast. De opdracht kan een meer gedetailleerde onderverdeling vragen en met name voor de grove fractie bestaan verscheidene opties.

De korrelgrootteverdeling wordt in eerste instantie gebruikt om het materiaal te classificeren.

4.2.23 Bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid

De waterdoorlatendheid van met waterverzadigde grond is de snelheid waarmee water erdoorheen stroomt. In de geotechniek wordt de verzadigde waterdoorlatendheid bepaald volgens de constant head methode of de falling head methode. Bij beide methoden laat men water van een bepaalde soort (gebruikt medium) door de grond stromen, en daarvan wordt vastgelegd of de daarin aanwezige gassen eruit verwijderd zijn (water ontgast). Men laat het water meestal van onder naar boven door het proefstuk stromen. De variabelen die van invloed zijn op het resultaat worden vastgelegd (temperatuur, maximale gradiënt).

De constant head methode wordt gebruikt voor niet-cohesieve grond en daarvan wordt volgens een bepaalde methode een proefstuk gemaakt (maakmethode) die een bepaalde dichtheid krijgt (droge volumieke massa). Het proefstuk kan tevoren met CO2 worden verzadigd. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt een aantal malen bepaald steeds bij een andere droge volumieke massa.

De falling head methode wordt gebruikt voor cohesieve grond en wordt bijna altijd bepaald aan een proefstuk dat met een ring uit een niet verstoord monster is gestoken. Bij een dergelijk proefstuk leg je vast of de doorlatendheid verticaal is gemeten (verticaal bepaald). In het laboratorium kiest men of de poreuze stenen in de proefstelling nat of droog moeten zijn en of in de steekring een waterafstotende laag moet krijgen en legt men het proefstuk een bepaalde belasting op. Aan het einde van de proef wordt het watergehalte bepaald. Het resultaat van de proef is de verzadigde waterdoorlatendheid bij de opgelegde belasting.

4.2.24 Bepaling van het watergehalte

Het watergehalte wordt bepaald door het in het materiaal aanwezige water op een bepaalde manier te verwijderen, het massaverlies te meten en het resultaat uit te drukken in de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Temperatuur en droogtijd zijn van belang en voor de aanwezigheid van zouten in het poriënwater wordt een bepaalde correctie doorgevoerd. In sommige gevallen wordt het gegeven bij twee verschillende temperaturen bepaald.

Het watergehalte is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

4.2.25 Bepaling van het organischestofgehalte

Het gehalte aan organische stof wordt bepaald door het organisch materiaal op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Bij de berekening van het gehalte kan het nodig zijn te corrigeren voor het verlies van water dat aan klei is gebonden (lutumcorrectie).

Het organische stofgehalte is een basisparameter die primair gebruikt wordt om de grond te classificeren.

4.2.26 Bepaling van het kalkgehalte

Het gehalte aan kalk wordt bepaald door het aanwezige calciumcarbonaat (koolzure kalk) op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is.

Het kalkgehalte is een basisparameter die primair gebruikt wordt om de grond te classificeren.

4.2.27 Bepaling van de volumieke massa

De volumieke massa, de massa per eenheid van volume, wordt bepaald door de massa en het volume op een bepaalde manier te meten.

Het gegeven is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

4.2.28 Bepaling van de volumieke massa vaste delen

De volumieke massa van de vaste delen wordt bepaald door de massa en het volume van gedroogd materiaal te meten. Zo nodig wordt het materiaal vergruisd en worden de korrels van elkaar los gemaakt zodat het volume van de ruimte tussen de korrels nauwkeurig kan worden bepaald. Dat volume wordt bepaald door die ruimte met gas of vloeistof te vullen.

Het gegeven is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

4.3 INSPIRE

Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject booronderzoek valt wat het geotechnisch onderzoek betreft onder het INSPIRE-thema Geology, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het Geotechnisch booronderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.

5. Opbouw van de gegevensdefinitie

Dit onderdeel is niet normatief.

5.1 De gegevensdefinitie

De gegevensdefinitie vormt het hart van de catalogus en geeft een beschrijving van alle gegevens van het registratieobject. Eerst wordt de definitie van het registratieobject gegeven inclusief de plaatjes van het zgn. domeinmodel, en vervolgens de definities van de entiteiten waaruit het object is opgebouwd met de eigenschappen van die entiteiten, de attributen. De entiteiten worden op volgorde van de nummers in het domeinmodel behandeld. De volgende aspecten van de gegevens worden vastgelegd:

De gegevensdefinitie dekt de beide kwaliteitsregimes die worden onderscheiden, IMBRO en IMBRO/A. Het kwaliteitsregime IMBRO is leidend en bij het opstellen van de gegevensdefinitie is geprobeerd de verschillen tussen de twee regimes zo klein te houden. Het streven is een object altijd in termen van dezelfde gegevens te beschrijven en voor IMBRO/A alleen aanvullende regels te formuleren en extra waarden toe te staan. Bij uitzondering kan het echter nodig zijn gebleken voor IMBRO/A aparte entiteiten, attributen of domeinen te definiëren.

5.2 Domeinen

Domeinen

Een domein beschrijft welke waarden mogelijk zijn voor een attribuut (zie bijv. Aantal of Code).

Sommige domeinen zijn samengesteld uit twee of meer elementen die in samenhang betekenisvol zijn. Een voorbeeld van een samengesteld domein dat in de BRO bestaat is Datuminterval. Datuminterval bestaat uit twee elementen, beide van het domein Datum (jaar, maand en dag), namelijk een begindatum en een einddatum.

Bij een attribuut kunnen ook twee of meer domeinen mogelijk zijn. Voor dit attribuut geldt dat verschillende domeinen valide zijn, er kan echter bij aanlevering van de gegevens altijd maar één van de domeinen gekozen worden.
In de gegevensdefinitie worden in dat geval een attribuut gemodelleerd waarvan het domein dat de mogelijke waarde beschrijft een keuze is tussen twee of meer domeinen. Dit maakt het mogelijk waar in het domeinmodel normaal gesproken maar één mogelijkheid bestaat, een opsomming te geven van meerdere mogelijke domeinen, waarbij altijd precies één van deze mogelijkheden wordt gebruikt. Een voorbeeld van een dergelijke keuze domein is het domein Organisatie.

De domeinen die in de gegevensdefinitie worden gebruikt worden hieronder toegelicht.

5.2.1 Aantal

Het domein Aantal wordt gebruikt voor een telbare hoeveelheid. Het is een natuurlijk getal met een bepaalde maximale lengte.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding aantal ook de maximale lengte mee te (Aantal N). Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Aantal.

5.2.2 Code

Een code is een opeenvolging van cijfers, van letters of van cijfers en letters met een bepaalde opbouw en met een specifieke betekenis. Een code heeft gewoonlijk een betekenis die ook buiten de basisregistratie ondergrond geldt. Een code wordt uitgegeven door een verantwoordelijke instantie. Om de opbouw van een code weer te geven wordt gebruik gemaakt van de letters C en N. De letter C staat voor character (Eng.) en duidt een letter aan, de letter N staat voor number (Eng.) en duidt een cijfer aan. Een code heeft een bepaalde naam.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de naam van de code ook de opbouw mee te geven. Uit de definitie van het attribuut zelf moet blijken wat de specifieke betekenis is van de code. In het domeinmodel wordt het domein aangeduid met zijn naam.

5.2.3 Gemeten waarden

Meetwaarden worden gebruikt voor grootheden. De waarde van een grootheid is een getal met een bepaalde opbouw en een bepaalde eenheid. Voor de waarde van grootheden worden twee domeinen gebruikt. Een voor een waarde waarvan de nauwkeurigheid altijd hetzelfde is (Meetwaarde) en een voor een waarde waarvan de nauwkeurigheid varieert (Meetwaarde in machten) en dat is het geval wanneer de nauwkeurigheid voor kleine getallen anders is dan de nauwkeurigheid voor grote getallen omdat een ander apparaat of methode is gebruikt.

De basisregistratie ondergrond gebruikt voor de eenheden de codes uit het UCUM (Unified Code for Units of Measure)-systeem. In bijzondere gevallen is de eenheid dimensieloos.

5.2.3.1 Meetwaarde

Het domein Meetwaarde wordt gebruikt wanneer de nauwkeurigheid van de waarde altijd hetzelfde is.
Het is een rationaal getal met een bepaalde opbouw. Het aantal cijfers voor het scheidingsteken is variabel maar begrensd. Het aantal cijfers achter het scheidingsteken ligt vast.

Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding meetwaarde ook de opbouw (Meetwaarde N.N) en de eenheid mee te geven. Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Meetwaarde.

5.2.3.2 Meetwaarde in machten

Het domein Meetwaarde in machten wordt gebruikt wanneer de waarde een heel groot bereik heeft en de nauwkeurigheid voor kleine getallen anders is dan voor grote getallen. In dat geval wordt de meetwaarde uitgedrukt in machten. In de basisregistratie ondergrond wordt de meetwaarde in machten altijd uitgedrukt in een macht van tien. De notatie voor de meetwaarde in machten is (m . 10e). De m staat voor mantisse en is een meetwaarde, en de e staat voor de exponent.

De mantisse (m) is een rationaal getal met een bepaalde opbouw. Het aantal cijfers voor het scheidingsteken is in de basisregistratie ondergrond altijd 1. Het aantal cijfers achter het scheidingsteken ligt vast.
De meetwaarde wordt uitgedrukt in machten van tien (10e). De exponent (e) is in de basisregistratie ondergrond altijd een geheel getal.

Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding meetwaarde in machten ook de opbouw (meetwaarde 1.N in machten), de eenheid en het bereik van de machten mee te geven. Het bereik van de machten is vastgelegd in het waardebereik. De waardeverzameling wordt gewoonlijk verder ingeperkt door een bereik te specificeren. In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Meetwaarde in machten.

Inname van gemeten waarden

In de praktijk is het moeilijk een meetwaarde zonder verandering van het ene systeem aan het andere door te geven. De basisregistratie ondergrond hanteert de definities binnen het systeem en bij uitgifte strikt om te borgen dat een meetwaarde zonder verandering kan worden doorgegeven.

Bij het vastleggen van eigenschappen is het niet altijd nodig getallen zo strikt te definiëren als de basisregistratie vraagt. De uitvoerders weten wel wat een getal zou moeten voorstellen en kunnen bijvoorbeeld accepteren dat een meetwaarde er een decimale nul bij krijgt of dat een getal een onbepaald aantal decimalen heeft. Om de uitvoeringspraktijk niet nodeloos te frustreren door getallen die niet aan de strikte definitie voldoen af te wijzen, hanteert de basisregistratie ondergrond bij het innemen van meetwaarden de volgende praktische regels:

  • Er zijn meer cijfers achter het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: het getal wordt afgekapt op het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Er zijn minder cijfers achter het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: het getal wordt aangevuld met nullen tot het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Er is geen scheidingsteken aanwezig: het scheidingsteken wordt toegevoegd en het getal wordt aangevuld met nullen tot het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Het getal voor het scheidingsteken begint met een of meer nullen: de nullen worden genegeerd.
  • Er zijn meer cijfers vóór het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: de waarde wordt geweigerd.
  • Er is een scheidingsteken bij de exponent van de meetwaarde in machten aanwezig: de waarde wordt geweigerd.

5.2.4 Nummer

Het domein Nummer wordt gebruikt om de plaats in een reeks aan te geven. Het is een opeenvolging van cijfers met een bepaalde maximale lengte. Een nummer heeft geen rekenkundige betekenis, maar heeft een betekenisvolle volgorde.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding nummer ook de maximale lengte mee te geven (Nummer N). Eventueel wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Nummer.

5.2.5 Tekst

Het domein Tekst bestaat uit een stuk tekst van een bepaalde maximale lengte. De tekst mag alleen bestaan uit de tekens die voorkomen in de MES-1 set. De MES-1 set omvat 335 tekens en wordt gebruikt binnen de landen van de Europese Unie die een Latijns schrift kennen.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding tekst ook de maximale lengte mee te (Tekst N). In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Tekst.

5.2.6 Tijdstip

Voor gegevens die over tijdstippen gaan worden twee domeinen gebruikt. Een voor een tijdstip tot op de seconde nauwkeurig (DatumTijd) en een voor een tijdstip tot op de dag nauwkeurig (Datum).

In ieder domein gaat het om de datum gemeten volgens de Gregoriaanse kalender. Bij het domein DatumTijd wordt de tijd gemeten volgens UTC en moet de tijdzone worden meegegeven. UTC is de mondiaal geaccepteerde standaardtijd en de opvolger van GMT (Greenwich Mean Time); de drie letters staan voor Coordinated Universal Time. Door de tijdzone mee te geven kan lokale tijd worden omgezet naar UTC.

De opbouw van de twee domeinen volgt dezelfde conventies, conform ISO 8601. Het eerste element in de opbouw staat voor het jaar, dan volgt de maand, enz., en het laatste element staat voor de tijdzone. Om de verschillende elementen aan te geven worden letters gebruikt: jaar (J), maand (M), dag (D), uur (U), minuut (M)en seconde (S), gevolgd door de tijdzone. Het aantal letters geeft de lengte aan.

Voor de meest uitgebreide variant van de opbouw, die van DatumTijd, wordt dit JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM. De T is het teken dat de datum en het tijdstip op die datum scheidt. De + is het scheidingteken tussen het tijdstip en de tijdzone. Zoals uit de opbouw blijkt wordt de tijdzone in uren en minuten gegeven. De meeste tijdzones zijn overigens uitgedrukt in gehele uren (UU:00). In Nederland geldt Centraal Europese Tijd (UTC+1:00) of Centraal Europese Zomertijd (UTC+2.00).

5.2.6.1 Datum

Het domein Datum wordt gebruikt om een datum volgens de Gregoriaanse kalender tot op de dag nauwkeurig aan te geven. De opbouw is JJJJ-MM-DD.
Bij het domein Datum is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren.

5.2.6.2 DatumTijd

Het domein DatumTijd wordt gebruikt om een tijdstip volgens de Gregoriaanse kalender tot op de seconde nauwkeurig aan te geven. De opbouw is JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM.
Bij het domein DatumTijd is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren.

5.2.6.3 OnvolledigeDatum

Voor gegevens die onder het kwaliteitsregime IMBRO/A aangeleverd worden, geldt een derde domein met vier keuzemogelijkheden.

  • De datum tot op de dag nauwkeurig, met als opbouw JJJJ-MM-DD
  • De datum tot op de maand nauwkeurig, met als opbouw JJJJ-MM
  • De datum tot op het jaar nauwkeurig, met als opbouw JJJJ
  • Geen datum bekend, met als vaste waarde onbekend.

De keuze die gemaakt wordt is gebaseerd op de beschikbaarheid van gegevens. De gebruiker moet ervan uit gaan dat de informatie zo nauwkeurig mogelijk is opgenomen. Bij het domein OnvolledigeDatum is het voldoende de naam te geven, omdat de vier keuzen en de opbouw altijd hetzelfde zijn.

5.2.7 Waardelijsten

Een waardelijst is een lijst van de waarden die het attribuut mag hebben. Er zijn twee typen waardelijsten, waardelijsten die in de toekomst kunnen worden uitgebreid en waardelijsten die niet kunnen worden uitgebreid. Een waardelijst heeft een bepaalde naam en een specifieke inhoud.

5.2.7.1 Waardelijst niet-uitbreidbaar

Een niet-uitbreidbare waardelijst wordt gebruikt wanneer uitbreiding niet mogelijk is. Alle waarden van de lijst staan vast.
Bij een niet-uitbreidbare waardelijst is het voldoende de naam te geven, omdat de inhoud altijd hetzelfde is. In de basisregistratie ondergrond worden drie niet-uitbreidbare waardelijsten gebruikt.

IndicatieJaNee
Waarde
ja
nee
IndicatieJaNeeOnbekend
Waarde
ja
nee
onbekend
Kwaliteitsregime
Waarde
IMBRO
IMBRO/A
5.2.7.2 Waardelijst uitbreidbaar

Een uitbreidbare waardelijst wordt gebruikt wanneer uitbreiding mogelijk moet zijn. Iedere waarde van de lijst heeft een specifieke betekenis (omschrijving) en geldt voor een bepaald kwaliteitsregime, IMBRO en/of IMBRO/A. Eventueel worden andere aspecten van de waarde vastgelegd.
Bij een uitbreidbare waardelijst wordt de naam van de lijst geven. De inhoud van de lijst is in een apart hoofdstuk van de gegevensdefinitie opgenomen.

5.2.8 Coördinatenpaar

Het domein Coördinatenpaar wordt gebruikt om de positie van een punt op het aardoppervlak vast te leggen. De positie wordt bepaald in een specifiek referentiestelsel en uitgedrukt in twee coördinaten. Ieder van de coördinaten heeft een meetwaarde en de notatie voor het paar is (coördinaat 1, coördinaat 2).
In de basisregistratie ondergrond worden drie referentiestelsels voor horizontale posities gebruikt. Het referentiestelsel bepaalt hoe de tweedimensionale ruimte wordt beschreven en daarmee wat de coördinaten voorstellen en wat de karakteristiek van de twee meetwaarden is.
Voor het referentiestelsel RD zijn de coördinaten cartesisch en is de notatie (x,y). De eerste coördinaat (x) heeft betrekking op de positie op een west-oost georiënteerde as, de tweede coördinaat (y) op een zuid-noord georiënteerde as. Een positie oostelijk van de oorsprong, resp. noordelijk van de oorsprong heeft een positieve waarde.
Voor WGS84 (ongeprojecteerd) en ETRS89 (ongeprojecteerd) zijn de coördinaten geografisch en is de notatie (φ,λ). De eerste coördinaat heeft betrekking op de geografische breedte, de tweede op de geografische lengte. Een positie oostelijk van de Greenwichmeridiaan, resp. noordelijk van de evenaar heeft een positieve waarde.
Bij het domein Coördinatenpaar is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is.

Coördinatenpaar voor RD (x,y)
Domein
  Naam Meetwaarde 6.3
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik x -7000 tot 289000
  Waardebereik y 289000 tot 629000
Coördinatenpaar voor WGS84 (φ,λ)
Domein
  Naam Meetwaarde 2.9
  Eenheid ° (graden, decimaal)
  Waardebereik φ 51.3 tot 56
  Waardebereik λ 2.4 tot 6.8
Coördinatenpaar voor ETRS89 (φ,λ)
Domein
  Naam Meetwaarde 2.9
  Eenheid ° (graden, decimaal)
  Waardebereik φ 50.6 tot 56
  Waardebereik λ 2.4 tot 7.4

5.2.9 Organisatie

Het domein Organisatie wordt gebruikt om de organisaties die een rol hebben in de basisregistratie ondergrond te identificeren. De invulling van het domein hangt af van waar de organisatie gevestigd is en voor de basisregistratie ondergrond gaat het daarbij om Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie.

In het geval de organisatie in Nederland gevestigd is, wordt het domein ingevuld met het gegeven dat een onderneming of de maatschappelijke activiteit van een rechtspersoon in het Handelsregister identificeert, het KvK-nummer. Het KvK-nummer is van het type code en de opbouw is NNNNNNNN.

Voor organisaties buiten Nederland wordt het domein ingevuld met het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, het EuropeesHandelsnummer. Het Europees handelsnummer, de zogenaamde EUID, is geïntroduceerd ten behoeve van de koppeling van handelsregisters. De code is gebaseerd op ISO 6523 en is opgebouwd uit een landcode, registeridentificatiecode, inschrijvingsnummer en controlegetal. De landcode is de 2-letterige code van ISO3166, de registeridentificatiecode is de identificatie van het nationale register omdat in sommige landen meerdere handelsregisters bestaan en het inschrijvingsnummer is het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven in het betreffende register. Het controlegetal ter voorkomen van identificatiefouten wordt nog niet gebruikt. De opbouw per element is variabel en daarom is het Europees Handelsnummer in de BRO als domein Tekst 40 opgenomen.

Bij het domein Organisatie is het voldoende de naam te geven, omdat de twee keuzen en de opbouw altijd hetzelfde zijn.

5.3 Entiteiten van het type meetreeks

Een meetreeks is een type entiteit met een vaste ordening. Het wordt gebruikt om het verloop van een bepaalde eigenschap of eigenschappen vast te leggen die het gevolg is van de verandering van een bepaalde variabele, de zogenaamde onafhankelijke variabele. In de basisregistratie ondergrond is er altijd 1 onafhankelijke variabele, en dat is meestal de tijd maar kan ook een andere variabele zijn.

De meetreeks is een verzameling gemeten waarden van bepaalde eigenschappen in een bepaalde volgorde. Alle eigenschappen van de meetreeks worden volledig gespecificeerd. De eerste eigenschap is de onafhankelijke variabele op basis waarvan de metingen elkaar in oplopende volgorde opvolgen. Daarna volgen de afhankelijke variabelen.
Een meetreeks heeft een bepaalde naam. Alleen in het domeinmodel is de meetreeks aangeduid als Meetreeks.

5.4 Het domeinmodel

Het domeinmodel geeft een overzicht van de gegevens van het registratieobject en laat de onderlinge samenhang zien. Modellering van informatie kent verschillende invalshoeken. In de catalogus is het inhoudelijke perspectief gekozen omdat dat de meeste waarde heeft voor de mensen die de informatie moeten begrijpen. Een dergelijk model wordt in de basisregistratie ondergrond een domeinmodel genoemd. Uit het domeinmodel wordt een technisch model afgeleid dat meeweegt dat informatiesystemen efficiënt met elkaar moeten kunnen spreken. Voor het domeinmodel wordt de UML-notatie gebruikt. Met kennis van de gebruikte symbolen is het gemakkelijk te lezen.

Het domeinmodel kent een aantal vaste elementen die bij ieder registratieobject terugkomen. Een begrip van deze elementen vergroot de leesbaarheid van het domeinmodel en de catalogus. De elementen zijn: entiteiten, attributen, gegevensgroepen en relaties. Een entiteit is een onderscheidend geheel van eigenschappen die gezamenlijk betekenis hebben. Een entiteit heeft altijd een naam en een definitie. In het domeinmodel zijn de entiteiten te herkennen aan het begrip Objecttype.

In de entiteiten staan de namen opgesomd van de attributen, de eigenschappen van de entiteiten, met daarachter de naam van de bijbehorende waardenverzameling (domein) en de kardinaliteit. Bij attributen is de kardinaliteit alleen opgenomen wanneer die ongelijk is aan 1. Overigens moet de kardinaliteit altijd in samenhang met de regels die in de definitie van het gegeven zijn opgenomen worden begrepen. De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. De figuren laten ook zien welke attributen alleen aan de dataleverancier en de bronhouder worden uitgeleverd. In het domeinmodel zijn de attributen te herkennen aan het begrip Attribuutsoort.

Soms zijn een aantal attributen gegroepeerd in een groep, aangeduid als gegevensgroep. Het blijven attributen van de entiteit, maar de inhoudelijke definiëring van de gegevensgroep staat elders. Gegevensgroepen kunnen bij meerdere entiteiten terugkomen.

Het domeinmodel laat daarnaast ook zien hoe entiteiten aan elkaar gerelateerd zijn. Een beschrijving van deze relatie is opgenomen bij de bron-entiteit van de relatie. Een relatie heeft altijd een richting en in de meeste gevallen loopt deze van bron naar doel. In het plaatje van een domeinmodel heeft de relatie een naam en een kardinaliteit. Om de leesbaarheid te vergroten staat de kardinaliteit bij de doelentiteit.

Bovenstaand voorbeeld is te lezen als: de entiteit Bepaling bevat één of meerdere metingen. Een meting bestaat uit een meetwaarde en meetconfiguratie-gegevens. De meetconfiguratie bestaat uit twee parameters.

5.5 Verplichte gegevens, verplichte waarden

De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. Voor een goed begrip van de gegevensdefinitie is dat nog niet zorgvuldig genoeg geformuleerd. In de praktijk van gegevensuitwisseling is het namelijk mogelijk een attribuut op te nemen zonder waarde. Verbijzonderd voor attributen is de juiste formulering daarom dat de kardinaliteit en de regels samen bepalen of een attribuut al dan niet aanwezig is en of een attribuut al dan niet een waarde heeft.

Uitgangspunt is dat een attribuut dat aanwezig is een waarde heeft. Een attribuut wordt alleen bij uitzondering zonder waarde in de berichten opgenomen. Het onderstaande overzicht geeft de vier mogelijkheden die voorkomen.

Voor de kardinaliteiten [0..*] en [1..*] geldt in essentie hetzelfde.

6. Gegevensdefinitie

6.1 Registratieobject

Naam Booronderzoek
Code BHR
Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een booronderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone een boring uit te voeren en de monsters die daarmee uit de ondergrond zijn verkregen te beschrijven en/of te onderzoeken en/of in het boorgat zelf metingen aan de ondergrond uit te voeren.

Populatie

De populatie booronderzoeken in de registratie ondergrond omvat alle onderzoeken met uitzondering van onderzoek dat onder het regime van de Mijnbouwwet valt en onderzoek dat met het oog op de beoordeling van de bodemmilieukwaliteit of vanuit de archeologie wordt uitgevoerd. Ieder object heeft ter identificatie een eigen BRO-ID.

De huidige gegevensdefinitie beschrijft alleen het geotechnisch booronderzoek en beperkt zich verder tot de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse.

6.2 Het domeinmodel

Diagram 
                        
                     BoormonsteranalyseVerontreinigd intervalBoormonsterbeschrijvingAfgewerkt intervalBemonsterd intervalGeboord intervalWeggegraven laagBoringSliblaagBooronderzoek

Domeinmodel geotechnisch booronderzoek - Algemeen deel

Diagram 
                        
                     Post-sedimentaire discontinuïteitNiet beschreven intervalLaagBoorprofielBoormonsterbeschrijving

Domeinmodel geotechnisch booronderzoek - Boormonsterbeschrijving

Diagram 
                        
                     Bepaling volumieke massaBepaling volumieke massa vaste delenBepaling kalkgehalteBepaling organischestofgehalteBepaling watergehalteBepaling verzadigde waterdoorlatendheidBepaling korrelgrootteverdelingBepaling consistentiegrenzenBepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervormingBepaling schuifspanningsverloop bij belastingBepaling maximale ongedraineerde schuifsterkteBepaling zettingseigenschappenOnderzocht intervalBoormonsteranalyse

Domeinmodel geotechnisch booronderzoek - Boormonsteranalyse

6.3 Entiteittypen en attributen

6.3.1 Booronderzoek

Diagram BoormonsterbeschrijvingSliblaagTerreintoestandBoormonsteranalyseBoringGestandaardiseerde locatieAangeleverde verticale positieAangeleverde locatieRegistratiegeschiedenisRapportagegeschiedenisBooronderzoek

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die het booronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

6.3.1.1 BRO-ID
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De identificatie van een booronderzoek in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Registratieobjectcode
  Type Code
  Opbouw BHRNNNNNNNNNNNN
Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

6.3.1.2 bronhouder
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam KvK-nummer
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

6.3.1.3 object-ID bronhouder
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 200
Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

6.3.1.4 dataleverancier
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.1.5 kwaliteitsregime
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Kwaliteitsregime
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

6.3.1.6 kader aanlevering
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam KaderAanlevering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.

6.3.1.7 kader inwinning
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam KaderInwinning
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak.

6.3.1.8 vakgebied
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De discipline waarbinnen het booronderzoek is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Vakgebied
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het vakgebied is een gegeven dat dient om een categorie van booronderzoek in de registratie ondergrond te identificeren. Het gegeven bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn. Naast geotechnisch booronderzoek worden geologisch booronderzoek, toegepast geologisch booronderzoek, bodemkundig booronderzoek en cultuurtechnisch booronderzoek onderscheiden. In de uitvoeringspraktijk komt het voor dat in een booronderzoek gegevens worden vastgelegd die onder een van de vijf vakgebieden vallen en gegevens die eigenlijk in het domein van de milieukunde of de archeologie thuishoren. Omdat die disciplines buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond liggen, zijn die extra gegevens niet gedefinieerd. Geotechnisch booronderzoek met een dergelijk multidisciplinair karakter wordt in de basisregistratie ondergrond opgenomen maar zonder die extra gegevens. Om gebruikers duidelijk te maken dat de onderzoeksresultaten niet volledig geregistreerd zijn wordt als waarde voor het vakgebied niet de waarde geotechniek vermeld, maar een waarde als geotechniekArcheologie.

6.3.1.9 rapportagedatum onderzoek
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De datum waarop de uitvoerder van het booronderzoek alle gegevens van het booronderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.
De rapportagedatum onderzoek mag niet liggen na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten.

6.3.1.10 kaderstellende procedure
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De procedure die de uitvoering van projecten waarbinnen het booronderzoek wordt uitgevoerd reguleert en daarmee de kaders bepaalt voor de uitvoering van het booronderzoek.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam KaderstellendeProcedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk.

6.3.1.11 terreintoestand bepaald
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek gegevens over de toestand van het terrein zijn vastgelegd die van betekenis zijn voor de beoordeling van de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over de toestand van het terrein vastgelegd.

6.3.1.12 uitvoerder onderzoek
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.1.13 NITG-code
Type gegeven Attribuut van Booronderzoek
Definitie

De identificatie die het booronderzoek in de registratie DINO had.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam NITGcode
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut kwaliteitsregime gelijk is aan IMBRO.

Toelichting

Dit gegeven komt alleen voor onder IMBRO/A, en is alleen aanwezig wanneer het booronderzoek voor opname in de BRO geregistreerd was in de registratie DINO. Het NITG-nummer is de algemeen gebruikte identificatie die een booronderzoek voor invoering van de basisregistratie ondergrond had. De NITG-code kan gelijk zijn aan het object-ID bronhouder. Anders dan het object-ID bronhouder wordt de NITG-code standaard uitgeleverd.
Het gegeven is opgenomen om historische verwijzingen naar het booronderzoek te kunnen duiden.

6.3.1.14 registratiegeschiedenis
Type gegeven Gegevensgroep van Booronderzoek
Definitie

De geschiedenis van het booronderzoek in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Registratiegeschiedenis
6.3.1.15 rapportagegeschiedenis
Type gegeven Gegevensgroep van Booronderzoek
Definitie

De geschiedenis van de rapportage van het booronderzoek aan de bronhouder.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Rapportagegeschiedenis
6.3.1.16 aangeleverde locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Booronderzoek
Definitie

De plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Aangeleverde locatie
6.3.1.17 aangeleverde verticale positie
Type gegeven Gegevensgroep van Booronderzoek
Definitie

De positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals die is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Aangeleverde verticale positie
6.3.1.18 gestandaardiseerde locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Booronderzoek
Definitie

De plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond is getransformeerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Gestandaardiseerde locatie
6.3.1.19 terreintoestand
Type gegeven Gegevensgroep van Booronderzoek
Definitie

De toestand van het terrein tijdens het boren.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Terreintoestand
6.3.1.20 boring
Type gegeven Associatie van Booronderzoek
Definitie

De boring die is uitgevoerd als onderdeel van het booronderzoek.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam boring
Bron Booronderzoek
Doel Boring
6.3.1.21 boormonsterbeschrijving
Type gegeven Associatie van Booronderzoek
Definitie

De boormonsterbeschrijving als deelonderzoek van het booronderzoek.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam boormonsterbeschrijving
Bron Booronderzoek
Doel Boormonsterbeschrijving
6.3.1.22 boormonsteranalyse
Type gegeven Associatie van Booronderzoek
Definitie

De boormonsteranalyse als deelonderzoek van het booronderzoek.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam boormonsteranalyse
Bron Booronderzoek
Doel Boormonsteranalyse
6.3.1.23 sliblaag
Type gegeven Associatie van Booronderzoek
Definitie

De beschrijving van de sliblaag als onderdeel van het booronderzoek.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam sliblaag
Bron Booronderzoek
Doel Sliblaag

6.3.2 Registratiegeschiedenis

Diagram Registratiegeschiedenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

6.3.2.1 tijdstip registratie object
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam DatumTijd
6.3.2.2 registratiestatus
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Registratiestatus
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.2.3 tijdstip laatste aanvulling
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een eerste deelonderzoek een ander deelonderzoek is vastgelegd.

6.3.2.4 tijdstip voltooiing registratie
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus gelijk is aan voltooid.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

6.3.2.5 gecorrigeerd
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
6.3.2.6 tijdstip laatste correctie
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.2.7 in onderzoek
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

6.3.2.8 in onderzoek sinds
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.2.9 uit registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.
De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

6.3.2.10 tijdstip uit registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.2.11 weer in registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

6.3.2.12 tijdstip weer in registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.3 Rapportagegeschiedenis

Diagram Tussentijdse gebeurtenisRapportagegeschiedenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. De resultaten van het booronderzoek worden in een keer of in delen gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het registratieobject booronderzoek.

6.3.3.1 startdatum rapportage
Type gegeven Attribuut van Rapportagegeschiedenis
Definitie

De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De startdatum rapportage mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Is afgeleid Ja
Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek of de deelonderzoeken die als eerste zijn overgedragen.

6.3.3.2 einddatum rapportage
Type gegeven Attribuut van Rapportagegeschiedenis
Definitie

De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De einddatum rapportage mag niet liggen voor de startdatum rapportage.

Is afgeleid Ja
Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek.

6.3.3.3 tussentijdse gebeurtenis
Type gegeven Gegevensgroep van Rapportagegeschiedenis
Definitie

De overdracht van een tussentijds rapport van het onderzoek aan de bronhouder.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Gegevensgroeptype Tussentijdse gebeurtenis

6.3.4 Tussentijdse gebeurtenis

Diagram Tussentijdse gebeurtenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden.

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. In deze versie van de catalogus vinden er geen tussentijdse gebeurtenissen plaats.

6.3.4.1 naam gebeurtenis
Type gegeven Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis
Definitie

De benaming van de tussentijdse gebeurtenis.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam NaamGebeurtenis
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Is afgeleid Ja
6.3.4.2 datum gebeurtenis
Type gegeven Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis
Definitie

De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De datum gebeurtenis mag niet liggen voor de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.
De datum gebeurtenis mag niet liggen na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

Is afgeleid Ja

6.3.5 Aangeleverde locatie

Diagram Aangeleverde locatie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Toelichting

De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt.

6.3.5.1 coördinaten
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde locatie
Definitie

De coördinaten die zijn aangeleverd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Coördinatenpaar
Regels

De locatie moet liggen in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone.

6.3.5.2 referentiestelsel
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde locatie
Definitie

Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Referentiestelsel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of RD wanneer de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of WGS84 wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt.

6.3.5.3 datum locatiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde locatie
Definitie

De datum waarop de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De datum locatiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

6.3.5.4 methode locatiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde locatie
Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam MethodeLocatiebepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

6.3.5.5 uitvoerder locatiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde locatie
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.6 Aangeleverde verticale positie

Diagram Aangeleverde verticale positie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

6.3.6.1 lokaal verticaal referentiepunt
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

Het punt dat in het booronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam LokaalVerticaalReferentiepunt
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan waterbodem wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt.

Toelichting

Het domein bevat begrippen die naar een oppervlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt geldt als het punt waar het onderzoek aan de ondergrond begonnen is. De laag slib die plaatselijk op de waterbodem ligt, wordt niet tot de ondergrond gerekend en ligt boven het lokaal verticaal referentiepunt.

6.3.6.2 verschuiving
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.3
  Eenheid m (meter)
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de verschuiving niet bepaald zijn.

6.3.6.3 waterdiepte
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak op het moment van verticale positiebepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.3
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 100
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan waterbodem.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan waterbodem.

Toelichting

Het gegeven geldt op het moment van verticale positiebepaling. Er wordt geen rekening gehouden met de veranderlijkheid die het gevolg is van getijden. Het gegeven heeft vooral betekenis op land. Het geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen op land waar de waterdiepte veranderlijk is, bijvoorbeeld in uiterwaarden. De waterdiepte moet beschouwd worden als indicatief.

6.3.6.4 verticaal referentievlak
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam VerticaalReferentievlak
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NAP wanneer de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan LAT of MSL wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt.

6.3.6.5 datum verticale positiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De datum verticale positiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut verschuiving ontbreekt.

Toelichting

Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld.

6.3.6.6 methode verticale positiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam MethodeVerticalePositiebepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan geen wanneer de waarde van het attribuut verschuiving ontbreekt.

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald.

6.3.6.7 uitvoerder verticale positiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.7 Gestandaardiseerde locatie

Diagram Gestandaardiseerde locatie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt.

6.3.7.1 coördinaten
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie
Definitie

De coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Coördinatenpaar
Is afgeleid Ja
6.3.7.2 referentiestelsel
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie
Definitie

Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Referentiestelsel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.7.3 coördinaattransformatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie
Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Coördinaattransformatie

6.3.8 Terreintoestand

Diagram Terreintoestand

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het boren die relevant zijn voor het onderzoek.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut terreintoestand bepaald van de entiteit Booronderzoek gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.
Ten minste één van de volgende gegevens moet aanwezig zijn: het attribuut bodemgebruik, ligging op grondlichaam of tijdelijke verandering.

6.3.8.1 bodemgebruik
Type gegeven Attribuut van Terreintoestand
Definitie

Het doel waarvoor de bodem waarop de locatie van het booronderzoek ligt in gebruik is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Bodemgebruik
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied.

6.3.8.2 ligging op grondlichaam
Type gegeven Attribuut van Terreintoestand
Definitie

De omschrijving van de plaats van de boring op een grondlichaam.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam LiggingOpGrondlichaam
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer door mensen een grondlichaam als een dijk of wal op het aardoppervlak is neergelegd, is een nadere precisering van de plaats op het grondlichaam relevant, omdat die de eigenschappen van de ondergrond beïnvloedt.

6.3.8.3 tijdelijke verandering
Type gegeven Attribuut van Terreintoestand
Definitie

Een tijdelijke verandering in de gegeven toestand van het terrein.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam TijdelijkeVerandering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het is goede praktijk dat de uitvoerder van het booronderzoek bijzonderheden over de toestand van het terrein zoals hij die aantreft vastlegt. Omdat niet alle veranderingen voor hem zichtbaar zullen zijn, wordt ervan uitgegaan dat de opdrachtgever de uitvoerder informeert over de omstandigheden die voor het onderzoek van belang zijn.

6.3.9 Boring

Diagram Afgewerkt intervalBemonsterd intervalBoorsnelheidGeboord intervalWeggegraven laagVerontreinigd intervalBoring

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft door boren een gat in de ondergrond te maken om monsters uit de ondergrond te nemen en/of metingen aan de ondergrond te doen.

6.3.9.1 startdatum boring
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De datum waarop het boren is begonnen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De startdatum boring mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

Regels IMBRO/A

De startdatum boring mag niet liggen niet na het tijdstip registratie object wanneer de waarde van het attribuut startdatum rapportagedatum van de entiteit Rapportagegeschiedenis gelijk is aan onbekend.

6.3.9.2 einddatum boring
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De datum waarop het boren is beëindigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
Regels

De einddatum boring mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.
De einddatum boring mag niet liggen voor de startdatum boring.

Regels IMBRO/A

De einddatum boring mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis wanneer de waarde van het attribuut startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis gelijk is aan onbekend.

6.3.9.3 voorbereiding
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De voorbereidende werkzaamheden die binnen het onderzoek voorafgaand aan het boren zijn uitgevoerd en de eigenschappen van de ondergrond kunnen beïnvloeden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Voorbereiding
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden vastgelegd welke voorbereidende werkzaamheden zijn uitgevoerd.

6.3.9.4 einddiepte voorbereiding
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De diepte tot waar de voorbereidende werkzaamheden reiken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 30
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut voorbereiding gelijk is aan geen.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut voorbereiding ontbreekt.

6.3.9.5 traject weggegraven
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het bovenste deel van de ondergrond voorafgaand aan, eventueel na onderbreking van, het boren is weggegraven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer het bovenste deel van de ondergrond wordt weggegraven hangt het van de aard van de opdracht en de situatie ter plaatse af wat er in het onderzoek met de weggegraven ondergrond gebeurt. Het kan zijn dat de grond zonder verder te beschrijven wordt verwijderd, het kan zijn dat de grond ter plekke informeel wordt beschreven en het kan zijn dat de grond ter plekke formeel wordt beschreven. In het laatste geval wordt het beschrijven beschouwd als onderdeel van het deelonderzoek boormonsterbeschrijving en wordt de informatie vastgelegd als ware het traject geboord. In het tweede geval wordt het beschrijven als een op zichzelf staande activiteit beschouwd waarvan het resultaat summier wordt vastgelegd als weggegraven lagen. In het eerste geval wordt er geen informatie vastgelegd.

6.3.9.6 einddiepte graven
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De diepte tot waar het materiaal uit de ondergrond is weggegraven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 10
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.9.7 gesteente aangeboord
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het gesteente is aangeboord en is bemonsterd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan nee.

Toelichting

Wanneer de ondergrond niet uit grond maar uit gesteente bestaat, worden in het onderzoek andere gegevens vastgelegd dan gewoonlijk het geval is.

6.3.9.8 boorprocedure
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken het boren is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..2
Domein
  Naam Boorprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied. Voor handboren en mechanisch boren bestaan aparte procedures, die allebei worden vastgelegd.

6.3.9.9 einddiepte boren
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De diepte waarop het boren is geëindigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.9.10 stopcriterium
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De reden waarom de uitvoerder van de boring met boren is opgehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Stopcriterium
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gegeven geeft aan of het beoogde einddoel is gehaald of dat het boren is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de ondergrond.

6.3.9.11 tijdelijke verbuizing aangebracht
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren verbuizing in het boorgat is aangebracht.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan handDraaien, mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan handDraaien, mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien.

Toelichting

Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn het boren te onderbreken en tijdelijk verbuizing aan te brengen om het geboorde gat in stand te houden zodat men verder kan boren. De verbuizing kan van invloed zijn op de bemonstering en het tijdens het boren doen van metingen.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

6.3.9.12 einddiepte tijdelijke verbuizing
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De diepte tot waar tijdelijke verbuizing is aangebracht.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut tijdelijke verbuizing aangebracht van de entiteit Boring gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.9.13 spoeling gebruikt
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren spoeling is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Naam IMBRO/A IndicatieJaNeeOnbekend
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Naast de IMBRO waarden moet het attribuut ook aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisdDeelsDrukkenHameren.

Toelichting

Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn tijdens het boren spoeling te gebruiken om in het gat voldoende tegendruk op te bouwen. In dat geval voegt men een bepaalde toeslag toe aan het werkwater om een vloeistof met voldoende massa samen te stellen.
In de toekomst zal spoeling mogelijk ook gebruikt gaan worden bij andere boortechnieken.

6.3.9.14 spoelingtoeslag
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De specificatie van het materiaal dat aan het werkwater is toegevoegd om de spoeling voldoende massa te geven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Spoelingtoeslag
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut spoeling gebruikt gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.9.15 grondwaterstand
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De diepte in het gat tot waar het grondwater na de uitvoering van de werkzaamheden reikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt van de entiteit Aangeleverde verticale positie gelijk is aan waterbodem.

Toelichting

Het is goede praktijk de grondwaterstand te bepalen, maar aan een eventueel ontbreken van het gegeven kan geen bijzondere betekenis worden gegeven. Het gegeven wordt pas vastgelegd wanneer de uitvoerder van oordeel is dat de grondwaterstand zich weer hersteld heeft; de diepte moet beschouwd worden als indicatief.

6.3.9.16 bemonsteringsprocedure
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bemonsteringsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied.

6.3.9.17 einddiepte bemonstering
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De diepte tot waar is bemonsterd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Het gegeven heeft onder meer als doel de samenhang van de informatie te borgen. Onderzoek onder IMBRO/A vertoont te weinig samenhang om dit gegeven betekenis te laten hebben. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

6.3.9.18 ondergrond verontreinigd
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er tijdens het boren verontreiniging van de ondergrond is geconstateerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Het gegeven geeft aan of de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn. Het gegeven heeft betrekking op een waarneming en krijgt alleen de waarde ja, wanneer de uitvoerder geconstateerd heeft dat de ondergrond verontreinigd is.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

6.3.9.19 gat afgewerkt
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het gat na afloop van de boor- en eventuele graafwerkzaamheden is afgewerkt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Naam IMBRO/A IndicatieJaNeeOnbekend
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De afwerking geeft inzicht in hoe de ondergrond is achtergelaten na afloop van de werkzaamheden in het veld.

6.3.9.20 uitvoerder boring
Type gegeven Attribuut van Boring
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boring en het eventueel leveren van monsters, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.9.21 boorsnelheid
Type gegeven Gegevensgroep van Boring
Definitie

De snelheid waarmee het gat is geboord.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Boorsnelheid
6.3.9.22 weggegraven laag
Type gegeven Associatie van Boring
Definitie

De summiere beschrijving van een laag die is weggegraven als voorbereiding op het boren.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam weggegraven laag
Bron Boring
Doel Weggegraven laag
6.3.9.23 geboord interval
Type gegeven Associatie van Boring
Definitie

Het geboorde interval van de boring.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam geboord interval
Bron Boring
Doel Geboord interval
6.3.9.24 bemonsterd interval
Type gegeven Associatie van Boring
Definitie

Het bemonsterde interval van de boring.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bemonsterd interval
Bron Boring
Doel Bemonsterd interval
6.3.9.25 verontreinigd interval
Type gegeven Associatie van Boring
Definitie

De identificatie van het verontreinigd interval geconstateerd tijdens het boren.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam verontreinigd interval
Bron Boring
Doel Verontreinigd interval
6.3.9.26 afgewerkt interval
Type gegeven Associatie van Boring
Definitie

Het afgewerkte interval van de boring.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam afgewerkt interval
Bron Boring
Doel Afgewerkt interval

6.3.10 Boorsnelheid

Diagram Boorsnelheid

Type gegeven Entiteit
Definitie

De snelheid waarmee het gat is geboord.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gesteente aangeboord van de entiteit Boring gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het doel is in gesteente te boren, wordt de boorsnelheid voor het hele geboorde traject vastgelegd. In de toekomst zal de boorsnelheid mogelijk ook vastgelegd worden bij het boren in grond.

6.3.10.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Boorsnelheid
Definitie

De tijd tussen het moment waarop de boring is gestart en het moment waarop een bepaalde diepte is bereikt, gecorrigeerd voor onderbrekingen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam Meetwaarde 5.1
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik vanaf 0
Toelichting

Bij het bepalen van de boorsnelheid wordt het boren als een continu proces beschouwd.

6.3.10.2 diepte
Type gegeven Attribuut van Boorsnelheid
Definitie

De diepte op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Regels

De diepte en verlopen tijd zijn altijd een paar.
De waarde van het attribuut mag niet kleiner zijn dan de begindiepte van het bovenste geboord interval.
De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

6.3.11 Weggegraven laag

Diagram Weggegraven laag

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een deel van de weggegraven ondergrond dat summier als laag is beschreven.

Toelichting

Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek is vastgesteld dat het voldoende is het weggegraven deel van de ondergrond summier te beschrijven. Het weggegraven traject wordt in zijn geheel en als een opeenvolging van lagen beschreven en dat wil zeggen dat de lagen precies op elkaar aansluiten. De weggegraven lagen staan los van het boorprofiel.

6.3.11.1 bovengrens
Type gegeven Attribuut van Weggegraven laag
Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 10
Regels

De weggegraven lagen moeten precies op elkaar aansluiten.
De bovengrens van de bovenste weggegraven laag moet gelijk zijn aan 0.

6.3.11.2 ondergrens
Type gegeven Attribuut van Weggegraven laag
Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 10
Regels

De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de weggegraven laag.
De ondergrens van de onderste weggegraven laag moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte graven van de entiteit Boring.

6.3.11.3 weggegraven materiaal
Type gegeven Attribuut van Weggegraven laag
Definitie

De omschrijving van het materiaal waaruit de weggegraven laag bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam WeggegravenMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar

6.3.12 Geboord interval

Diagram Geboord interval

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het diepte-interval dat met een bepaalde boortechniek en een bepaalde diameter is geboord.

Toelichting

Op een en dezelfde diepte kunnen verschillende boortechnieken gebruikt worden. Er kan bijvoorbeeld eerst mechanisch gedrukt worden waarbij monsters op diepte worden uitgestoken, waarna het interval wordt uitgeboord door mechanisch te draaien. Ook kan op een en dezelfde diepte een bepaalde boortechniek herhaaldelijk worden toegepast, waarbij de diameter steeds toeneemt. Als gevolg kunnen geboorde intervallen overlappen. Voor onderzoek dat onder IMBRO/A valt is zelden gespecificeerd welke boortechniek over welk interval is gebruikt. Veelal is er sprake van slechts een interval en dat dekt het hele geboorde traject.

6.3.12.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Geboord interval
Definitie

De diepte waarop begonnen is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

De begindiepte van het bovenste geboord interval moet gelijk zijn aan 0 wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven van de entiteit Boring gelijk is aan nee.
De begindiepte van het bovenste geboord interval moet groter zijn dan 0 wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven van de entiteit Boring gelijk is aan ja.

6.3.12.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Geboord interval
Definitie

De diepte waarop gestopt is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het geboord interval.
De einddiepte van het onderste geboord interval moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

6.3.12.3 boortechniek
Type gegeven Attribuut van Geboord interval
Definitie

De techniek die gebruikt is om over een bepaald diepte-interval een gat met een bepaalde diameter in de ondergrond te maken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Boortechniek
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Bij de classificatie van boortechnieken wordt gekeken naar de manier waarop het gebruikte apparaat de grond in is gedreven. Voor gegevens onder IMBRO/A is gewoonlijk alleen de boortechniek vastgelegd die over het hele geboorde traject als de belangrijkste is beschouwd. Dit probleem geldt in algemene zin, maar het komt het duidelijkst naar voren bij mechanische technieken. Daarbij komt het veel voor dat het bovenste deel met de hand is geboord, maar dit is eigenlijk nooit vermeld.

6.3.12.4 geboorde diameter
Type gegeven Attribuut van Geboord interval
Definitie

De diameter van het geboorde gat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.0
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 20 tot 3000
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Het gaat om de diameter van het gat dat door boren is ontstaan. Het uiteindelijk gat kan groter zijn doordat de wand afbrokkelt of gedeeltelijk instort.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de geboorde diameter niet bekend zijn.

6.3.13 Bemonsterd interval

Diagram KernopbrengstBemonsteringsapparaatBemonsterd interval

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een diepte-interval dat volgens een bepaalde bemonsteringsmethode en afhankelijk van de methode met een bepaald apparaat is bemonsterd.

Toelichting

In het geval het bovenste deel van de ondergrond is weggegraven en in het onderzoek is vastgesteld dat het net zo beschreven moet worden als de monsters uit de geboorde intervallen, wordt het weggegraven deel als een bemonsterd interval beschreven. Voor gegevens onder IMBRO/A is alleen bij uitzondering vastgelegd welk interval met welke bemonstering is gemaakt. Meestal valt het bemonsterd interval samen met het hele geboorde traject.

6.3.13.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Bemonsterd interval
Definitie

De diepte waarop het bemonsterde interval begint.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.13.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Bemonsterd interval
Definitie

De diepte waarop het bemonsterde interval eindigt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het bemonsterd interval.
De einddiepte van het onderste bemonsterd interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

6.3.13.3 voorbehandeling
Type gegeven Attribuut van Bemonsterd interval
Definitie

De werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een bepaald diepte-interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Voorbehandeling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.13.4 bemonsteringsmethode
Type gegeven Attribuut van Bemonsterd interval
Definitie

De manier waarop de monsters uit de ondergrond zijn genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bemonsteringsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Bij de classificatie van bemonsteren wordt gekeken naar de manier waarop het materiaal uit de ondergrond naar boven is gehaald.
Voor gegevens onder IMBRO/A is gewoonlijk alleen de bemonstering vastgelegd die over het hele geboorde traject als de belangrijkste is beschouwd.

6.3.13.5 bemonsteringskwaliteit
Type gegeven Attribuut van Bemonsterd interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft wat de beoogde monsterkwaliteit is geweest.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bemonsteringskwaliteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Idealiter zou men de ondergrond altijd in-situ willen onderzoeken, maar in de praktijk onderzoekt men monsters uit de ondergrond en dat betekent dat er onvermijdelijk sprake is van een zekere mate van verstoring. De mate van verstoring wordt primair bepaald door de keuze van boortechniek, bemonsteringsmethode en bemonsteringsapparaat. Omdat ook de samenstelling van de grond van invloed is, kan het nodig blijken de keuze aan te passen als de grondsoort anders blijkt te zijn dan gedacht. De bemonsteringskwaliteit geeft aan binnen welke grenzen de primaire mate van verstoring ligt. Er wordt in de norm NEN-EN-ISO 22475 een indeling in vijf klassen gehanteerd en voor iedere klasse is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden wanneer zij eenmaal boven de grond zijn gekomen. De laagste eisen gelden voor monsters waarvan de samenhang al volledig is verstoord wanneer ze boven de grond komen. In de dagelijkse spraak worden die monsters geroerde monsters genoemd. De vier andere klassen beschrijven de eisen die gelden voor het behandelen van ongeroerde monsters.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is een indeling in drie klassen gehanteerd, wanneer is bemonsterd volgens NEN-EN-ISO 22475 versie 2006 ( bemonsteringsprocedure = ISO22475d1v2006).
De reden het gegeven vast te leggen is dat niet alle in het veld genomen monsters altijd als onderdeel van het booronderzoek worden geanalyseerd.

6.3.13.6 georienteerd gestoken
Type gegeven Attribuut van Bemonsterd interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de oriëntatie van het monster is vastgelegd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteUitsteken.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteUitsteken.

Toelichting

Voor bepaalde vormen van boormonsteranalyse is het nodig de bemonstering zo uit te voeren dat de oriëntatie van de structuur van de ondergrond behouden blijft. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

6.3.13.7 bemonsteringsapparaat
Type gegeven Gegevensgroep van Bemonsterd interval
Definitie

Het apparaat dat gebruikt is voor het steken of kernen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Bemonsteringsapparaat
6.3.13.8 kernopbrengst
Type gegeven Gegevensgroep van Bemonsterd interval
Definitie

De hoeveelheid materiaal die bij het bemonsteren van gesteente uit een gekernd interval is verkregen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Kernopbrengst

6.3.14 Bemonsteringsapparaat

Diagram Bemonsteringsapparaat

Type gegeven Entiteit
Definitie

De specificaties van het apparaat dat gebruikt is voor het steken of kernen.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteKernen of opDiepteUitsteken.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de entiteit ontbreken wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteKernen of opDiepteUitsteken.

Toelichting

Wanneer er geroerde monsters zijn genomen geeft de methode van bemonstering voldoende informatie over de kwaliteit van de monsters, maar wanneer de bemonstering erop gericht is ongeroerde monsters van relatief hoge kwaliteit te nemen, is het van belang ook de specificaties van het gebruikte apparaat vast te leggen.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht zijn zelden specificaties van het bemonsteringsapparaat vastgelegd.

6.3.14.1 apparaattype
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

Het apparaat dat gebruikt is voor het nemen van kernen en steekmonsters getypeerd naar de onderdelen die de kwaliteit van de bemonstering beïnvloeden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Apparaattype
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.14.2 containerdiameter
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De inwendige diameter van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 30 tot 410
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.3 containerlengte
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De lengte van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0.05 tot 40
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.4 doorgangsdiameter
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De kleinste diameter van de doorgang voor het monster aan de onderzijde van het apparaat, bij volledig openstaande vanger.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 20 tot 400
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.5 kous gebruikt
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen van binnen bekleed is met een kous.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.6 haakse steekmond
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het apparaat een haakse steekmond heeft.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.7 steekmondapex
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De hoek die de snijrand maakt met de lengteas van het apparaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.0
  Eenheid ° (graden)
  Waardebereik 5 tot 45
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut haakse steekmond gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.8 steekmonddiameter
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De grootste uitwendige diameter van de steekmond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 50 tot 510
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.9 steunvloeistof gebruikt
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er in een core-barrel of steekbus een vloeistof is gebruikt om de bemonstering te vergemakkelijken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan corebarrelSingleTube, corebarrelDoubleTube, corebarrelTripleTube of steekbus.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Een steunvloeistof verlaagt de wrijving in het apparaat tijdens bemonstering en zorgt voor horizontale stabiliteit na bemonstering. Wanneer het apparaat een Begemann-steekbus is, wordt altijd een steunvloeistof gebruikt. Bij andere typen steekapparaten is dat nooit het geval.

6.3.14.10 voorzien van vanger
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het apparaat voorzien is van een onderdeel dat moet voorkomen dat het monster uit het apparaat valt; het onderdeel wordt een monster- of een kernvanger genoemd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.14.11 voorzien van zuiger
Type gegeven Attribuut van Bemonsteringsapparaat
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het apparaat aan de bovenzijde voorzien is van een passieve zuiger.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Een zuiger dient om de bemonstering te vergemakkelijken en helpt het monster in het apparaat te houden en beperkt het risico op verstoring. De zuiger staat tijdens monstername op een vaste positie.

6.3.15 Kernopbrengst

Diagram Kernopbrengst

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de hoeveelheid materiaal die bij het bemonsteren van gesteente uit een gekernd interval is verkregen.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gesteente aangeboord van de entiteit Boring gelijk is aan nee.
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode van de entiteit Bemonsterd interval niet gelijk is aan opDiepteKernen.

Toelichting

Wanneer gesteente is aangeboord en bemonsterd door middel van kernen, wordt de kernopbrengst vast gelegd (conform NEN-EN-ISO 22475-1).

6.3.15.1 totale opbrengst
Type gegeven Attribuut van Kernopbrengst
Definitie

Het deel van het gekernde interval waarvan materiaal is verkregen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 110
Toelichting

Het gegeven is de som van de lengtes van de stukken kern, uitgedrukt als een percentage van de lengte van het gekernde interval. Wanneer het materiaal gaat zwellen of wanneer er materiaal uit de vorige kern is achtergebleven is de waarde groter dan 100%.

6.3.15.2 intacte opbrengst
Type gegeven Attribuut van Kernopbrengst
Definitie

Het deel van het gekernde interval waarvan over de volledige doorsnede materiaal is verkregen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 100
Toelichting

Het gegeven is de som van de lengtes van de stukken kern met een volledige doorsnede, uitgedrukt als een percentage van de lengte van het gekernde interval.

6.3.15.3 gesteentekwaliteitsindex
Type gegeven Attribuut van Kernopbrengst
Definitie

Het deel van het gekernde interval waarvan over de volledige doorsnede stukken van tenminste 10 cm lengte zijn verkregen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 100
Toelichting

Het gegeven geeft aan in welke mate waarin het gesteente in de ondergrond verbroken is.

6.3.15.4 in het veld vastgesteld
Type gegeven Attribuut van Kernopbrengst
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de opbrengst al dan niet in het veld bepaald is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het is goede praktijk de opbrengst in het veld of veldlab vast te stellen. Wanneer dat niet mogelijk was, wordt dit vermeld. De achtergrond daarvan is dat de opbrengst inzicht geeft in de eigenschappen van het bemonsterde gesteente, en dat die informatie verloren kan gaan voor het materiaal in het laboratorium is geanalyseerd.

6.3.16 Verontreinigd interval

Diagram Verontreinigd interval

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een diepte-interval dat is verontreinigd.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ondergrond verontreinigd van de entiteit Boring gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

De verontreinigde intervallen mogen elkaar niet overlappen.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd omdat het in de boormonsteranalyse belangrijk is te weten op welke diepte de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn.

6.3.16.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Verontreinigd interval
Definitie

De diepte vanaf waar de verontreiniging is geconstateerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.16.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Verontreinigd interval
Definitie

De diepte tot waar de verontreiniging is geconstateerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het verontreinigd interval.
De einddiepte van het onderste verontreinigd interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

6.3.17 Afgewerkt interval

Diagram Afgewerkt interval

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een diepte-interval dat na het boren op een bepaalde manier is afgewerkt.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gat afgewerkt van de entiteit Boring gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd omdat het belangrijk is te weten hoe de ondergrond is achtergelaten. Dat belang komt bijvoorbeeld naar voren wanneer zich ergens problemen voordoen die verband kunnen houden met eerdere ingrepen in de ondergrond.

6.3.17.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

De diepte vanaf waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.17.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

De diepte tot waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.17.3 permanente verbuizing aanwezig
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er na het voltooien van de werkzaamheden buizen in de ondergrond zijn achtergelaten die de wand van het geboorde gat afsluiten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

De wand van het geboorde gat kan over bepaalde trajecten worden verbuisd, maar er kunnen ook per ongeluk buizen in het gat zijn achtergebleven. Redenen om het gat verbuisd achter te laten zijn bijvoorbeeld voorkomen dat in de ondergrond al aanwezige verontreiniging zich kan verspreiden, of beschermen van het boorgat en de daarin aanwezige constructies tegen instorting of corrosie.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over permanente verbuizing vastgelegd.

6.3.17.4 diameter permanente verbuizing
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

De buitendiameter van de permanente verbuizing.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 90 tot 800
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.17.5 materiaal permanente verbuizing
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

Het materiaal waaruit de op de gegeven diepte achtergebleven buizen bestaan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Buismateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.17.6 aanvulmateriaal
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

Het materiaal waarmee de ruimte die door het boren op een bepaalde diepte in de ondergrond is ontstaan geheel of gedeeltelijk is opgevuld.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Aanvulmateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het is goede praktijk het boorgat zo achter te laten dat de opbouw van de ondergrond voor wat betreft het waterkerend en waterdoorlatend vermogen zo goed mogelijk is hersteld. De materialen zijn in categorieën geplaatst die in dat aspect inzicht geven.

6.3.17.7 aanvulmateriaal gewassen
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

De aanduiding die in het geval zand of grind gebruikt is als aanvulmateriaal aangeeft of de fijne grond is uitgespoeld.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan zand, zandGrof, zandMiddelgrof, zandMiddelgrofGrof, grind, grindZand, grindZandGrof of grindZandOngezeefd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan zand, zandGrof, zandMiddelgrof, zandMiddelgrofGrof, grind, grindZand, grindZandGrof of grindZandOngezeefd.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

6.3.17.8 aanvulmateriaal met certificaat
Type gegeven Attribuut van Afgewerkt interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het aanvulmateriaal een productcertificaat heeft.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan geen, verwijderdMateriaal of wegverhardingsmateriaal.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal niet gelijk is aan geen, verwijderdMateriaal of wegverhardingsmateriaal.

Toelichting

De huidige certificaten zijn de productcertificaten voor zand en grind voor drinkwaterproductie en voor filterzand voor milieukundig grondwateronderzoek. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

6.3.18 Sliblaag

Diagram Sliblaag

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het interval op de overgang tussen water en bodem waarin het materiaal uit een mengsel van water en grond bestaat dat te slap is om het grond te noemen.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld.

Toelichting

Bij boren op water is op sommige plaatsen niet direct duidelijk waar de waterbodem begint doordat water en ondergrond geleidelijk in elkaar overgaan.
Het overgangsbereik wordt de sliblaag genoemd. Het materiaal waaruit de sliblaag bestaat is zo slap dat het tussen de vingers doorloopt. Het materiaal wordt slib genoemd, maar opgemerkt wordt dat die term ook gebruikt wordt voor andere materialen, bijvoorbeeld voor het restproduct van baggerwerkzaamheden. De dikte van de sliblaag kan zelden nauwkeurig worden bepaald en datzelfde geldt voor het de positie van de waterbodem.
Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek gegevens over de sliblaag zijn vastgelegd.

6.3.18.1 dikte
Type gegeven Attribuut van Sliblaag
Definitie

De dikte van de sliblaag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 20
6.3.18.2 kleur
Type gegeven Attribuut van Sliblaag
Definitie

De kleur van de sliblaag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Kleur
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de kleur niet bepaald zijn.

6.3.18.3 methode positiebepaling bovenkant
Type gegeven Attribuut van Sliblaag
Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de bovenkant van de sliblaag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam MethodePositiebepalingSliblaag
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

De dikte van de sliblaag wordt bepaald door de bovenkant en de onderkant van de laag ten opzichte van het wateroppervlak te bepalen. In veel gevallen wordt voor de positiebepaling van de bovenkant een andere methode gebruikt dan voor de positiebepaling van de onderkant. Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de dikte van de sliblaag is bepaald.
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden vastgelegd hoe de bovenkant en de onderkant van de sliblaag is bepaald.

6.3.18.4 methode positiebepaling onderkant
Type gegeven Attribuut van Sliblaag
Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de onderkant van de sliblaag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam MethodePositiebepalingSliblaag
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

6.3.19 Boormonsterbeschrijving

Diagram BoorprofielBoormonsterbeschrijving

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van de ondergrond.

6.3.19.1 rapportagedatum beschrijving
Type gegeven Attribuut van Boormonsterbeschrijving
Definitie

De datum waarop de uitvoerder van de beschrijving alle gegevens van de boormonsterbeschrijving aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Naam IMBRO/A OnvolledigeDatum
  Waardebereik 1 januari 1980 tot heden
6.3.19.2 beschrijfprocedure
Type gegeven Attribuut van Boormonsterbeschrijving
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de monsters zijn beschreven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..2
Domein
  Naam Beschrijfprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarden moeten uniek zijn binnen de Boormonsterbeschrijving.

Toelichting

De procedure beschrijft volgens welk stelsel van afspraken de monsters beschreven zijn en welke aspecten worden beschreven. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied. Voor beschrijven van grond en voor het beschrijven van gesteente bestaan aparte procedures, die allebei worden vastgelegd.
Voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, is de boormonsterbeschrijving altijd onder NEN-EN-ISO 14688-1 tot stand gekomen. Een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen, valt per definitie onder booronderzoek met kwaliteitsregime IMBRO/A.

6.3.19.3 uitvoerder beschrijving
Type gegeven Attribuut van Boormonsterbeschrijving
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsterbeschrijving, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.19.4 boorprofiel
Type gegeven Associatie van Boormonsterbeschrijving
Definitie

Het boorprofiel als resultaat van de boormonsterbeschrijving.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..3
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam boorprofiel
Bron Boormonsterbeschrijving
Doel Boorprofiel

6.3.20 Boorprofiel

Diagram Post-sedimentaire discontinuïteitNiet beschreven intervalLaagBoorprofiel

Type gegeven Entiteit
Definitie

De opbouw van de ondergrond beschreven in een mate van detail die past bij de kwaliteit van de monsters.

Toelichting

Het resultaat van de boormonsterbeschrijving omvat een, twee of drie boorprofielen. Wanneer er meer dan een profiel is, verschillen de profielen onderling in kwaliteit en dat wil zeggen in de mate van detail waarin de ondergrond is beschreven. Er is een uitzondering en dat is wanneer bij sonisch boren een deel van de monsters in het veld wordt beschreven en een deel in het laboratorium. In dat geval ontstaan er twee boorprofielen met dezelfde beschrijfkwaliteit. Boorprofielen kunnen elkaar gedeeltelijk overlappen en dat betekent dat er in het betreffende diepte-interval op twee verschillende manieren bemonsterd is en de respectieve monsters een andere beschrijfkwaliteit vergen. Overlap treedt alleen op in geboorde trajecten. Wanneer een bepaald traject zowel geboord als weggegraven is, worden de monsters die uit het weggraven traject zijn voortgekomen genegeerd. Een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen heeft altijd maar een profiel.

6.3.20.1 beschrijfkwaliteit
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De aanduiding voor de mate van detail waarmee de opbouw van de ondergrond in het boorprofiel is beschreven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Beschrijfkwaliteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan klasse3 wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Booronderzoek gelijk is aan verkennendOnderzoek.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan nietGespecificeerd wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde van het attribuut niet gelijk zijn aan nietGespecificeerd wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het gegeven geeft een nadere precisering van de klasse binnen de beschrijfprocedure waaraan het profiel voldoet en het geeft aan of de monsters waarop de beschrijving is gebaseerd al dan niet van een hoge kwaliteit zijn. Voor wat betreft dat laatste is het criterium of de bemonstering tot doel heeft gehad om monsters uit de ondergrond naar boven te halen waarvan de gelaagdheid intact is gebleven op het moment van beschrijven, ofwel ongeroerde monstername.
Er is een uitzondering wanneer alleen met de hand is geboord. In dat geval kan er een geïntegreerd boorprofiel ontstaan van geroerde en ongeroerde monsters.
Binnen de nieuwe Nederlandse beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1 is voor geotechnisch booronderzoek een tweedeling gemaakt naar klasse 2 voor standaard geotechnisch booronderzoek en klasse 3 voor verkennend geotechnisch booronderzoek. Gesteente wordt altijd beschreven in klasse 2.
Onder NEN 5104 heeft het begrip beschrijfkwaliteit geen onderscheidende waarde. Gewoonlijk is niet meer te achterhalen waarop de gegevens precies zijn gebaseerd.

6.3.20.2 continu bemonsterd
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bemonstering tot doel heeft gehad het hele traject in de ondergrond met een bepaalde kwaliteit te bemonsteren, opdat het boorprofiel het dieptebereik volledig kan dekken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Naam IMBRO/A IndicatieJaNeeOnbekend
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het gegeven vormt voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, een brug tussen bemonstering en beschrijving. Wanneer de boring, eventueel inclusief het weggegraven traject, van maaiveld tot einddiepte is bemonsterd en de monsters voldoende in kwaliteit overeenstemmen, kan de ondergrond over het gehele traject worden beschreven als een aaneensluitende opeenvolging van lagen. Het is goede praktijk dat bij geroerde monsters, beschrijfkwaliteit klasse2geroerd, het gehele traject is bemonsterd en beschreven. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde intervallen niet beschreven worden. Bij continue bemonstering is het boorprofiel in dat geval een aaneensluitende opvolging van lagen en niet-beschreven intervallen. Voor booronderzoek dat onder IMBRO/A valt, en in het bijzonder voor boormonsterbeschrijvingen onder NEN 5104, is de samenhang niet zo goed geborgd.

6.3.20.3 beschrijflocatie
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De plek waar de beschrijving waarop het boorprofiel is gebaseerd is gemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Beschrijflocatie
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan veld wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde van het attribuut niet gelijk zijn aan onbekend wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het is goede praktijk in het veld alleen de beschrijvingen met relatief lage beschrijfkwaliteit te maken en de beschrijving met de hoogste kwaliteit (klasse2ongeroerd) in het laboratorium.
Beschrijven in het veld heeft als nadeel dat de omstandigheden niet ideaal zijn bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden negatief van invloed kunnen zijn, maar als voordeel dat de monsters veldvochtig zijn en niet verstoord door de handelingen die nodig zijn om de monsters in het laboratorium te krijgen. De nadelen van een beschrijving in het veld wegen zwaarder dan de voordelen wanneer een hoge kwaliteit monsters vereist is. Om die monsters zonder kwaliteitsverlies vanuit het veld aan het laboratorium over te brengen zijn en worden procedures opgesteld. De procedures laten de uitvoerder vrij te besluiten ook de monsters met een lage kwaliteit in het lab te beschrijven.

6.3.20.4 beschreven materiaal
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De omschrijving van het materiaal dat is beschreven in het profiel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam BeschrevenMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan grond.

6.3.20.5 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van beschrijven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven is bedoeld voor grondmonsters die in het laboratorium zijn beschreven, omdat die vocht kunnen hebben verloren.

6.3.20.6 profiel gecontroleerd
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het boorprofiel dat is gebaseerd op beschrijvingen die zijn gemaakt in het veld, in het lab is gecontroleerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijflocatie gelijk is aan veld of veldlab.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Wanneer een boorprofiel is gemaakt op basis van monsters beschreven in het veld, kan de uitvoerder er voor kiezen het profiel in het laboratorium te laten controleren.
Bij de controle kunnen alle gegevens m.u.v. kleur en gevlekt worden aangepast.

6.3.20.7 gemiddeld hoogste grondwaterstand
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in het profiel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente.
De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, wordt het gegeven vastgelegd. Het kan voorkomen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de hoogste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven.

6.3.20.8 gemiddeld laagste grondwaterstand
Type gegeven Attribuut van Boorprofiel
Definitie

De gemiddelde laagste grondwaterstand bepaald in het profiel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente.

De waarde van het attribuut mag niet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand.
De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, wordt het gegeven vastgelegd. Het kan voorkomen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de laagste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld laagste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven.

6.3.20.9 laag
Type gegeven Associatie van Boorprofiel
Definitie

De laag als onderdeel van het boorprofiel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam laag
Bron Boorprofiel
Doel Laag
6.3.20.10 niet beschreven interval
Type gegeven Associatie van Boorprofiel
Definitie

Het interval dat niet is beschreven als onderdeel van het boorprofiel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam niet beschreven interval
Bron Boorprofiel
Doel Niet beschreven interval
6.3.20.11 post-sedimentaire discontinuïteit
Type gegeven Associatie van Boorprofiel
Definitie

De post-sedimentaire discontinuïteit als onderdeel van het boorprofiel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam post-sedimentaire discontinuïteit
Bron Boorprofiel
Doel Post-sedimentaire discontinuïteit

6.3.21 Laag

Diagram GesteenteGrondLaag

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een interval in het boorprofiel dat als een laag met een bepaalde inhoud beschreven is.

Regels

Exact één van de volgende gegevens moet aanwezig zijn: Het attribuut bijzonder materiaal, de entiteit Grond of de entiteit Gesteente.

Toelichting

De ondergrond wordt beschouwd als opgebouwd uit lagen en dat zijn homogene eenheden die zich vooral in horizontale richting uitstrekken en in verticale richting duidelijk begrensd zijn. Een laag bestaat uit grond, gesteente of uit bijzonder materiaal.

Een laag in een boorprofiel is een laag waarvan de grenzen in de monsters bepaald of uit het boorgedrag afgeleid zijn of waarvan de grenzen kunstmatig zijn bepaald. Onder NEN-EN-ISO 14688-1 kan de begrenzing voortkomen uit de methodiek omdat lagen daarin een minimale en een maximale dikte kennen. In dat geval vertegenwoordigt de laag in feite een beschrijfinterval. Vanwege het synthetisch karakter van een boorprofiel, wordt een laag onder NEN 5104 veiligheidshalve niet beschouwd als het resultaat van alleen waarneming.

6.3.21.1 bovengrens
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Regels

De lagen en niet-beschreven intervallen van het boorprofiel moet precies op elkaar aansluiten wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan ja.
De lagen en niet-beschreven intervallen van het boorprofiel mogen elkaar niet overlappen wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan nee.

6.3.21.2 bepaling bovengrens
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Grensbepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Wanneer de bovengrens samenvalt met het maaiveld of de waterbodem, geldt die als waargenomen.
Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.21.3 ondergrens
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Regels

De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de laag.
Het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag mag niet kleiner zijn dan 0.02 meter.
Het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag mag niet groter zijn dan 1 meter.
De ondergrens van de onderste laag mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag kleiner zijn dan 0.02 meter.
Voor IMBRO/A-gegevens mag het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag groter zijn dan 1 meter.
De ondergrens van de onderste laag mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring ontbreekt.

Toelichting

In de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1 is vastgelegd dat een laag in het boorprofiel minimaal 2 cm en maximaal 1 m dik is, met als uitzondering het geval waarin de monsters zijn genomen met de bemonsteringsmethoden opAfstandDroog, opAfstandNat, opAfstandNatBinnendoor, opAfstandNatBuitenlangs en opDiepteGrijpen, want dan is een laag minimaal 10 cm dik. Dit betekent dat er minimaal iedere meter van het bemonsterde traject een waarneming is gedaan.
Onder NEN 5104 is het bereik niet vastgelegd.

6.3.21.4 bepaling ondergrens
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Grensbepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

6.3.21.5 antropogeen
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag bestaat uit materiaal dat door de mens is neergelegd of uit natuurlijke grond waarvan de samenhang door de mens volledig is verstoord.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Naam IMBRO/A IndicatieJaNeeOnbekend
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op een waarneming en krijgt alleen de waarde ja, wanneer de beschrijver geconstateerd heeft dat de laag antropogeen is.

6.3.21.6 type ingreep
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De omschrijving van de wijze waarop de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam TypeIngreep
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut antropogeen niet gelijk is aan ja.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen.
Menselijk ingrijpen leidt tot veranderingen van de eigenschappen van de ondergrond. Vanuit geotechnisch perspectief is het van belang het menselijk ingrijpen te typeren om ten minste een globaal beeld te geven van de aard van de verandering. Zo zal los gestort zand een lagere dichtheid hebben dan zand dat van nature aanwezig is, terwijl zand dat in lagen verdicht onder een snelweg is aangebracht juist een hogere dichtheid heeft.

6.3.21.7 bijzonder materiaal
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De naam van het materiaal waaruit een laag waarvan de inhoud niet als grond of gesteente wordt beschouwd, bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam BijzonderMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Een laag bestaat uit bijzonder materiaal wanneer meer dan 50 % van de massa bijzonder materiaal is, en bij een groot verschil in volumieke massa wanneer het materiaal bepalend is voor de geotechnische eigenschappen. Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn.
Een laag die uit bijzonder materiaal bestaat wordt minder uitgebreid beschreven dan een laag die uit grond of gesteente bestaat.

6.3.21.8 interne structuur intact
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de interne opbouw van de laag intact is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd en het attribuut bijzonder materiaal ontbreekt.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) wordt het gegeven ook vastgelegd.
Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.21.9 scheefstaand
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag scheef staat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Lagen in de ondergrond liggen niet altijd horizontaal. Onder bepaalde omstandigheden worden lagen onder een hoek afgezet en na afzetting kunnen lagen zijn scheefgesteld doordat ze onder druk zijn komen te staan. Het gegeven moet in die context worden begrepen. Een laag staat scheef wanneer de laaggrens een hoek groter dan 15 graden maakt met een doorsnede loodrecht op de lengterichting van het monster.
Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.21.10 gelaagd
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag intern gelaagd is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de grond- of gesteentemonsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur intact is.

6.3.21.11 samengestelde laag
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laagjes waaruit een laag is opgebouwd in materiaal verschillen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gelaagd gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Een laag kan een artificiële eenheid zijn die bestaat uit een afwisseling van grondsoorten, van soorten gesteente of uit een afwisseling van grond en gesteente.
In een boormonsterbeschrijving die onder NEN-EN-ISO 14688-1 tot stand is gekomen, ligt de dikte van een afzonderlijk laagje tussen 2 en 20 cm. Onder NEN 5104 is het bereik niet vastgelegd.

6.3.21.12 gelaagdheid
Type gegeven Attribuut van Laag
Definitie

De typering van een laag die uit laagjes bestaat, naar dikte van de laagjes.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Gelaagdheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gelaagd gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.21.13 grond
Type gegeven Gegevensgroep van Laag
Definitie

De grond waar de laag uit bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Grond
6.3.21.14 gesteente
Type gegeven Gegevensgroep van Laag
Definitie

Het gesteente waar de laag uit bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Gesteente

6.3.22 Grond

Diagram KorrelvormGrond

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de grond waar de laag uit bestaat.

Toelichting

De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van de grond, enkele over eigenschappen die direct daarmee samenhangen.

6.3.22.1 geotechnische grondsoort
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GeotechnischeGrondsoort
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

De namen van grondsoorten zijn het resultaat van de afspraken die zijn vastgelegd in de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1.

6.3.22.2 grondsoort NEN5104
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De naam van de grondsoort volgens de systematiek die gebaseerd is op NEN 5104.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GrondsoortNEN5104
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Toelichting

De lijst met grondsoorten is gebaseerd op de classificatie volgens NEN 5104, maar is iets uitgebreid om beter aan te sluiten bij de geotechnische praktijk. Grondsoorten die in eerste instantie als veen geclassificeerd zouden moeten worden, worden nader gespecificeerd (veen, bruinkool, detritus, dy en gyttja) en de namen van zeer grove gronden zijn toegevoegd (blokken, keien en keitjes).

6.3.22.3 grindgehalteklasse NEN5104
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan grind volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GrindgehalteklasseNEN5104
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd, dy, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd, dy, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

Toelichting

In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan grind altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte minder is dan 30 %. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort.

6.3.22.4 organischestofgehalteklasse NEN5104
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan organische stof volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam OrganischestofgehalteklasseNEN5104
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan blokken, keienNietGespecificeerd, keitjesNietGespecificeerd, siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind, uiterstZandigGrind, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan blokken, keienNietGespecificeerd, keitjesNietGespecificeerd, siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind, uiterstZandigGrind, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

Toelichting

In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan organische stof altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte onder een bepaald percentage ligt. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort.

6.3.22.5 bijzonder bestanddeel
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend en niet bepalend is voor de geotechnische eigenschappen van de grond met, wanneer relevant, aanduiding van de relatieve hoeveelheid ervan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Domein
  Naam BijzonderBestanddeel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

De waarde mag ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Onder NEN-EN-ISO 14688 moeten bijzondere bestanddelen worden beschreven wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van de grond of wanneer ze de geotechnische eigenschappen van de grond kunnen beïnvloeden. Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.
Onder de procedure NEN 5104 staat het vrij bijzondere bestanddelen te benoemen en er wordt dan geen relatie met de geotechnische eigenschappen van de grond verondersteld.

6.3.22.6 kleur
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De kleur van de grond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Kleur
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteente opgenomen in de codelijst (Munsell Soil Color Chart en Munsell Rock Color Chart).
De kleur die is vastgelegd onder NEN 5104 kan niet naar Munsellcodes worden vertaald.

6.3.22.7 gevlekt
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grond vlekken vertoont.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2 en alleen wanneer de waarde bepaald kan worden. De uitvoerder beoordeelt zelf wanneer dat het geval is. Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment.
Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.22.8 gelaagde inhomogeniteit
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De afwijkende laagjes in een samengestelde laag getypeerd naar dikte en soort grond of gesteente.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GelaagdeInhomogeniteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut samengestelde laag van de entiteit Laag gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.22.9 disperse inhomogeniteit
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De typering van willekeurig verspreid voorkomende concentraties van een afwijkende grondsoort of soort gesteente naar hoeveelheid en materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam DisperseInhomogeniteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd onder klasse 2. Hoe het voorkomen van concentraties, brokjes en lensjes, van afwijkende grondsoort of soorten gesteente, moet worden geïnterpreteerd hangt af van de beschrijfkwaliteit. Wanneer het profiel als beschrijfkwaliteit de waarde klasse2ongeroerd heeft, mag men ervan uitgaan dat de inhomogeniteit een in-situ eigenschap is. In het geval de beschrijfkwaliteit een andere waarde heeft is dat niet altijd het geval en zal het voorkomen van afwijkende materialen veelal de expressie zijn van vermenging van lagen met een andere samenstelling.
Lensjes worden alleen vastgelegd wanneer de kwaliteit van het monster dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur intact is.

6.3.22.10 kalkgehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Kalkgehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind.
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen.
Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10 % HCl). Het kalkgehalte wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een zeer grove grond of als een organische grond.
Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling.

6.3.22.11 organischestofgehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organischestofgehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd onder klasse 2. Het aandeel organische stof wordt volgens NEN-EN-ISO 14688-1 bepaald op basis van waarneembare en voelbare eigenschappen. De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een organische grond.

6.3.22.12 scheve gradering
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat in een diagonale richting trendmatig verandert.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven kan alleen worden vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord.
Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.22.13 verticale gradering
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat van onder naar boven trendmatig veranderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven kan alleen worden vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.22.14 vermengd
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De aanduiding of de grond na vorming van de laag door natuurlijke processen vermengd is met grond uit andere lagen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord.
Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.22.15 type vermenging
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De omschrijving van het natuurlijk proces dat tot vermenging van de grond heeft geleid.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam TypeVermenging
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vermengd gelijk is aan nee.

Toelichting

De uitvoerder heeft in standaard geotechnisch onderzoek de vrijheid te bepalen of hij het gegeven vastlegt. Het herkennen van de processen hangt namelijk af van de expertise van de uitvoerder.

6.3.22.16 grindmediaanklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De mediaan van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Grindmediaanklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind of kleiigGrind.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind.
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en wanneer de waarde van het attribuut grindgehalteklasse NEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

De grindmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie grind is. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling.

6.3.22.17 fijn grind gehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan fijn grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam FijnGrindGehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind.
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grindgehalteklasse NEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

6.3.22.18 matig grof grind gehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan matig grof grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam MatigGrofGrindGehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind.
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grindgehalteklasse NEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

6.3.22.19 zeer grof grind gehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Het gehalte aan zeer grof grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam ZeerGrofGrindGehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind.
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grindgehalteklasse NEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

6.3.22.20 zandmediaanklasse
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De mediaan van de zandfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Zandmediaanklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

Toelichting

De zandmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie zand is. Tenminste wordt een indeling van grof, middelgrof of fijn gemaakt, bij voorkeur worden de klassen middelgrof en fijn nauwkeuriger ingedeeld.
Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling.

6.3.22.21 zandspreiding NEN5104
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De spreiding van zand uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam ZandspreidingNEN5104
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

6.3.22.22 veensoort
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Veensoort
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen.

Toelichting

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd.

6.3.22.23 textuur organische grond
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De mate van vezeligheid van organische grond uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam TextuurOrganischeGrond
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen.
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen of detritusNietGespecificeerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen of detritusNietGespecificeerd.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen.
De textuur wordt bepaald voor organische gronden, met uitzondering van bruinkool en gyttja. Bruinkool bestaat uit een vast mengsel van vezels en amorfe massa en gyttja is per definitie amorf. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling.

6.3.22.24 consistentie fijne grond
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De stijfheid van fijne grond uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam ConsistentieFijneGrond
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind.
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen.
Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling.

6.3.22.25 consistentie organische grond
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De stijfheid van organische grond uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam ConsistentieOrganischeGrond
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja.
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd of dy.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd of dy.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen.
Bruinkool heeft altijd de waarde vast.

6.3.22.26 treksterkte veen
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De treksterkte van het veen uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam TreksterkteVeen
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.22.27 geotechnische afzettingskarakteristiek
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De typering van het sediment waaruit de grond bestaat naar milieu van afzetting voor zover dat vanuit geotechnisch perspectief relevant is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GeotechnischeAfzettingskarakteristiek
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.

Toelichting

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. Het gegeven kan ervaren gebruikers direct inzicht geven in eigenschappen die in geotechnisch opzicht relevant zijn. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat iedere beschrijver in het vakgebied geacht wordt over de noodzakelijke kennis te beschikken. In het geval alleen de ouderdom van de afzetting kan worden gegeven en niet het afzettingsmilieu dan wordt de waarde nietBepaald vastgelegd.

6.3.22.28 ouderdom afzetting
Type gegeven Attribuut van Grond
Definitie

De globale ouderdom van het sediment waaruit de grond bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam OuderdomAfzetting
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut geotechnische afzettingskarakteristiek niet aanwezig is.

Toelichting

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. Het gegeven kan ervaren gebruikers direct inzicht geven in eigenschappen die in geotechnisch opzicht relevant zijn. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat een beschrijver in het vakgebied over de noodzakelijke kennis kan beschikken.

6.3.22.29 korrelvorm
Type gegeven Gegevensgroep van Grond
Definitie

De vorm van de gemiddelde korrel van een bepaalde groottefractie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Korrelvorm

6.3.23 Korrelvorm

Diagram Korrelvorm

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die de vorm van de gemiddelde korrel van een bepaalde groottefractie beschrijven.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd, klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Regels IMBRO/A

De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

Toelichting

De korrelvorm wordt onder NEN-EN-ISO 14688 enkel vastgelegd bij een beschrijving die beantwoordt aan de eisen die in de beschrijfprocedure aan een klasse 2 beschrijving zijn gesteld. De korrelvorm van de primaire fractie wordt beschreven wanneer de primaire fractie uit keien, keitjes, grind of zand bestaat.
Onder NEN 5104 is de korrelvorm van zand soms bepaald.

6.3.23.1 groottefractie
Type gegeven Attribuut van Korrelvorm
Definitie

De korrels waarvan de diameter binnen een bepaald groottebereik ligt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Groottefractie
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.23.2 hoekigheid
Type gegeven Attribuut van Korrelvorm
Definitie

De hoekigheid van de korrel uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Hoekigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De indeling is naar Powers, 1953 en Hillen & Kruse, 1981. Het gegeven is van invloed op de pakking, stabiliteit en doorlatendheid en geeft inzicht in het afzettingsmilieu en de herkomst van het materiaal.

6.3.23.3 sfericiteit
Type gegeven Attribuut van Korrelvorm
Definitie

De mate van bolrondheid van de korrel ingedeeld op grond van de verhouding tussen de drie dimensies.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Sfericiteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch.

Toelichting

Het gegeven is van invloed op de pakking, stabiliteit en doorlatendheid en geeft inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is afgezet en de herkomst van het materiaal.
Onder NEN 5104 is dit gegeven niet vastgelegd.

6.3.23.4 ruwheid
Type gegeven Attribuut van Korrelvorm
Definitie

De ruwheid van het korreloppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Ruwheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort van de entiteit Grond gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De ruwheid van het korreloppervlak wordt omschreven vanaf een korrelgrootte van 2 mm, voor keien, keitjes en grind.

6.3.24 Gesteente

Diagram VerweringsgraadGesteente

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over het gesteente waar de laag uit bestaat.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan grond.

Toelichting

De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van het gesteente enkele over eigenschappen die direct daarmee samenhangen.

6.3.24.1 gesteentesoort
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De naam van het gesteente.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Gesteentesoort
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gesteente dat in Nederland binnen het bereik van geotechnisch booronderzoek valt is uitsluitend sedimentair gesteente.

6.3.24.2 cementsoort
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De naam van het materiaal dat ervoor zorgt dat sedimentaire gesteenten die uit minerale fragmenten zijn opgebouwd een geheel vormen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Cementsoort
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Sedimentair gesteente bevat geen cement wanneer het om chemische precipitaten als gips, steenzout of vuursteen gaat of om steenkool.

6.3.24.3 bijzonder gesteentebestanddeel
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

Een bestanddeel dat niet in de naam van het gesteente is opgenomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam BijzonderGesteentebestanddeel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Bijzondere bestanddelen worden beschreven wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van het gesteente. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.

6.3.24.4 kleur
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De kleur van het gesteente.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Kleur
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteente opgenomen in de codelijst.

6.3.24.5 gelaagde inhomogeniteit
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De afwijkende laagjes in een samengestelde laag getypeerd naar dikte en soort grond of gesteente.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GelaagdeInhomogeniteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut samengestelde laag van de entiteit Laag gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.24.6 disperse inhomogeniteit
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De typering van willekeurig verspreid voorkomende concentraties van een afwijkende grondsoort of soort gesteente naar hoeveelheid en materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam DisperseInhomogeniteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Hoe het voorkomen van concentraties, brokjes en lensjes, van afwijkende grondsoorten of soorten gesteente, moet worden geïnterpreteerd hangt af van de beschrijfkwaliteit. Wanneer het profiel als beschrijfkwaliteit de waarde klasse2ongeroerd heeft, mag men ervan uitgaan dat de inhomogeniteit een in-situ eigenschap is. In het geval de beschrijfkwaliteit een andere waarde heeft is dat niet altijd het geval en zal het voorkomen van afwijkende materialen veelal de expressie zijn van vermenging van lagen met een andere samenstelling.

6.3.24.7 kalkgehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Kalkgehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10 % HCl).

6.3.24.8 scheve gradering
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat in een diagonale richting trendmatig verandert.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd.
Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de gelaagdheid intact is en de interne structuur niet is verstoord.

6.3.24.9 verticale gradering
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat van onder naar boven trendmatig veranderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de gelaagdheid intact is en de interne structuur niet is verstoord.

6.3.24.10 holtes aanwezig
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De aanduiding of in het gesteente holtes aanwezig zijn.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

Toelichting

Holtes groter dan de ruimte tussen korrels (poriën), ontstaan door gasvorming, oplossing of interne erosie.

6.3.24.11 holteverdeling
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De gelijkmatigheid van het voorkomen van de holtes in het gesteente.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Holteverdeling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut holtes aanwezig gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.24.12 stabiliteit
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De veranderlijkheid van het gesteente bij blootstelling aan water of lucht uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Stabiliteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

6.3.24.13 sterkteklasse
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De sterkte van het gesteente uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Sterkteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.24.14 verweerd
Type gegeven Attribuut van Gesteente
Definitie

De aanduiding of het gesteente verweerd is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee.

6.3.24.15 verweringsgraad
Type gegeven Gegevensgroep van Gesteente
Definitie

De mate waarin het gesteente verweerd is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Verweringsgraad

6.3.25 Verweringsgraad

Diagram Verweringsgraad

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de mate waarin het gesteente verweerd is.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verweerd van de entiteit Gesteente gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.25.1 verkleuring
Type gegeven Attribuut van Verweringsgraad
Definitie

De mate waarin de oorspronkelijke kleur is veranderd uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Verkleuring
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Verkleuring is een eerste aanwijzing voor verwering.

6.3.25.2 desintegratie
Type gegeven Attribuut van Verweringsgraad
Definitie

De mate waarin de oorspronkelijke samenhang van het gesteente is afgenomen uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Desintegratie
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De samenhang van het materiaal waar het gesteente uit bestaat wordt door verwering geleidelijk minder en zal uiteindelijk geheel verloren gaan.

6.3.25.3 omzetting
Type gegeven Attribuut van Verweringsgraad
Definitie

De mate waarin de oorspronkelijke minerale samenstelling van het gesteente is veranderd uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Omzetting
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De samenstelling van het gesteente kan door verwering geleidelijk veranderen.

6.3.26 Niet beschreven interval

Diagram Niet beschreven interval

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een interval dat is bemonsterd en om een bepaalde reden niet is beschreven.

Toelichting

Het uitgangspunt is dat alle op vergelijkbare wijze bemonsterde intervallen als laag in het profiel zijn opgenomen en beschreven. Wanneer een bemonsterd interval niet is beschreven wordt de reden daarvan vastgelegd.

6.3.26.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Niet beschreven interval
Definitie

De diepte waarop het interval dat niet beschreven is begint.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Toelichting

Wanneer het hele traject is bemonsterd om het dieptebereik volledig te beschrijven (continu bemonsterd is gelijk aan ja) is het boorprofiel beschreven als een opeenvolging van lagen en niet beschreven intervallen en die sluiten precies op elkaar aan.

6.3.26.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Niet beschreven interval
Definitie

De diepte waarop het interval dat niet beschreven is eindigt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Regels

De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het niet beschreven interval.
De einddiepte van het onderste niet beschreven interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

Regels IMBRO/A

De einddiepte van het onderste niet beschreven interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring ontbreekt.

6.3.26.3 reden niet beschreven
Type gegeven Attribuut van Niet beschreven interval
Definitie

De reden waarom het interval niet is beschreven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam RedenNietBeschreven
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Een van de redenen waarom een interval niet is beschreven, is dat een beschrijving niet in standaardtermen te vatten is, omdat de samenhang van de lagen te zeer verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit. In dat geval wordt aanbevolen een foto van het interval te maken en die in de registratie te doen opnemen.

6.3.27 Post-sedimentaire discontinuïteit

Diagram Post-sedimentaire discontinuïteit

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een vlak, plaatvormig lichaam of een samenstel van vlakken dat de laagopbouw verstoort.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3.

Toelichting

Sedimentaire discontinuïteiten bepalen de laagopbouw van de ondergrond, post-sedimentaire discontinuïteiten verstoren de laagopbouw. Dergelijke verstoringen zijn op de schaal van modellen te beschouwen als vlakken. In een kern kan een verstoring zich in allerlei hoedanigheden voordoen: als een vlak, een dun, plaatvormige lichaam dat door twee vlakken wordt begrensd, of als een willekeurige combinatie van beide typen. In grond wordt een verstoring als een vlak beschreven, in gesteente verschilt de beschrijving naar gelang de verschijningsvorm.
Verstoringen kunnen van natuurlijke, maar ook van antropogene aard zijn. Een aansprekend voorbeeld van een natuurlijke verstoring is een breuk. Een breuk kan het gevolg van krimp, (ijs)belasting, tektonische spanningen of afschuiving zijn. Verstoringen kunnen het geotechnisch gedrag van grond sterk beïnvloeden. De mate van verstoring bepaalt hoe men een dergelijke discontinuïteit het best kan omschrijven. Indien de verstoring gering is en het profiel nog altijd als een opeenvolging van lagen kan worden beschreven, worden de positie en de aard van de discontinuïteit vastgelegd. Wanneer de verstoring zo ernstig is dat er op een diepte meer dan een laag zou moeten worden beschreven, schiet het begrippenapparaat te kort en wordt aangegeven dat het betreffende interval niet kan worden beschreven met als reden mechanische verstoring. Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat toelaat en dat is wanneer de interne structuur van de lagen intact is. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

6.3.27.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De diepte waarop de discontinuïteit begint.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
6.3.27.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De diepte waarop de discontinuïteit eindigt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Regels

De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van de post-sedimentaire discontinuïteit.
De einddiepte van de onderste post-sedimentaire discontinuïteit mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

Regels IMBRO/A

De einddiepte van de onderste post-sedimentaire discontinuïteit mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring ontbreekt.

6.3.27.3 in gesteente
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de discontinuïteit al dan niet in het gesteente waargenomen is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De gegevens van discontinuïteiten in gesteente verschillen van die in grond. De achterliggende reden is dat in gesteente meer eigenschappen worden vastgelegd om een goed beeld te kunnen krijgen van de mate waarin de eigenschappen van de ondergrond worden beïnvloed.

6.3.27.4 type discontinuïteit
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De typering van het vlak dat de laagopbouw verstoort naar oorsprong.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam TypeDiscontinuïteit
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.27.5 samengestelde discontinuïteit
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de discontinuïteit als een samenstel van discontinuïteiten beschreven is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Om praktische redenen kunnen discontinuïteiten tot een eenheid worden samengenomen, mits de onderlinge afstand kleiner is dan 20 cm.

6.3.27.6 onderlinge afstand
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De gemiddelde afstand tussen twee direct naast elkaar liggende discontinuïteiten in een samengestelde eenheid.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 0 tot 200
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut samengestelde discontinuïteit gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.27.7 glad
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het oppervlak van de discontinuïteit(en) al dan niet glad is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.27.8 breedteklasse
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

De kortste afstand tussen de twee vlakken die een discontinuïteit begrenzen die zich toont als een dun lichaam, uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Breedteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.27.9 opvulmateriaal
Type gegeven Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit
Definitie

Het materiaal waarmee de ruimte is opgevuld die een discontinuïteit die zich toont als een dun lichaam inneemt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Opvulmateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut breedteklasse gelijk is aan uiterstSmal.
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut breedteklasse gelijk is aan matigBreed en breed.

6.3.28 Boormonsteranalyse

Diagram Onderzocht intervalBoormonsteranalyse

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het uitvoeren van metingen aan boormonsters.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring geen waarde heeft.

6.3.28.1 rapportagedatum analyse
Type gegeven Attribuut van Boormonsteranalyse
Definitie

De datum waarop de uitvoerder van de analyse alle gegevens van de boormonsteranalyse aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik 1 januari 1990 tot heden
6.3.28.2 analyseprocedure
Type gegeven Attribuut van Boormonsteranalyse
Definitie

De richtlijn die aangeeft onder welke algemene afspraken de boormonsteranalyse is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Analyseprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

In de praktijkrichtlijn zijn (worden) afspraken opgenomen die aangeven hoe monsters behandeld worden en algemene Nederlandse afspraken die aanvullend zijn op de internationale bepalingsprocedures.
De Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) is er nog niet en is naar verwachting gereed in 2021.

6.3.28.3 uitvoerder analyse
Type gegeven Attribuut van Boormonsteranalyse
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsteranalyse, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.28.4 onderzocht interval
Type gegeven Associatie van Boormonsteranalyse
Definitie

Het interval dat is onderzocht als onderdeel van de boormonsteranalyse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam onderzocht interval
Bron Boormonsteranalyse
Doel Onderzocht interval

6.3.29 Onderzocht interval

Diagram Bepaling volumieke massa vaste delenBepaling volumieke massaBepaling kalkgehalteBepaling organischestofgehalteBepaling watergehalteBepaling korrelgrootteverdelingBepaling consistentiegrenzenBepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervormingBepaling schuifspanningsverloop bij belastingBepaling maximale ongedraineerde schuifsterkteBepaling zettingseigenschappenBepaling verzadigde waterdoorlatendheidOnderzocht materiaalOnderzocht interval

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het diepte-interval waarop de bepalingen betrekking hebben.

Toelichting

Aan een interval kunnen verschillende bepalingen zijn gedaan. Onderzochte intervallen kunnen overlappen, bijvoorbeeld wanneer de maximale ongedraineerde schuifsterkte wordt bepaald op een interval van 5 cm en nadien wordt de korrelgrootteverdeling bepaald van een groter interval dat geheel of ten dele overlapt met het eerste.

6.3.29.1 begindiepte
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De diepte waarop het interval dat is onderzocht begint.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
6.3.29.2 einddiepte
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De diepte waarop het interval dat is onderzocht eindigt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 150
Regels

De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het onderzocht interval.
De einddiepte mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

6.3.29.3 monsterkwaliteit
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De classificatie die aangeeft in hoeverre de toestand van het monster aan het begin van de bepaling(en) representatief geacht kan worden voor de toestand van het deel van de ondergrond waaruit het afkomstig is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Monsterkwaliteit
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De kwaliteit van de monsters wordt in aanleg bepaald door de boortechniek, de bemonsteringsmethode en de eigenschappen van het bemonsteringsapparaat, en kan na monstername negatief worden beïnvloed door de manier waarop en de omstandigheden waaronder de monsters behandeld, bewaard en getransporteerd zijn.

6.3.29.4 type analyse
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft van welke eigenschappen van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat de waarde is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam TypeAnalyse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.29.5 watergehalte bepaald
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het watergehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut type analyse gelijk is aan consistentie, consistentieKorrelverdeling, schuifspanningsverloopBelastingPlus, schuifspanningsverloopHorVervormingPlus, schuifsterktePlus, waterdoorlatendheidPlus, zetting of zettingWaterdoorlatendheid.
De waarde van het attribuut mag gelijk zijn aan ja in alle andere gevallen.

Toelichting

Het watergehalte is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

6.3.29.6 organischestofgehalte bepaald
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het organischestofgehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het organischestofgehalte is een basisparameter die medebepalend is voor veel mechanische eigenschappen en wordt primair gebruikt om de grond te classificeren.

6.3.29.7 kalkgehalte bepaald
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het kalkgehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het kalkgehalte is een basisparameter die medebepalend is voor veel mechanische eigenschappen en wordt primair gebruikt om de grond te classificeren.

6.3.29.8 volumieke massa bepaald
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de volumieke massa van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut type analyse gelijk is aan zetting of zettingWaterdoorlatendheid.
De waarde van het attribuut mag gelijk zijn aan ja in alle andere gevallen.

Toelichting

De volumieke massa is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

6.3.29.9 volumieke massa vaste delen bepaald
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de volumieke massa van de vaste delen van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De volumieke massa van de vaste delen is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

6.3.29.10 beschreven
Type gegeven Attribuut van Onderzocht interval
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat als onderdeel van de bepaling is beschreven.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer een bepaling een niet verstoord proefstuk vereist en praktisch de volledige doorsnede van een boormonster omvat, kan het materiaal niet voorafgaand aan de bepaling worden beschreven. Het wordt dan na afloop van de bepaling alsnog beschreven. Maar, omdat bepaalde eigenschappen tijdens de proef veranderd zijn, kunnen alleen de onveranderlijke eigenschappen worden beschreven. Daarmee heeft de beschrijving van het interval niet dezelfde kwaliteit als normaal beschreven intervallen. Om die reden worden de gegevens buiten het deelonderzoek boormonsterbeschrijving gehouden en als onderdeel van de bepaling vastgelegd. In het boorprofiel is het interval opgenomen als een Niet beschreven interval met als reden onvoldoendeMateriaal.
Overigens moet in het werkveld procedureel nog worden vastgelegd wat 'praktisch de volledige doorsnede' inhoudt.

6.3.29.11 onderzocht materiaal
Type gegeven Gegevensgroep van Onderzocht interval
Definitie

Het materiaal dat onderzocht is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Onderzocht materiaal
6.3.29.12 bepaling zettingseigenschappen
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de zettingseigenschappen die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling zettingseigenschappen
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling zettingseigenschappen
6.3.29.13 bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de maximale ongedraineerde schuifsterkte die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
6.3.29.14 bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van het schuifspanningsverloop bij belasting die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..3
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
6.3.29.15 bepaling schuifspanningsverloop by vervorming
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling schuifspanningsverloop by vervorming
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
6.3.29.16 bepaling consistentiegrenzen
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de consistentiegrenzen die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling consistentiegrenzen
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling consistentiegrenzen
6.3.29.17 bepaling korrelgrootteverdeling
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de korrelgrootteverdeling die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling korrelgrootteverdeling
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling korrelgrootteverdeling
6.3.29.18 bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
6.3.29.19 bepaling watergehalte
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van het watergehalte die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling watergehalte
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling watergehalte
6.3.29.20 bepaling organischestofgehalte
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van het organischestofgehalte die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling organischestofgehalte
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling organischestofgehalte
6.3.29.21 bepaling kalkgehalte
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van het kalkgehalte die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling kalkgehalte
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling kalkgehalte
6.3.29.22 bepaling volumieke massa
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de volumieke massa die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling volumieke massa
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling volumieke massa
6.3.29.23 bepaling volumieke massa vaste delen
Type gegeven Associatie van Onderzocht interval
Definitie

De bepaling van de volumieke massa vaste delen die is uitgevoerd aan het onderzocht interval.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Relatiesoort naam heeft
Relatierol naam bepaling volumieke massa vaste delen
Bron Onderzocht interval
Doel Bepaling volumieke massa vaste delen

6.3.30 Onderzocht materiaal

Diagram Onderzocht materiaal

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die het onderzochte materiaal beschrijven.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De aard van het materiaal beperkt zich tot grond en bijzonder materiaal.

6.3.30.1 bijzonder materiaal
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

De naam van het materiaal dat niet als grond wordt beschouwd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam BijzonderMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het is bijzonder materiaal wanneer meer dan 50% van de massa bijzonder materiaal is (of bij een groot verschil in volumieke massa: wanneer het materiaal bepalend is voor de geotechnische eigenschappen). Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn. Van bijzonder materiaal wordt alleen de naam vastgelegd.

6.3.30.2 geotechnische grondsoort
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GeotechnischeGrondsoort
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De namen van grondsoorten zijn het resultaat van de afspraken die zijn vastgelegd in de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1.

6.3.30.3 bijzonder bestanddeel
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend en niet bepalend is voor de geotechnische eigenschappen van grond met, wanneer relevant, aanduiding van de relatieve hoeveelheid ervan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Domein
  Naam BijzonderBestanddeel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.

6.3.30.4 kleur
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

De kleur van de grond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Kleur
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.30.5 kalkgehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Kalkgehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind.

Toelichting

Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10 % HCl).
Het kalkgehalte wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een zeer grove grond of organische grond.

6.3.30.6 organischestofgehalteklasse
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organischestofgehalteklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een organische grond.

6.3.30.7 grindmediaanklasse
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

De mediaan van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Grindmediaanklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind of kleiigGrind.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De grindmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie grind is.

6.3.30.8 zandmediaanklasse
Type gegeven Attribuut van Onderzocht materiaal
Definitie

De mediaan van de zandfractie uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Zandmediaanklasse
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De zandmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie zand is. Tenminste wordt een indeling van grof, middelgrof of fijn gemaakt, bij voorkeur worden de klassen middelgrof en fijn nauwkeuriger ingedeeld.

6.3.31 Bepaling zettingseigenschappen

Diagram Verzadigingsfase bij samendrukkenBepalingsstapBepaling zettingseigenschappen

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de zettingseigenschappen van grond.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan zetting of zettingWaterdoorlatendheid.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij belasting zet grond zich en dat wil zeggen dat de grond in verticale richting vervormt. Om inzicht te krijgen in het zettingsproces bepaalt men het zettingsverloop of het spanningsverloop bij zetting. Die eigenschappen worden nooit alle twee bepaald, er wordt altijd een keuze gemaakt. Het zettingsverloop wordt bepaald door een proefstuk te belasten en het spanningsverloop worden bepaald door een proefstuk onder bepaalde condities in verticale richting te vervormen. Dat gebeurt in stappen en tijdens een stap blijven de condities hetzelfde. Bij het bepalen van het zettingsverloop blijft de belasting gelijk (belastinggestuurd) en bij het bepalen van het spanningsverloop blijft de snelheid van vervormen gelijk (snelheidgestuurd).
De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond en vereist een proefstuk uit een niet verstoord boormonster met monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Normaliter omvat het proefstuk de volledige doorsnede van het boormonster en wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Alleen wanneer er met een grote diameter is gekernd of gestoken kan er voldoende materiaal over zijn om het materiaal te beschrijven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving.

6.3.31.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d5v2017 of ASTM_D4186v2012.

6.3.31.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De manier waarop de zettingseigenschappen zijn bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan samendrukkenBelastinggestuurd of samendrukkenSnelheidgestuurd.

Toelichting

Het zettingsverloop wordt op een andere manier bepaald dan het spanningsverloop bij zetting. De bepaling van het zettingsverloop is belastinggestuurd. De bepaling verloopt in stappen en in een bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde druk opgelegd en gemeten hoe snel de hoogte van het proefstuk verandert. Het doel van de stappen is niet altijd hetzelfde; er wordt onderscheid gemaakt tussen belasten en ontlasten.
De bepaling van het spanningsverloop bij zetting is snelheidgestuurd. Ook deze bepaling verloopt in stappen en in een bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde snelheid van vervormen opgelegd en gemeten hoe de spanning in het proefstuk verandert. Het doel van de stappen is niet altijd hetzelfde; er wordt onderscheid gemaakt tussen belasten, ontlasten en relaxeren.

In de toelichting opnemen dat bij de CRS in de huidige praktijk niet wordt gewacht bij fase overgangen tot de waterspanning is gedaald tot 1% van belasting (terwijl de procedure dit wel voorschrijft).

6.3.31.3 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De bepaling kan op veldvochtig tot volledig uitgedroogd materiaal worden uitgevoerd.

6.3.31.4 ringdiameter
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De binnendiameter van de ring waarin het proefstuk is geplaatst.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 0 tot 100
Toelichting

In Nederland worden gewoonlijk ringen gebruikt met een diameter van 50 mm, 63 mm en 66 mm. Bij belastinggestuurd samendrukken is de hoogte van het proefstuk gelijk aan de ringhoogte en die is altijd 20 mm. Bij snelheidgestuurd samendrukken wordt de hoogte van het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase bepaald.
Zowel de diameter als de hoogte van het proefstuk hebben invloed op de wrijving die het materiaal in de ring ondervindt, de wandwrijving. Hoe groter de diameter hoe kleiner de invloed.

6.3.31.5 filterpapier gebruikt
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De aanduiding die aangeeft of tussen het proefstuk en de poreuze stenen filterpapier is geplaatst.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Filterpapier wordt geplaatst wanneer er kans op verstopping van de poriën van de stenen bestaat, bijvoorbeeld bij onderzoek van fijnkorrelig materiaal.

6.3.31.6 temperatuur
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid °C (graden Celsius)
  Waardebereik 10 tot 25
Toelichting

De temperatuur in het laboratorium heeft invloed op de snelheid waarmee het water wordt uitgeperst en daarmee op het verloop van de consolidatiefase van het zettingsproces. Bij gebruik van het resultaat zal daarom altijd een temperatuurcorrectie moeten worden doorgevoerd.

6.3.31.7 wandwrijvingcorrectiemethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De manier waarop de verticale spanning is gecorrigeerd voor de wrijving tussen het materiaal en de wand van de ring.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Wandwrijvingcorrectiemethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De wrijving die het materiaal van de wand van de ring ondervindt is afhankelijk van de smering van de ring en de grondsoort. De ring wordt standaard gesmeerd met dunne olie. Idealiter is de wrijving gelijk aan 0, maar dit wordt in werkelijkheid nooit bereikt. Voor het juiste gebruik van de gegevens is het van belang te weten of het meetresultaat is gecorrigeerd voor de wrijving en of dat is gebeurd op basis van een aanname of een meting.

6.3.31.8 apparaatrekcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Correctie voor rek van het apparaat wordt toegepast bij meer dan 0,1 % apparaatrek. In de praktijk betekent dat de correctie altijd wordt toegepast. De rek van het apparaat wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde druk.

6.3.31.9 lagerwrijvingcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verticale spanning is gecorrigeerd voor wrijving in de lagers.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd.

Toelichting

Bij het de bepaling van het zettingsverloop wordt de belasting traditioneel mechanisch via een hefboom overgebracht op het proefstuk. In het lager van de hefboom vindt wrijving plaats. De wrijving wordt gemeten of door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de belasting. Recent is er een ontwikkeling in gang gezet waarbij de bestaande apparaten worden vervangen door systemen waarbij de verticale spanning geautomatiseerd wordt gereguleerd. Bij dat type apparaten is lagerwrijving niet van toepassing.

6.3.31.10 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.31.11 bijzonder resultaat
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het verloop anders is dan verwacht.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De uitvoerder van de bepaling kan constateren dat het resultaat een verloop toont dat om een verklaring vraagt die hij niet kan geven, terwijl hij geen reden ziet de resultaten af te keuren. In dat geval legt hij zijn bevinding vast.

6.3.31.12 bijzonderheid materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast.

6.3.31.13 verzadigingsfase bij samendrukken
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt verzadigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Verzadigingsfase bij samendrukken
6.3.31.14 bepalingsstap
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling zettingseigenschappen
Definitie

De periode in de bepaling gedurende welke de bepalingscondities constant zijn gehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 5..20
Gegevensgroeptype Bepalingsstap

6.3.32 Verzadigingsfase bij samendrukken

Diagram Verzadigingsfase bij samendrukken

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt verzadigd.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het proefstuk wordt bij snelheidgestuurd samendrukken eerst verzadigd. De toestand van het proefstuk komt dan overeen met dat van grond in de verzadigde zone van de ondergrond. In de verzadigde zone wordt de grondspanning niet beïnvloed door de aanwezigheid van (samendrukbaar) gas in de poriën, omdat het gas is opgelost in het poriënwater. Om die toestand te bereiken wordt gedurende de verzadigingsfase de druk in de poriën van het proefstuk geleidelijk verhoogd door water in het proefstuk te persen. De aanwezige lucht wordt daardoor gecomprimeerd en lost op in het poriënwater.
Bij slecht doorlatend materiaal en bij droog materiaal wordt de druk langzaam opgebouwd en bij meer doorlatend materiaal kan de druk sneller worden opgevoerd. De verzadiging duurt gewoonlijk 2 tot 24 uur.

Voor het uitvoeren van de metingen is het van belang te weten hoe snel het water een verandering van druk kan opnemen. Om de reactiesnelheid te bepalen wordt aan het eind van de verzadigingsfase een test uitgevoerd. De toename in celdruk zal idealiter direct worden opgenomen door het water en dat is het geval bij volledige verzadiging. Dit wordt meestal niet gehaald. In de procedure is een grenswaarde gesteld, wanneer deze niet wordt gehaald wordt dit als bijzonderheid uitvoering vastgelegd (waarde onvoldoendeVerzadigd).
Het doel is om het proefstuk tijdens de verzadiging zo min mogelijk te verstoren. Het kan voorkomen dat het materiaal gaat zwellen of wordt samengedrukt. Enkele kengetallen worden vastgelegd om aan te geven in welke mate er verstoringen van het proefstuk hebben plaatsgevonden tijdens de verzadiging.

6.3.32.1 poreuze stenen nat
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de poreuze stenen voor plaatsing in het apparaat nat zijn gemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De bepaling wordt standaard met natte stenen uitgevoerd. Wanneer verwacht wordt dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden droge poreuze stenen gebruikt voordat het apparaat wordt gevuld met water.

6.3.32.2 gebruikt medium
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

De vloeistof die in de bepaling is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GebruiktMedium
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gebruikt medium is in deze bepaling het soort water dat tijdens de verzadigingsfase in de poriën van het proefstuk is geperst.

6.3.32.3 constante hoogte
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk tijdens de verzadiging op gelijke hoogte is gehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Om het proefstuk zo min mogelijk te verstoren wordt de verzadiging gecontroleerd uitgevoerd door het proefstuk niet in hoogte te laten veranderen of het proefstuk onder druk te houden. Bij zwelgevoelig materiaal wordt aangeraden de hoogte niet te laten veranderen.

6.3.32.4 verzadigingsdruk
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

De waterdruk in het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik vanaf 100
Toelichting

Standaard wordt de waterdruk in de poriën van het proefstuk verhoogd tot 300 kPa. Bij zeer droge grond is het soms nodig de druk verder op te voeren (tot max 1000 kPa). Het proefstuk kan ook verzadigd worden door een lage druk aan te brengen (50 kPa) en het proefstuk vervolgens 24 uur te laten rusten. De verzadigingsdruk, aangeduid met het symbool p, is gecorrigeerd voor de luchtdruk en is het nulpunt voor de bepaling van de verschilwaterspanning.

6.3.32.5 proefstukhoogte na afloop
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

De hoogte van het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 15 tot 50
Toelichting

De proefstukhoogte wordt gemeten na de verzadigingsfase en is het nulpunt voor de bepaling van de verticale rek.

6.3.32.6 verstoring opgetreden
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens de verzadiging verstoring van het proefstuk is opgetreden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter treedt geen verstoring van het proefstuk op tijdens de verzadiging.

6.3.32.7 maximaal spanningsverschil
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

Het grootste verschil tussen de verticale spanning in het proefstuk gemeten tijdens de verzadigingsfase en de verticale spanning aan het begin van de verzadigingsfase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik -50 tot 50
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het proefstuk tijdens het verzadigen op constante hoogte wordt gehouden, kan het materiaal niet gaan zwellen of worden samengedrukt. Bij zwelgevoelig materiaal zal de spanning in het proefstuk toenemen (positieve waarde). Wanneer de grond te snel wordt verzadigd zal de spanning afnemen (negatieve waarde). Dat laatste gebeurt wanneer de grond te snel wordt verzadigd.

6.3.32.8 maximale rek
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken
Definitie

Het quotiënt van het grootste verschil tussen de hoogte van het proefstuk aan het begin van de verzadigingsfase en de hoogte gemeten tijdens de verzadigingsfase, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik -5 tot 5
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het proefstuk tijdens het verzadigen onder constante druk wordt gehouden, kan het materiaal gaan zwellen of worden samengedrukt. De maximale hoogtetoename is een indicatie van de mate waarin de grond is gezwollen tijdens de verzadiging (negatieve waarde). De maximale hoogteafname is een indicatie van de mate waarin de grond is samengedrukt tijdens de verzadiging (positieve waarde). Dat laatste gebeurt wanneer de grond te snel wordt verzadigd.

6.3.33 Bepalingsstap

Diagram Spanningsverloop bij zettingZettingsverloopBepalingsstap

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een periode in de bepaling gedurende welke de bepalingscondities constant zijn gehouden.

Toelichting

Bij belastinggestuurd samendrukken wordt de belasting constant gehouden, bij snelheidgestuurd samendrukken de snelheid van vervorming. Belastinggestuurd samendrukken bestaat meestal uit 7 tot 15 stappen, een stap duurt 24 uur tot maximaal 1 week en de hele bepaling duurt maximaal 7 weken. Snelheidgestuurd samendrukken bestaat standaard uit 5 stappen en maximaal 20 stappen, een stap duurt enkele uren tot meerdere dagen en de hele bepaling duurt maximaal 3 weken.
De verschillende bepalingsstappen volgen elkaar op in de tijd (verlopen tijd). Het nulpunt van de bepaling is het begin van de eerste bepalingsstap en die begint direct na het starten van het belasten van het proefstuk.

6.3.33.1 stapnummer
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

Het volgnummer van de bepalingsstap.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Nummer 2
6.3.33.2 staptype
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

De omschrijving van het doel van de bepalingsstap.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Staptype
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het doel van een bepalingsstap is niet altijd hetzelfde. Bij belastinggestuurd samendrukken worden twee doelen onderscheiden: belasten en ontlasten. Standaard wordt het proefstuk belast en in een van de stappen ontlast. Bij belasting wordt water uitgeperst, bij ontlasting wordt water opgenomen. De duur van een stap is erop gericht het proefstuk de gelegenheid te geven in evenwicht te komen met de belasting.
Bij snelheidgestuurd samendrukken worden drie doelen onderscheiden: belasten, ontlasten en relaxatie. Tijdens belasting neemt de spanning in het proefstuk toe, tijdens ontlasting neemt de spanning af en tijdens een relaxatiestap wordt de hoogte van het proefstuk constant gehouden (snelheid = 0) en heeft de spanning de tijd om een evenwichtswaarde te bereiken. De opeenvolging van stappen is standaard: belasting, ontlasting, belasting, relaxatie en belasting.

6.3.33.3 verticale spanning
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

De verticale spanning in het proefstuk na afloop van de bepalingsstap.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.1
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 5000
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenBelastinggestuurd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, is het gevolg van de druk op het proefstuk. Bij de bepaling van het zettingsverloop is vooraf een plan opgesteld met de op te leggen druk per stap. De opgegeven druk wordt door de laborant omgerekend naar de op te brengen belasting in kilogram.

6.3.33.4 vervormingssnelheid
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

De vervormingssnelheid die het proefstuk is opgelegd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid mm/h (millimeter per uur)
  Waardebereik 0 tot 10
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de bepaling van het spanningsverloop bij zetting wordt de hoogte van het proefstuk tijdens de relaxatiestap constant gehouden en is de snelheid gelijk aan 0.

6.3.33.5 nat uitgevoerd
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de stap nat is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenBelastinggestuurd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de bepaling van het zettingsverloop worden de stappen standaard nat uitgevoerd. Dat betekent dat natte poreuze stenen worden gebruikt en het deel van het apparaat waar het proefstuk in wordt geplaatst, wordt gevuld met water voordat de meting begint. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden de eerste stappen droog uitgevoerd met droge poreuze stenen en wordt water op een later moment toegevoegd.

6.3.33.6 zwel geconstateerd
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

De aanduiding die aangeeft of in de stap zwel is geconstateerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut nat uitgevoerd gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Door toevoeging van water kan het gebeuren dat het materiaal gaat zwellen. Dat is ongewenst. In dat geval wordt direct door gegaan naar de volgende stap en heeft de betreffende stap geen resultaat.

6.3.33.7 24uursrekpunt
Type gegeven Attribuut van Bepalingsstap
Definitie

De verticale rek op de 1440e minuut van de bepalingsstap.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingsverloop gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut zwel geconstateerd gelijk is aan ja.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de bepaling van het zettingsverloop is het niet eenduidig vast te stellen wanneer het materiaal volledig is geconsolideerd. Het zogenaamde 24uursrekpunt is gebaseerd op de aanname dat de consolidatiefase 24 uur (1440 minuten) na het aanpassen van druk is afgerond.
De verticale rek na 24 uur wordt afgeleid uit het zettingsverloop en is gelijk aan de verticale rek bepaald op het moment het dichtst bij de verlopen tijd van 1440 minuten na het begin van de bepalingsstap ligt.

6.3.33.8 zettingsverloop
Type gegeven Gegevensgroep van Bepalingsstap
Definitie

De verandering in de hoogte van een proefstuk als gevolg van belasting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Zettingsverloop
6.3.33.9 spanningsverloop bij Zetting
Type gegeven Gegevensgroep van Bepalingsstap
Definitie

De verandering van de spanning in een proefstuk tijdens zetting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Spanningsverloop bij zetting

6.3.34 Zettingsverloop

Diagram ZettingstoestandZettingsverloop

Type gegeven Entiteit
Definitie

De verandering in de hoogte van een proefstuk als gevolg van belasting.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingsverloop gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd.
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut zwel geconstateerd van de entiteit Bepalingsstap gelijk is aan ja.
De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het zettingsverloop wordt bepaald door het proefstuk stapsgewijs samen te drukken. Tijdens een stap krijgt het proefstuk de gelegenheid om zich aan de nieuwe druk aan te passen. Het verloop in hoogte wordt bepaald door gedurende een stap 100 tot 1.000 keer de hoogte van het proefstuk te meten.
Het kan voorkomen dat het materiaal in de eerste stap(pen) gaat zwellen. In dat geval wordt direct door gegaan naar de volgende stap en heeft de betreffende stap geen resultaat.

6.3.34.1 zettingstoestand
Type gegeven Gegevensgroep van Zettingsverloop
Definitie

De hoogte van het proefstuk na een bepaalde duur van belasting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 100..1000
Gegevensgroeptype Zettingstoestand

6.3.35 Zettingstoestand

Diagram Zettingstoestand

Type gegeven Entiteit
Definitie

De hoogte van het proefstuk na een bepaalde duur van belasting.

6.3.35.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Zettingstoestand
Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 7.2
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik 0 tot 5000000
Toelichting

De bepalingsstappen volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de eerste stap. Een stap duurt minimaal 24 uur en maximaal 1 week.

6.3.35.2 verticale rek
Type gegeven Attribuut van Zettingstoestand
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf -1
Toelichting

De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek en daarbij wordt al dan niet gecorrigeerd voor apparaatrek. Verticale rek wordt aangeduid met het symbool ɛv. De beginhoogte is de hoogte aan het begin van de eerste bepalingsstap (verlopen tijd = 0) (dit wordt de lineaire rekmaat genoemd).

6.3.36 Spanningsverloop bij zetting

Diagram Spanning bij bepaalde zettingSpanningsverloop bij zetting

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het verloop van de spanning in een proefstuk tijdens zetting.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het spanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk in een aantal stappen met een constante snelheid samen te drukken. Het proefstuk krijgt tijdens de bepaling niet de gelegenheid om in evenwicht te komen met de belasting. Tijdens een belastingstap neemt de spanning in het proefstuk toe en tijdens een ontlastingstap neemt de spanning af. Alleen tijdens de relaxatiestap krijgt het proefstuk de gelegenheid om in evenwicht met de belasting te komen. Het verloop van de spanning wordt bepaald door gedurende een stap 100 tot 50.000 keer de spanning in het proefstuk te bepalen.

6.3.36.1 spanning bij bepaalde zetting
Type gegeven Gegevensgroep van Spanningsverloop bij zetting
Definitie

De spanning in het proefstuk bij een bepaalde mate van zetting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 100..50000
Gegevensgroeptype Spanning bij bepaalde zetting

6.3.37 Spanning bij bepaalde zetting

Diagram Spanning bij bepaalde zetting

Type gegeven Entiteit
Definitie

De spanning in het proefstuk bij een bepaalde mate van zetting.

6.3.37.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting
Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 7.1
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik 0 tot 2000000
Toelichting

De bepalingsstappen volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de eerste stap. Een stap duurt enkele uren tot meerdere dagen.

6.3.37.2 verticale rek
Type gegeven Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf -5
Toelichting

De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek (de zogenaamde lineaire rekmaat) en daarbij wordt al dan niet gecorrigeerd voor apparaatrek. Verticale rek wordt aangeduid met het symbool ɛv. De beginhoogte is de hoogte aan het begin van de eerste bepalingsstap (verlopen tijd = 0).
Bij de bepaling van het spanningsverloop is een vervormingssnelheid opgelegd. Het is niet voldoende om de gemiddelde snelheid per stap vast te leggen omdat de verticale rek van het proefstuk tijdens de vervorming varieert en om die reden is de verticale rek vastgelegd.

6.3.37.3 verschilwaterspanning
Type gegeven Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting
Definitie

Het verschil tussen de waterspanning in het proefstuk op het moment van de meting en de verzadigingsdruk.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik -50 tot 5000
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut staptype van de entiteit Bepalingsstap gelijk is aan relaxatiestap.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het proefstuk met constante snelheid wordt vervormd krijgt het proefstuk niet de gelegenheid om in evenwicht te komen met de belasting en ontstaat er wateroverspanning of wateronderspanning in het proefstuk. Beide zijn vormen van verschilwaterspanning en dat wordt aangeduid met het symbool Δu. Bij een positieve waarde is er sprake van wateroverspanning en bij een negatieve waarde van wateronderspanning. Tijdens de relaxatiestap krijgt het proefstuk de gelegenheid om in evenwicht met de belasting te komen en is het voldoende de verticale korrelspanning vast te leggen.
De verschilwaterspanning wordt berekend of gemeten met een verschildrukopnemer en wordt standaard gecorrigeerd naar de gemiddelde waterspanning in het proefstuk.

6.3.37.4 verticale korrelspanning
Type gegeven Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting
Definitie

Het deel van de verticale spanning dat gedragen wordt door het korrelskelet, op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Toelichting

Het proefstuk wordt belast en de kracht die nodig is om het proefstuk met een constante snelheid te vervormen wordt gemeten en omgerekend naar druk. De spanning boven in het proefstuk wordt gelijkgesteld aan de druk. Een deel van de spanning wordt gedragen door het korrelskelet en een deel door het poriënwater. De verticale korrelspanning, aangeduid met het symbool σ'v, wordt berekend en is de verticale spanning minus de verschilwaterspanning. Idealiter wordt de verticale korrelspanning bovenin het proefstuk omgerekend naar de verticale korrelspanning in het midden van het proefstuk door de waarde te corrigeren voor wandwrijving, zie wandwrijvingcorrectiemethode.

6.3.37.5 horizontale korrelspanning
Type gegeven Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting
Definitie

De spanning in horizontale richting die door het korrelskelet wordt gedragen als gevolg van de opgelegde verticale druk, op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 7000
Toelichting

De horizontale korrelspanning, aangeduid met het symbool σ'h, wordt niet standaard bepaald en kan alleen gemeten worden indien in de ring een speciale opnemer is ingebouwd. Op de waarde van de horizontale spanning zijn geen correcties toegepast.

6.3.38 Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte

Diagram Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de schuifspanning waaronder het materiaal bezwijkt.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan maximaleSchuifsterkte of schuifsterktePlus.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Grond bestaat uit korrels en water. De korrels raken elkaar en via de contactpunten wordt spanning doorgegeven. Hierdoor vertoont de grond een bepaalde samenhang. De grond bezwijkt wanneer de contacten tussen de korrels verbroken worden.
Tijdens de bepaling wordt het materiaal als in ongedraineerde toestand beschouwd. Ongedraineerd betekent dat het water tijdens de bepaling niet wordt uitgeperst maar in het materiaal blijft zitten. Een deel van de opgelegde druk wordt dan overgenomen door het water.
De bepaling wordt uitgevoerd door met de hand een eenvoudig apparaat de grond in te drukken en de kracht te meten die nodig is om het materiaal te doen bezwijken. De meting wordt omgerekend naar schuifspanning. Er vindt geen voorbehandeling plaats, de meting wordt direct op een vlak gemaakt deel van het boormonster uitgevoerd.
Normaliter wordt 1 bepaling per onderzocht interval uitgevoerd. Bij wijze van uitzondering kunnen 2 bepalingen 'naast elkaar' worden uitgevoerd. De schuifsterkte wordt dan op verschillende manieren bepaald.
De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond die samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft, met uitzondering van stijve en zeer stijve grond; de bepaling vereist monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3.
De bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.38.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO14688d2v2019 of ISO14688d2v2019NEN8990v2020.

Toelichting

De procedure voor het bepalen van de maximale ongedraineerde schuifsterkte is opgenomen in de NEN-EN-ISO 14688-2. De bepaling was niet eerder genormeerd.

6.3.38.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De manier waarop de maximale ongedraineerde schuifsterkte is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan handvinDraaien of zakpenetrometerDrukken.

Toelichting

De bepaling wordt uitgevoerd met een zakpenetrometer of een handvin (torvane). Bij de zakpenetrometer wordt de kracht gemeten waarmee de penetrometer de grond in wordt geduwd en die wordt standaard omgerekend naar verticale druk (kracht per eenheid oppervlakte). De druk wordt vervolgens omgerekend naar schuifspanning op basis van een simpel bezwijkmodel (de druk gedeeld door 2).
Bij gebruik van de handvin wordt de schuifkracht gemeten en die wordt standaard omgerekend naar de schuifspanning. Het resultaat van de bepalingen is indicatief. De bepaling kan zowel in het lab als in het veld zijn uitgevoerd. Waar de bepaling is uitgevoerd, is niet van invloed op het resultaat.

6.3.38.3 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet gebruikt voor de bepaling.

6.3.38.4 bepalingsdiameter
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De diameter van het deel van het apparaat dat in de grond wordt gedrukt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsdiameter
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De diameter moet passen bij van de consistentie van het materiaal. Bij slap materiaal wordt een grote diameter gebruikt en bij stevig materiaal een kleine diameter. De diameter wordt aangepast met behulp van opzetstukken.

6.3.38.5 verticaal bepaald
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het meetinstrument verticaal het proefstuk is ingegaan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De bepaling kan alleen verticaal of horizontaal worden uitgevoerd. In de meeste gevallen gaat het meeinstrument verticaal het proefstuk in en dat is de richting van het monster in de ondergrond.

6.3.38.6 maximale ongedraineerde schuifsterkte
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 900
Toelichting

De waarde van het gegeven is normaliter het gemiddelde van twee metingen. Daarbij geldt wel dat de laagste meting niet kleiner mag zijn dan 75 % van de hoogste meting. Wanneer er meer metingen moeten worden uitgevoerd om aan het criterium te voldoen, wordt alleen het paar metingen beschouwd dat aan het criterium voldoet.
Wanneer de metingen niet aan het criterium voldoen, worden de uiterste waarden gegeven.

6.3.38.7 laagste maximale ongedraineerde schuifsterkte
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De laagst gemeten schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 900
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut maximale ongedraineerde schuifsterkte ontbreekt.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Er kan geen gemiddelde worden bepaald omdat het verschil tussen de metingen groter is dan de procedure voorschrijft. In dat geval wordt de laagste en de hoogste waarde vastgelegd.

6.3.38.8 hoogste maximale ongedraineerde schuifsterkte
Type gegeven Attribuut van Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte
Definitie

De hoogst gemeten schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 900
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut laagste maximale ongedraineerde schuifsterkte aanwezig is.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.39 Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting

Diagram BelastingfaseConsolidatiefase bij belastenVerzadigingsfase bij belastenGemaakt proefstuk voor belastenDrainagestrookcorrectieMembraancorrectieBepaling schuifspanningsverloop bij belasting

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het verloop in de schuifspanning in grond bij vervorming onder belasting.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningsverloopBelasting of schuifspanningsverloopBelastingPlus.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij belasting vervormt grond en wanneer de vervorming zich als gevolg van horizontale drukverschillen niet tot de verticale richting beperkt, kan de grond instabiel worden en gaan schuiven. Om inzicht te krijgen in dat proces wordt het schuifspanningsverloop bij belasting bepaald. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk gedurende een bepaalde periode met een bepaalde snelheid verticaal te belasten. Het proefstuk is tijdens de bepaling vrij om in alle richtingen te vervormen. De bepaling kent meestal drie fasen de verzadigingsfase, vervolgens de consolidatiefase en tenslotte de belastingfase. De eerste twee fasen kunnen worden overgeslagen. De belastingfase wordt altijd uitgevoerd. De bepaling duurt maximaal 3 weken.
Normaliter wordt 1 bepaling per onderzocht interval uitgevoerd. Bij wijze van uitzondering kunnen 3 bepalingen 'naast elkaar' worden uitgevoerd. De proefstukken worden dan bij verschillende drukken geconsolideerd.

De bepaling wordt uitgevoerd aan grond. Het precieze doel van het onderzoek en de soort grond bepalen of het proefstuk uit een niet verstoord boormonster wordt gestoken of dat het proefstuk wordt gemaakt. Bij een gemaakt proefstuk kan de monsterkwaliteit alle waarden hebben. Bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster is de vereiste monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Wanneer het proefstuk uit een niet verstoord boormonster de volledige doorsnede van het monster omvat, wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer niet het gehele monster wordt gebruikt voor de bepaling, is er voldoende materiaal over om te beschrijven. In dat geval is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving.

6.3.39.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d8v2018 of ISO17892d9v2018.

6.3.39.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De manier waarop het verloop van de schuifspanning bij belasting is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan belastenGeconsolideerdGedraineerd, belastenGeconsolideerdOngedraineerd of belastenOngeconsolideerdOngedraineerd.

Toelichting

De bepaling kent meestal drie fasen en dat zijn achtereenvolgens de verzadigingsfase, de consolidatiefase en ten slotte de belastingfase. In de belastingfase wordt het schuifspanningsverloop bepaald door het proefstuk onder verticale druk te vervormen door het te belasten. Dat kan gedraineerd of ongedraineerd gebeuren. Ongedraineerd betekent dat er geen water in of uit het proefstuk kan stromen en voor die uitvoering wordt vaak gekozen bij grond met een lage waterdoorlatendheid. De eerste twee stappen kunnen worden overgeslagen en dan wordt het schuifspanningsverloop altijd ongedraineerd bepaald.

6.3.39.3 proefstuk gemaakt
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk is gemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De eisen die aan het proefstuk worden gesteld hangen af van het doel van het onderzoek en de aard van het materiaal. Wanneer het doel van het onderzoek het bepalen van in-situ eigenschappen is, wordt de bepaling uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster, tenzij de grond onvoldoende cohesief is. In dat laatste geval wordt het materiaal op een bepaalde manier voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk. Wanneer het doel van het onderzoek de eigenschappen van het materiaal te bepalen onder andere omstandigheden dan in situ gelden is, wordt het materiaal voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk.
De ongeconsolideerd ongedraineerde bepaling wordt altijd uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster.

6.3.39.4 proefstuk getrimd
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk nauwkeurig is getrimd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het proefstuk wordt niet getrimd wanneer het proefstuk de volledige doorsnede van een boormonster omvat.

6.3.39.5 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De bepaling kan op veldvochtig tot volledig uitgedroogd materiaal worden uitgevoerd. Het gegeven is relevant wanneer de bepaling wordt uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster.

6.3.39.6 begindiameter
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De diameter van het proefstuk na inbouw.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 35 tot 120
Toelichting

Idealiter is de diameter van het proefstuk 50 mm of groter. De diameter van het proefstuk wordt gemeten conform ISO 17892-2, nadat het proefstuk tot een cilinder is gevormd en voordat het membraan om het proefstuk is getrokken. Wanneer het proefstuk is gemaakt van niet-cohesief materiaal is de diameter van het proefstuk gelijk aan de binnendiameter van de mal.

6.3.39.7 beginhoogte
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De hoogte van het proefstuk na inbouw.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 60 tot 265
Toelichting

De hoogte van het proefstuk wordt gemeten conform ISO 17892-2, nadat het proefstuk tot een cilinder is gevormd en voordat het membraan om het proefstuk is getrokken. Wanneer een proefstuk is gemaakt van niet-cohesief materiaal is de hoogte van het proefstuk gelijk aan de hoogte van de mal.
Uit de hoogte en de diameter kan het volume van het proefstuk worden berekend. De beginhoogte van het proefstuk is het nulpunt voor de hoogte en wordt als referentie gebruikt voor het bepalen van de verticale rek.

6.3.39.8 drukplaat kantelbaar
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de drukplaat kantelbaar is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Standaard is de drukplaat niet kantelbaar.

6.3.39.9 filterpapier gebruikt
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of tussen het proefstuk en de poreuze stenen filterpapier is geplaatst.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Filterpapier wordt geplaatst wanneer er kans op verstopping van de poriën van de stenen bestaat, bijvoorbeeld bij onderzoek van fijnkorrelig materiaal.

6.3.39.10 drainagestroken gebruikt
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of drainagestroken rondom het proefstuk zijn geplaatst.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het proefstuk bestaat uit slecht doorlatend materiaal worden drainagestroken om het proefstuk geplaatst om de afstroming tijdens de consolidatiefase te verbeteren en de verdeling van de waterspanning in het proefstuk tijdens de belastingfase te verbeteren. Wanneer het proefstuk is samengesteld uit zand is het niet mogelijk om drainagestroken te plaatsen.

6.3.39.11 membraan vooraf verzadigd
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het membraan voordat het om het proefstuk gaat is verzadigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Volgens de procedure moet het membraan voordat het om het proefstuk wordt getrokken verzadigd worden door het 24 uur in water te leggen. Dit is praktisch gezien niet handig en vergroot de kans op scheuren van het membraan. Eventueel wordt het membraan aan de buitenkant bevochtigd.

6.3.39.12 apparaatrekcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Correctie voor rek van het apparaat wordt toegepast bij meer dan 0,1% apparaatrek. In de praktijk betekent dat de correctie altijd wordt toegepast. De rek van het apparaat wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de belasting.

6.3.39.13 celrekcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van de drukcel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Correctie voor rek van de drukcel wordt gewoonlijk toegepast. De rek wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de celdruk.

6.3.39.14 stopcriterium
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De reden waarom de uitvoerder met de bepaling is opgehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam StopcriteriumBepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter stopt de bepaling wanneer het vooraf gestelde doel is bereikt (einddoel) en dat is vaak de beoogde verticale rek, het bereiken van de maximale schuifspanning of de beoogde verticale rek na de maximale schuifspanning. In enkele gevallen lukt het niet om het beoogde doel te halen en dan legt de uitvoerder de reden vast.

6.3.39.15 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de bepaling niet helemaal op de ideale wijze is uitgevoerd. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.39.16 bijzonderheid materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast.

6.3.39.17 membraancorrectie
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De correctie van de invloed van het membraan op het resultaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Membraancorrectie
6.3.39.18 drainagestrookcorrectie
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De correctie van de invloed van drainagestroken op het resultaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Drainagestrookcorrectie
6.3.39.19 gemaakt proefstuk voor belasten
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

Het proefstuk dat is gemaakt van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Gemaakt proefstuk voor belasten
6.3.39.20 verzadigingsfase bij belasten
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt verzadigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Verzadigingsfase bij belasten
6.3.39.21 consolidatiefase bij belasten
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt geconsolideerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Consolidatiefase bij belasten
6.3.39.22 belastingfase
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt belast.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Belastingfase

6.3.40 Membraancorrectie

Diagram Membraancorrectie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die betrekking hebben op het corrigeren van de invloed van het membraan op het resultaat.

Toelichting

De invloed van het membraan is afhankelijk van de grootte van de vervorming van het proefstuk en bij lage spanningen relatief groot. De methoden voor correctie verschillen en zijn nog in ontwikkeling. Om het voor hergebruik mogelijk te maken andere correctiemethoden toe te passen zijn enkele kengegevens van het membraan vastgelegd.

6.3.40.1 correctiemethode
Type gegeven Attribuut van Membraancorrectie
Definitie

De manier waarop de spanning in het proefstuk is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Correctiemethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Correctie voor het membraan wordt standaard toegepast.

6.3.40.2 dikte
Type gegeven Attribuut van Membraancorrectie
Definitie

De dikte van het membraan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 0 tot 1
Toelichting

De membraandikte wordt gemeten.

6.3.40.3 stijfheidsklasse
Type gegeven Attribuut van Membraancorrectie
Definitie

De stijfheid van het membraan uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam StijfheidsklasseMembraan
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De stijfheid van het membraan is een aangenomen waarde of wordt per levering bepaald.

6.3.41 Drainagestrookcorrectie

Diagram Drainagestrookcorrectie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die betrekking hebben op het corrigeren van de invloed van drainagestroken op het resultaat.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut drainagestroken gebruikt van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De invloed van de drainagestroken is afhankelijk van de grootte van de vervorming van het proefstuk en bij lage spanningen relatief groot. De methoden voor correctie verschillen en zijn nog in ontwikkeling. Om het voor hergebruik mogelijk te maken andere correctiemethoden toe te passen zijn enkele kengegevens van de drainagestroken vastgelegd.

6.3.41.1 correctiemethode
Type gegeven Attribuut van Drainagestrookcorrectie
Definitie

De manier waarop de verticale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van drainagestroken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Correctiemethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.41.2 plaatsing
Type gegeven Attribuut van Drainagestrookcorrectie
Definitie

De manier waarop drainagestroken rondom het proefstuk zijn geplaatst.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam PlaatsingDrainagestrook
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De drainagestroken nemen door de vervorming van het proefstuk een deel van de druk op. Bij diagonaal geplaatste stroken is de invloed kleiner dan bij verticaal geplaatste stroken.

6.3.41.3 bedekkingsgraad
Type gegeven Attribuut van Drainagestrookcorrectie
Definitie

Het deel van het oppervlak dat door de drainagestroken in beslag wordt genomen, uitgedrukt in een klasse.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam BedekkingsgraadDrainagestrook
  Type Waardelijst uitbreidbaar

6.3.42 Gemaakt proefstuk voor belasten

Diagram Gemaakt proefstuk voor belasten

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het proefstuk dat is gemaakt van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Een proefstuk wordt gemaakt uit het materiaal van het onderzochte interval. De wijze waarop dat gebeurt hangt af van de toestand waarvoor het schuifspanningsverloop bepaald moeten worden. Wanneer dat de in situ toestand is, wordt geprobeerd eigenschappen als dichtheid en watergehalte zo goed mogelijk na te maken. Wanneer dat een hypothetische toestand is worden de eigenschappen zoveel mogelijk in overeenstemming daarmee gemaakt.

6.3.42.1 maakmethode
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten
Definitie

De methode die gebruikt is om het proefstuk te maken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Maakmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer het onderzochte interval bestaat uit niet-cohesief materiaal wordt het materiaal eerst in de oven gedroogd op 105-110 graden Celsius en gehomogeniseerd. Eventueel wordt het materiaal na drogen licht bevochtigd. Vervolgens wordt een deel van het materiaal afgewogen en de mal wordt met exact dat deel volgens een bepaalde methode volledig gevuld. Het proefstuk wordt netjes afgevlakt en het membraan aan de binnenkant van de mal wordt dichtgemaakt en afgesloten. Het proefstuk wordt licht vacuüm gezogen waardoor een kleine onderdruk in het proefstuk ontstaat (ca. 10 kPa). Ten slotte wordt de mal verwijderd. Wanneer het proefstuk is gemaakt van cohesief materiaal wordt het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat eerst intensief gekneed en eventueel aangestampt of het materiaal wordt aangestampt met de proctor. Vervolgens wordt van een deel van het materiaal het proefstuk gemaakt en worden de onder- en bovenkant recht afgesneden en het proefstuk nauwkeurig getrimd.

6.3.42.2 watergehalte
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten
Definitie

De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut maakmethode gelijk is aan kneden, knedenEnStampen of stampenProctor.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Tijdens het maken van het proefstuk verandert het watergehalte. Water wordt aan het materiaal toegevoegd of uit het materiaal verwijderd en tijdens het kneden en aanstampen van het materiaal kan water verdampen.

6.3.42.3 volumieke massa
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten
Definitie

De massa van het materiaal per eenheid van volume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.3
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut maakmethode gelijk is aan kneden, knedenEnStampen of stampenProctor.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De volumieke massa wordt bepaald door de massa te wegen en het volume te bereken uit de hoogte en diameter van het gemaakte proefstuk.

6.3.42.4 droge volumieke massa
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten
Definitie

De massa van het droge materiaal per eenheid van volume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.3
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut maakmethode gelijk is aan samenstellenStampenVochtig, samenstellenStampenVochtigOnderCompactie, samenstellenStampenDroog, samenstellenStrooienDroog of samenstellenStrooienOnderWater.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De droge volumieke massa wordt bepaald door de massa te wegen en het volume te bereken uit de hoogte en diameter van het proefstuk.

6.3.43 Verzadigingsfase bij belasten

Diagram Verzadigingsfase bij belasten

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt verzadigd.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het proefstuk wordt verzadigd om een toestand te bereiken die overeenkomt met die van grond in de verzadigde zone van de ondergrond. In de verzadigde zone wordt de grondspanning niet beïnvloed door de aanwezigheid van (samendrukbaar) gas in de poriën, omdat het gas is opgelost in het poriënwater. Gedurende de verzadigingsfase wordt de druk in de poriën van het proefstuk geleidelijk verhoogd door water in het proefstuk te persen. De aanwezige lucht wordt daardoor gecomprimeerd en lost op in het poriënwater. Tegelijkertijd wordt ook de celdruk verhoogd om te voorkomen dat het proefstuk gaat vervormen.
Bij slecht doorlatend materiaal en bij droog materiaal wordt de druk langzaam opgebouwd en bij meer doorlatend materiaal kan de druk sneller worden opgevoerd. De verzadiging duurt gewoonlijk 2 tot 24 uur.

6.3.43.1 poreuze stenen nat
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De aanduiding die aangeeft of natte poreuze stenen zijn gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De bepaling wordt standaard met natte, oppervlakkig afgedroogde stenen uitgevoerd. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden droge poreuze stenen gebruikt.

6.3.43.2 poreuze stenen ruw
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De aanduiding die aangeeft of ruwe poreuze stenen zijn gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
6.3.43.3 gebruikt medium
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De vloeistof die in de bepaling is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GebruiktMedium
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gebruikt medium is in deze bepaling het soort water dat tijdens de verzadigingsfase in de poriën van het proefstuk is geperst.

6.3.43.4 constante hoogte
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk tijdens de verzadiging op gelijke hoogte is gehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Idealiter beweegt de drukplaat vrij mee naar beneden en boven tijdens de verzadigingsfase. Uit praktische overwegingen wordt de drukstang soms vastgezet zodat het proefstuk niet in hoogte kan veranderen.

6.3.43.5 celdruk automatisch gestuurd
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de opvoering van de celdruk automatisch is gestuurd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter wordt de celdruk automatisch gestuurd. Bij sommige apparaten wordt de celdruk handmatig gestuurd en in dat geval lopen de waterdruk in het proefstuk en de celdruk niet in gelijke mate op.

6.3.43.6 verzadigingsdruk
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De waterdruk in het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik vanaf 0
Toelichting

Standaard wordt de waterdruk in de poriën van het proefstuk verhoogd tot 300 kPa. Bij zeer droge grond is het soms nodig de druk verder op te voeren (tot max 1000 kPa). De druk wordt langzaam opgevoerd om het proefstuk zo min mogelijk te verstoren tijdens het verzadigen. De verzadigingsdruk, aangeduid met het symbool p, is gecorrigeerd voor de luchtdruk en is het nulpunt voor de bepaling van de verschilwaterspanning tijdens de belastingfase.

6.3.43.7 effectieve druk
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

Het verschil tussen de celdruk en de verzadigingsdruk na afloop van de verzadigingsfase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik vanaf 0
Toelichting

Om vervorming tijdens het verzadigen tegen te gaan wordt tegelijkertijd met het opvoeren van de verzadigingsdruk, de celdruk opgevoerd. De verschildruk, aangeduid met het symbool Δp, is de effectieve druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend. Er wordt geprobeerd het verschil op circa 10 kPa te houden, maar bij zwelgevoelig materiaal is het verschil groter.

6.3.43.8 Skempton B coëfficient
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

Het quotiënt van de druk die door het poriënwater wordt opgenomen en de toename van de celdruk.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2
  Eenheid dimensieloos
  Waardebereik 0 tot 1
Toelichting

Voor het uitvoeren van de metingen is het van belang te weten in welke mate het water een verandering van druk kan opnemen. Om dat te bepalen wordt de watertoe- en afvoer van het proefstuk afgesloten. Vervolgens wordt de celdruk in een keer opgevoerd (meestal met 10-100 kPa). De toename in celdruk zal idealiter volledig worden opgenomen door het water en dat is het geval bij volledige verzadiging. Dit wordt meestal niet gehaald. In de procedure is een grenswaarde gesteld.

6.3.43.9 verstoring opgetreden
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens de verzadiging verstoring van het proefstuk is opgetreden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter treedt geen verstoring van het proefstuk op tijdens de verzadiging.

6.3.43.10 verticale rek
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte aan het eind van de verzadigingsfase, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik -1 tot 1
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Tijdens de verzadigingsfase verandert de hoogte alleen wanneer het proefstuk gaat zwellen (negatieve waarde) of wanneer het proefstuk wordt samengedrukt (positieve waarde). Correcties zijn tijdens de verzadigingsfase niet relevant en worden niet toegepast.

6.3.43.11 spanningsverschil
Type gegeven Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten
Definitie

Het verschil tussen de verticale spanning in het proefstuk aan het begin van de verzadigingsfase en de verticale spanning aan het eind van de verzadigingsfase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik -50 tot 50
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De verticale spanning is het gevolg van de druk die nodig is om het proefstuk op constante hoogte te houden en wordt aangeduid met het symbool σv. Wanneer het proefstuk tijdens het verzadigen op constante hoogte wordt gehouden, kan het materiaal niet gaan zwellen of worden samengedrukt. Bij zwelgevoelig materiaal zal de spanning in het proefstuk toenemen (positieve waarde). Wanneer de grond te snel wordt verzadigd zal de spanning afnemen (negatieve waarde).
Correcties zijn tijdens de verzadigingsfase niet relevant en worden niet toegepast.

6.3.44 Consolidatiefase bij belasten

Diagram Volumeverloop bij consolidatieConsolidatiefase bij belasten

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt geconsolideerd.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Tijdens de consolidatiefase zet men het proefstuk onder druk om het te laten consolideren. Het proefstuk verliest water totdat de druk volledig door het korrelskelet wordt gedragen. Het is belangrijk de druk zorgvuldig op te bouwen en dat gebeurt op verschillende manieren.

6.3.44.1 afstroming tweezijdig
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het water via de bovenkant en onderkant kan afstromen tijdens de consolidatiefase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter stroomt het water tijdens de consolidatiefase via de boven- en onderkant af, om technische redenen kan het voorkomen dat het water via 1 kant afstroomt.
Dit gegeven is alleen relevant tijdens de consolidatiefase.

6.3.44.2 consolidatiemethode
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

De manier waarop de druk die nodig is om het proefstuk te laten consolideren is opgebouwd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Consolidatiemethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter wordt de druk tijdens de consolidatiefase anisotroop aangebracht en dat betekent dat zowel de celdruk als de verticale druk worden verhoogd. Idealiter worden ze tegelijkertijd verhoogd. In de huidige praktijk worden ze vaak na elkaar verhoogd, eerst de celdruk en daarna de verticale druk (isotroopAnisotroop). De druk kan ook isotroop worden aangebracht door alleen de celdruk te verhogen, maar dat gebeurt in de praktijk niet vaak meer.

6.3.44.3 verticale consolidatiespanning
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

De verticale spanning in het proefstuk na afloop van de consolidatiefase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Toelichting

De verticale consolidatiespanning wordt aangeduid met het symbool σv, en is het gevolg van de celdruk en de druk van de drukstang.

6.3.44.4 horizontale consolidatiespanning
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

De horizontale spanning in het proefstuk na afloop van de consolidatiefase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Toelichting

De horizontale consolidatiespanning wordt aangeduid met het symbool σh, en is het gevolg van de celdruk.

6.3.44.5 verticale rek
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte aan het eind van de consolidatiefase, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik -1 tot 50
Toelichting

Tijdens de consolidatiefase verandert de hoogte. Het nulpunt is de beginhoogte van het proefstuk en dat is de hoogte na inbouw. De gegevens celrekcorrectie toegepast en apparaatrekcorrectie toegepast geven aan in hoeverre de rek is gecorrigeerd.

6.3.44.6 neutrale gronddrukcoëfficient
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

De verhouding tussen de horizontale korrelspanning en de verticale korrelspanning aan het eind van de consolidatiefase.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2
  Eenheid dimensieloos
  Waardebereik 0 tot 5
Toelichting

De neutrale gronddrukcoëfficient (K0) is de grondrukcoëfficiënt bij belasting waarbij geen horizontale vervorming optreedt en is afhankelijk van de grondsoort en de wijze waarop de grond wordt belast.
Het gegeven is een kengetal dat wordt berekend.

6.3.44.7 volumeverloop bij consolidatie
Type gegeven Gegevensgroep van Consolidatiefase bij belasten
Definitie

De verandering van het volume van een proefstuk tijdens consolidatie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Volumeverloop bij consolidatie

6.3.45 Volumeverloop bij consolidatie

Diagram Volume bij bepaalde consolidatieVolumeverloop bij consolidatie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De verandering van het volume van een proefstuk tijdens consolidatie.

Toelichting

Het volumeverloop wordt bepaald door het proefstuk op een bepaalde manier onder druk te zetten en het de gelegenheid te geven te consolideren. Tijdens de consolidatie verliest het proefstuk water. Het verloop van het volume wordt bepaald door gedurende de consolidatiefase 100 tot 150.000 keer de hoeveel water te meten die het proefstuk verliest.

6.3.45.1 volume bij bepaalde consolidatie
Type gegeven Gegevensgroep van Volumeverloop bij consolidatie
Definitie

Het volume van het proefstuk na een bepaalde duur van consolidatie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 100..150000
Gegevensgroeptype Volume bij bepaalde consolidatie

6.3.46 Volume bij bepaalde consolidatie

Diagram Volume bij bepaalde consolidatie

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volume van het proefstuk na een bepaalde duur van consolidatie.

6.3.46.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie
Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 7.1
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik 0 tot 700000
Toelichting

Het nulpunt voor de tijd is het begin van de consolidatiefase. De consolidatie duurt maximaal 1 week.

6.3.46.2 volumeverandering
Type gegeven Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen het beginvolume van het proefstuk en het volume op het moment van de meting, en het beginvolume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik -5 tot 60
Toelichting

De volumeverandering, aangeduid met het symbool ɛv, wordt bepaald door de hoeveel water te meten die het proefstuk verliest of eventueel opneemt en dit uit te drukken ten opzichte van het beginvolume, en dat is het volume voor de verzadigingsfase. Normaliter is er voorafgaand aan de consolidatiefase geen volumeverandering opgetreden en is de waarde van het gegeven aan het begin van de consolidatiefase gelijk aan 0. Wanneer het volume van het proefstuk tijdens de verzadigingsfase is veranderd wordt de volumeverandering afgeleid uit de hoogteverandering tijdens verzadiging, op basis van de volgende relatie: volumeverandering = 3 x begindiameter x hoogteverandering (ΔV=3A * ΔH).

6.3.46.3 verticale spanning
Type gegeven Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie
Definitie

De verticale spanning in het proefstuk op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut consolidatiemethode van de entiteit Consolidatiefase bij belasten gelijk is aan isotroop.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De verticale spanning wordt vastgelegd wanneer tijdens de consolidatiefase de verticale druk geleidelijk wordt verhoogd.
De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, wordt berekend uit de kracht waarmee de drukstang op het proefstuk duwt en de druk die de celvloeistof op het proefstuk uitoefent ten opzichte van de waterdruk in het proefstuk. Wanneer de consolidatie getrapt wordt uitgevoerd (consolidatiemethode isotroopAnisotroop) zal de verticale spanning gedurende het eerste deel van de consolidatiefase constant zijn.
De verticale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan en indien drainagestroken zijn geplaatst voor de invloed van de drainagestroken.

6.3.46.4 horizontale spanning
Type gegeven Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie
Definitie

De horizontale spanning in het proefstuk op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut consolidatiemethode van de entiteit Consolidatiefase bij belasten gelijk is aan isotroop of isotroopAnisotroop.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De horizontale spanning wordt vastgelegd wanneer tijdens de consolidatiefase de celdruk geleidelijk wordt verhoogd.
De horizontale spanning, aangeduid met het symbool σh, wordt berekend uit de druk die de celvloeistof op het proefstuk uitoefent ten opzichte van de waterdruk in het proefstuk.
De spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan.

6.3.47 Belastingfase

Diagram Schuifspanningsverloop bij belastingBelastingfase

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt belast.

Toelichting

Tijdens de belastingfase wordt het proefstuk met constante snelheid vervormd door het aan de bovenkant te belasten, terwijl de vloeistof in de cel voor een constante druk zorgt. In deze fase gaat de vorm van het proefstuk in de drie dimensies (triaxiaal) veranderen en wordt het verloop van de schuifspanning bepaald. Uit het verloop kan de schuifsterkte worden afgeleid, dat is de maximale schuifspanning die de grond kan verdragen zonder te bezwijken. Dit deel van de bepaling kan gedraineerd en ongedraineerd worden uitgevoerd, en het verschil is dat bij gedraineerd het water in en uit het proefstuk kan stromen.

6.3.47.1 vervormingssnelheid
Type gegeven Attribuut van Belastingfase
Definitie

De vervormingssnelheid die het proefstuk is opgelegd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.4
  Eenheid mm/h (millimeter per uur)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.47.2 vorm proefstuk
Type gegeven Attribuut van Belastingfase
Definitie

De vorm van het proefstuk na afloop van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam VormProefstuk
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De vorm van het proefstuk is aan het einde van de bepaling veranderd. De essentie van de verandering wordt vastgelegd, maar dat geeft niet altijd voldoende informatie en om die reden worden er na afloop een of meer foto's van het proefstuk gemaakt. Normaliter wordt er een foto gemaakt van het proefstuk in het membraan, een van het proefstuk uit het membraan en een van het proefstuk doormidden gesneden. De foto's zijn voor gebruikers beschikbaar, maar zijn niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond.

6.3.47.3 schuifspanningsverloop bij belasting
Type gegeven Gegevensgroep van Belastingfase
Definitie

De verandering van de schuifspanning in het proefstuk tijdens belasting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Schuifspanningsverloop bij belasting

6.3.48 Schuifspanningsverloop bij belasting

Diagram Schuifspanning bij bepaalde belastingSchuifspanningsverloop bij belasting

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het verloop van de schuifspanning in een proefstuk tijdens de belasting.

Toelichting

Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk met een constante snelheid samen te drukken door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Het proefstuk is tijdens de bepaling vrij om in alle richtingen te vervormen. Tijdens het belasten neemt de schuifspanning in het proefstuk toe. Het verloop van de schuifspanning wordt bepaald door gedurende de belastingfase 100 tot 100.000 keer de schuifspanning in het proefstuk te bepalen.

6.3.48.1 schuifspanning bij bepaalde belasting
Type gegeven Gegevensgroep van Schuifspanningsverloop bij belasting
Definitie

De schuifspanning in het proefstuk na een bepaalde duur van belasting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 100..100000
Gegevensgroeptype Schuifspanning bij bepaalde belasting

6.3.49 Schuifspanning bij bepaalde belasting

Diagram Schuifspanning bij bepaalde belasting

Type gegeven Entiteit
Definitie

De schuifspanning in het proefstuk na een bepaalde duur van belasting.

6.3.49.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting
Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 7.1
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik 0 tot 2000000
Toelichting

De consolidatiefase en de belastingfase volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de consolidatiefase en wanneer de consolidatiefase wordt overgeslagen het begin van de belastingfase. De belastingfase duurt maximaal 2 weken.

6.3.49.2 verticale rek
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 50
Toelichting

Tijdens de belastingfase neemt de hoogte af. Het nulpunt is de beginhoogte van het proefstuk. De gegevens celrekcorrectie toegepast en apparaatrekcorrectie toegepast geven aan in hoeverre de rek gecorrigeerd is.

Het proefstuk wordt tijdens de schuiffase met een constante snelheid verticaal vervormd. Het is niet voldoende om de gemiddelde snelheid vast te leggen. Vanwege apparaatrek en het opgangkomen van de snelheid aan het begin is het nodig het verloop van de verticale rek vast te leggen.

6.3.49.3 verticale spanning
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting
Definitie

De verticale spanning in het proefstuk op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Toelichting

De verticale spanning is het gevolg van de druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend en wordt aangeduid met het symbool σv. De verticale spanning wordt berekend uit de kracht waarmee de drukstang op het proefstuk duwt en de druk die de celvloeistof effectief op het proefstuk uitoefent (het verschil tussen de celdruk en de waterdruk in het proefstuk).
Bij de gedraineerde uitvoering wordt de verticale druk van de drukstang direct en gedurende de hele schuiffase door het korrelskelet gedragen. Bij de ongedraineerde uitvoering wordt de druk van de drukstang direct en gedurende de hele schuiffase volledig door het poriënwater gedragen, waardoor een wateroverspanning ontstaat.
De verticale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan en indien drainagestroken zijn geplaatst voor de invloed van de drainagestroken.

6.3.49.4 schuifspanning
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting
Definitie

De schuifspanning in het proefstuk op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 5000
Toelichting

De schuifspanning, aangeduid met het symbool t, wordt afgeleid uit de verticale en horizontale spanning met behulp van een simpel bezwijkmodel. De schuifspanning in het proefstuk is de helft van het verschil tussen de verticale spanning en de horizontale spanning.
Bij de gedraineerde uitvoering wordt de belasting direct (en voortdurend) gedragen door het korrelskelet. De variatie in horizontale spanning gedurende de belastingfase is afhankelijk van de belasting. Bij de ongedraineerde uitvoering wordt de belasting deels door het water gedragen. De variatie in horizontale spanning is afhankelijk van de waterspanning en de invloed van het membraan door vervorming.
De horizontale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan.

6.3.49.5 volumeverandering
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen het beginvolume van het proefstuk en het volume op het moment van de meting, en het beginvolume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik -5 tot 70
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van de bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer de belastingfase gedraineerd wordt uitgevoerd kan er water toe- of afstromen, daardoor verandert het volume en blijft de waterspanning gelijk. Het volume neemt toe wanneer water het proefstuk in wordt gezogen (dilatantie) en neemt af wanneer water uit het proefstuk wordt geperst (contractie). Een deel van de volumeverandering is het gevolg van consolidatie.
De volumeverandering wordt berekend op basis van de hoeveelheid water dat het proefstuk in of uit gaat.

6.3.49.6 verschilwaterspanning
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting
Definitie

De waterspanning in het proefstuk ten opzichte van de verzadigingsdruk.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik -10000 tot 10000
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van de bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdOngedraineerd of belastenOngeconsolideerdOngedraineerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer de belastingfase ongedraineerd wordt uitgevoerd kan er geen volumeverandering optreden, maar kan de waterspanning wel veranderen. Wateroverspanning (een positieve waarde) is een indicatie voor contractie en wateronderspanning is een indicatie voor dilatantie. Een klein deel van de verandering in waterspanning is het gevolg van kruip. Kruip is gedrag dat onderdeel uitmaakt van het zettingsproces waarbij het volume van de grond heel langzaam kleiner wordt en het water in de grond blijft.
De verschilwaterspanning wordt berekend of gemeten met een verschildrukopnemer en wordt standaard gecorrigeerd naar de gemiddelde waterspanning in het proefstuk.

6.3.50 Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming

Diagram Consolidatiefase bij horizontaal vervormenSchuiffaseGemaakt proefstuk voor horizontaal vervormenBepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het verloop in de schuifspanning in grond bij horizontale vervorming.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningsverloopHorVervorming of schuifspanningsverloopHorVervormingPlus.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij belasting vervormt grond en wanneer de vervorming zich als gevolg van horizontale drukverschillen niet tot de verticale richting beperkt, kan de grond instabiel worden en gaan schuiven. Om inzicht te krijgen in dat proces wordt het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming bepaald.
Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk gedurende een bepaalde periode in horizontale richting te vervormen door de boven- en onderkant van het proefstuk met een constante snelheid van elkaar af te bewegen. De bepaling kent twee fasen de consolidatiefase en vervolgens de schuiffase en duurt maximaal 2 weken.

De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond, meestal veen. Het precieze doel van het onderzoek bepaalt of het proefstuk uit een niet verstoord boormonster wordt gestoken of dat het proefstuk wordt gemaakt. Bij een gemaakt proefstuk kan de monsterkwaliteit alle waarden hebben. Bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster is de vereiste monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Normaliter omvat het proefstuk uit een niet verstoord boormonster de volledige doorsnede van het monster. In dat geval wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer niet het gehele monster wordt gebruikt voor de bepaling, is er voldoende materiaal over om te beschrijven. In dat geval is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving.

6.3.50.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ASTM_D6528v2017.

6.3.50.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De manier waarop het verloop van de schuifspanning is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan horizontaalVervormenHoogtegestuurd.

Toelichting

Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door de boven- en onderkant van het proefstuk met een constante snelheid van elkaar af te bewegen. Het proefstuk zit vast tussen twee poreuze stenen en is volledig rondom ondersteund. De stenen hebben een structuur waardoor het proefstuk wordt meegenomen tijdens het schuiven. Tijdens de bepaling wordt het proefstuk op constante hoogte gehouden waardoor een ongedraineerde toestand wordt gesimuleerd.

6.3.50.3 proefstuk gemaakt
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk is gemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De eisen die aan het monster worden gesteld zijn hangen af van het doel van het onderzoek. Wanneer het doel van het onderzoek het bepalen van in-situ eigenschappen is, wordt de bepaling uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Wanneer het doel van het onderzoek de eigenschappen van het materiaal te bepalen onder andere omstandigheden dan in situ gelden, wordt het materiaal voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk.

6.3.50.4 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De bepaling kan op veldvochtig tot volledig uitgedroogd materiaal worden uitgevoerd.

6.3.50.5 proefstuk waterverzadigd
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk vooraf is verzadigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Het kan voorkomen dat het proefstuk eerst verzadigd wordt door het proefstuk gedurende een bepaalde periode in het water te laten liggen en de gelegenheid te geven om water op te nemen.

6.3.50.6 poreuze stenen nat
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de poreuze stenen voor plaatsing in het apparaat nat zijn gemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De bepaling wordt standaard met natte oppervlakkig afgedroogde stenen uitgevoerd. Wanneer verwacht wordt dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden droge poreuze stenen gebruikt.

6.3.50.7 gedraineerd
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er tijdens de bepaling water in of uit het proefstuk kan stromen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer de bepaling gedraineerd wordt uitgevoerd is het deel van het apparaat waar het proefstuk in is geplaatst met water gevuld of het water kan via een slangetje in of uit het proefstuk stromen.

6.3.50.8 zijdelingse ondersteuning
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De manier waarop het proefstuk rondom ondersteund is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam ZijdelingseOndersteuning
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het proefstuk is volledig rondom ondersteund door versteviging in of rondom het membraan, zodat het proefstuk niet lateraal vervormt.

6.3.50.9 begindiameter
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De diameter van het proefstuk na inbouw.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 50 tot 70
Toelichting

Het proefstuk wordt met een steekring uitgestoken. De diameter van het proefstuk is gelijk aan de diameter van de steekring.

6.3.50.10 beginhoogte
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De hoogte van het proefstuk na inbouw.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 20 tot 30
Toelichting

De hoogte van het proefstuk wordt gemeten nadat het proefstuk is ingebouwd en de drukplaat het proefstuk raakt.
De beginhoogte is het nulpunt voor de hoogte en wordt als referentie gebruikt voor het bepalen van de verticale rek tijdens de consolidatiefase.

6.3.50.11 stopcriterium
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De reden waarom de uitvoerder met de bepaling is opgehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam StopcriteriumBepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Normaliter stopt de bepaling wanneer het vooraf gestelde doel is bereikt (einddoel) en dat is vaak de beoogde schuifrek, het bereiken van de maximale schuifspanning of de beoogde schuifrek na de maximale schuifspanning. In enkele gevallen lukt het niet om het beoogde doel te halen en dan legt de uitvoerder de reden vast.

6.3.50.12 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de bepaling niet helemaal op de ideale wijze is uitgevoerd. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.50.13 bijzonderheid materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast.

6.3.50.14 membraancorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de spanning in het proefstuk is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De spanning in het proefstuk wordt beïnvloed door de stijfheid van het membraan. Correctie voor het membraan wordt bepaald door middel van kallibratie.

6.3.50.15 apparaatrekcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Correctie voor rek van het apparaat wordt toegepast bij meer dan 0,2 % apparaatrek. In de praktijk betekent dit dat de correctie altijd wordt toegepast. De rek van het apparaat wordt door middel van kallibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde druk.
Verticale rek wordt bepaald in de consolidatiefase.

6.3.50.16 lagerwrijvingcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de schuifrek is gecorrigeerd voor wrijving in de schuiflagers.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

De opgelegde druk wordt mechanisch via het voetstuk overgebracht op het proefstuk. Het voetstuk schuift en in de lagers vindt wrijving plaats. De wrijving wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde druk. Bij apparaten waar de krachtopnemer zich op het voetstuk bij het proefstuk bevindt is de correctie niet van toepassing.

6.3.50.17 gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

Het proefstuk dat is gemaakt van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen
6.3.50.18 consolidatiefase bij horizontaal vervormen
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt geconsolideerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Consolidatiefase bij horizontaal vervormen
6.3.50.19 schuiffase
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk horizontaal wordt vervormd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Schuiffase

6.3.51 Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen

Diagram Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het proefstuk dat is gemaakt van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het schuifspanningsverloop wordt bepaald van het materiaal onder andere omstandigheden dan in situ gelden, wordt een proefstuk gemaakt uit het materiaal van het onderzochte interval. Eigenschappen als dichtheid en watergehalte worden daarbij zoveel mogelijk in overeenstemming gemaakt met de hypothetische toestand.

6.3.51.1 maakmethode
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen
Definitie

De methode die gebruikt is om het proefstuk te maken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Maakmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt eerst intensief gekneed en of aangestampt met de proctor. Vervolgens wordt van een deel van het materiaal het proefstuk gemaakt en worden de onder- en bovenkant recht afgesneden en het proefstuk nauwkeurig getrimd.

6.3.51.2 watergehalte
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen
Definitie

De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.51.3 volumieke massa
Type gegeven Attribuut van Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen
Definitie

De massa van het materiaal per eenheid van volume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.3
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4
Toelichting

De volumieke massa wordt bepaald door de massa te wegen en het volume te bereken uit de hoogte en diameter van het gemaakte proefstuk.

6.3.52 Consolidatiefase bij horizontaal vervormen

Diagram ConsolidatiestapConsolidatiefase bij horizontaal vervormen

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt geconsolideerd.

Toelichting

Tijdens de consolidatiefase wordt het proefstuk in een of meerdere stappen samengedrukt om het te laten consolideren. Het proefstuk verliest water tot de druk volledig door het korrelskelet wordt gedragen.

6.3.52.1 voetstuk vast
Type gegeven Attribuut van Consolidatiefase bij horizontaal vervormen
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het voetstuk tijdens de consolidatie is vast gezet.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
6.3.52.2 consolidatiestap
Type gegeven Gegevensgroep van Consolidatiefase bij horizontaal vervormen
Definitie

De periode in de consolidatiefase gedurende welke de belasting constant is gehouden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..5
Gegevensgroeptype Consolidatiestap

6.3.53 Consolidatiestap

Diagram Hoogteverloop bij consolidatieConsolidatiestap

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een periode in de consolidatiefase gedurende welke de belasting constant is gehouden.

Toelichting

De consolidatiefase bestaat meestal uit 1 stap en maximaal uit 5 stappen.

6.3.53.1 stapnummer
Type gegeven Attribuut van Consolidatiestap
Definitie

Het volgnummer van de Bepalingsstap.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Nummer 1
6.3.53.2 verticale spanning
Type gegeven Attribuut van Consolidatiestap
Definitie

De verticale spanning in het proefstuk na afloop van de consolidatiestap.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Toelichting

De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, is het gevolg van de druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend. Het gegeven membraancorrectie toegepast geeft aan of de verticale spanning is gecorrigeerd.

6.3.53.3 hoogteverloop bij consolidatie
Type gegeven Gegevensgroep van Consolidatiestap
Definitie

De verandering van de hoogte van een proefstuk tijdens consolidatie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Hoogteverloop bij consolidatie

6.3.54 Hoogteverloop bij consolidatie

Diagram Hoogte na bepaalde consolidatietijdHoogteverloop bij consolidatie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De verandering in de hoogte van een proefstuk tijdens consolidatie.

Toelichting

Het hoogteverloop wordt bepaald door het proefstuk in een of meer stappen samen te drukken. Tijdens een stap krijgt het proefstuk de gelegenheid om zich aan de nieuwe belasting aan te passen. Het verloop in hoogte wordt bepaald door gedurende een stap 100 tot 150.000 keer de hoogte van het proefstuk te meten.

6.3.54.1 hoogte na bepaalde consolidatietijd
Type gegeven Gegevensgroep van Hoogteverloop bij consolidatie
Definitie

De hoogte van het proefstuk na een bepaalde consolidatietijd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 100..150000
Gegevensgroeptype Hoogte na bepaalde consolidatietijd

6.3.55 Hoogte na bepaalde consolidatietijd

Diagram Hoogte na bepaalde consolidatietijd

Type gegeven Entiteit
Definitie

De hoogte van het proefstuk na een bepaalde consolidatietijd.

6.3.55.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Hoogte na bepaalde consolidatietijd
Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 6.1
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik 0 tot 700000
Toelichting

De consolidatiestappen volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de eerste stap. De hele consolidatiefase duurt maximaal 1 week.

6.3.55.2 verticale rek
Type gegeven Attribuut van Hoogte na bepaalde consolidatietijd
Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf -2
Toelichting

De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek en daarbij wordt al dan niet gecorrigeerd voor apparaatrek. Dit wordt de lineaire rekmaat genoemd. Verticale rek wordt aangeduid met het symbool εv.

6.3.56 Schuiffase

Diagram Schuifspanningsverloop bij horizontale vervormingSchuiffase

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fase in de bepaling waarin het proefstuk horizontaal wordt vervormd.

Toelichting

Tijdens de schuiffase wordt de onderkant van het proefstuk met een constante snelheid in horizontale richting geschoven en verandert de schuifspanning in het proefstuk.

6.3.56.1 vervormingssnelheid
Type gegeven Attribuut van Schuiffase
Definitie

De vervormingssnelheid die het proefstuk is opgelegd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid mm/h (millimeter per uur)
  Waardebereik 0 tot 10
6.3.56.2 actieve hoogtesturing
Type gegeven Attribuut van Schuiffase
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de hoogte constant wordt gehouden door middel van actieve hoogtesturing.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de schuiffase wordt het proefstuk onder constante hoogte gehouden. Dit gebeurt door middel van actieve of passieve hoogtesturing. Bij passieve sturing kan de hoogte van het proefstuk iets variëren door apparaatrek.

6.3.56.3 schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Type gegeven Gegevensgroep van Schuiffase
Definitie

De verandering van de schuifspanning in een proefstuk tijdens de horizontale vervorming.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming

6.3.57 Schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming

Diagram Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervormingSchuifspanningsverloop bij horizontale vervorming

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het verloop van de schuifspanning in een proefstuk tijdens de horizontale vervorming.

Toelichting

Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk met een constante snelheid in horizontale richting te vervormen door het uitvoeren van de direct simple shear (DSS) proef. Tijdens het vervormen neemt de schuifspanning in het proefstuk toe. Het verloop van de schuifspanning wordt bepaald door gedurende de schuiffase 100 tot 100.000 keer de schuifspanning in het proefstuk te bepalen in relatie tot de vervorming.

6.3.57.1 schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming
Type gegeven Gegevensgroep van Schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming
Definitie

De schuifspanning in het proefstuk bij een bepaalde mate van horizontale vervorming.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 100..100000
Gegevensgroeptype Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming

6.3.58 Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming

Diagram Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming

Type gegeven Entiteit
Definitie

De schuifspanning in het proefstuk bij een bepaalde mate van horizontale vervorming.

6.3.58.1 verlopen tijd
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming
Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 7.1
  Eenheid s (seconde)
  Waardebereik 0 tot 1200000
Toelichting

De consolidatiefase en de schuiffase volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de consolidatiefase. De belastingfase duurt maximaal 1 week.

6.3.58.2 schuifrek
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming
Definitie

Het quotiënt van de afstand waarover de onderkant van de bovenkant is bewogen sinds het begin van de schuiffase en de beginhoogte, op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf -5
Toelichting

Het is niet voldoende om de opgelegde vervormingssnelheid tijdens de schuiffase vast te leggen omdat de snelheid van vervormen tijdens de schuiffase altijd een klein beetjes verandert en om die reden is de schuifrek vastgelegd. Schuifrek wordt aangeduid met het symbool γ.
Normaliter heeft er voorafgaand aan de schuiffase geen horizontale vervorming plaats gevonden en is de waarde van het gegeven aan het begin van de schuiffase gelijk aan 0. Wanneer het voetstuk tijdens de consolidatiefase vrij kon bewegen (voetstuk vast = nee) kan het proefstuk al iets zijn vervormd en is de schuifrek aan het begin van de schuiffase groter dan 0.

6.3.58.3 schuifspanning
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming
Definitie

De schuifspanning in het proefstuk op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik -100 tot 20000
Toelichting

De schuifspanning, aangeduid met het symbool т, wordt berekend uit de kracht die nodig is om de onderkant van het proefstuk te bewegen. De gegevens lagerwrijvingcorrectie toegepast en membraancorrectie toegepast geven aan of de schuifspanning is gecorrigeerd.
Normaliter is aan het begin van de schuiffase de schuifspanning in het proefstuk gelijk aan 0. Wanneer het voetstuk tijdens de consolidatiefase vast stond (voetstuk vast = ja) kan er bij het begin van de schuiffase al een kleine schuifspanning in het proefstuk zijn wanneer het proefstuk al iets vervormd is.

6.3.58.4 verticale spanning
Type gegeven Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming
Definitie

De verticale spanning in het proefstuk op het moment van de meting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 5.2
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 10000
Toelichting

De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, is het gevolg van de druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend en wordt berekend uit de kracht die nodig is om het proefstuk op constante hoogte te houden. Het gegeven membraancorrectie toegepast geeft aan of de verticale spanning is gecorrigeerd.

6.3.59 Bepaling consistentiegrenzen

Diagram Plasiticiteit bij bepaald watergehalteBepaling consistentiegrenzen

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de consistentiegrenzen van grond.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan consistentie of consistentieKorrelverdeling.
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningsverloopBelastingPlus, schuifspanningsverloopHorVervormingPlus, schuifsterktePlus of waterdoorlatendheidPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de bepaling van de consistentiegrenzen worden de vloeigrens en de uitrolgrens bepaald, dat zijn de grenzen waarbinnen de grond zich plastisch gedraagt. Het resultaat van de bepaling is indicatief. De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.
De bepaling van de consistentiegrenzen is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.59.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d12v2018.

6.3.59.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

De manier waarop de consistentiegrenzen zijn bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan casagrandeKleistaaf of valconusKleistaaf.

Toelichting

Het materiaal wordt gehomogeniseerd en botresten, ijzerconcreties, niet-stenig antropogeen materiaal, en de korrels van 500 µm en groter worden verwijderd. Een deel van het materiaal wordt gebruikt voor het bepalen van de vloeigrens en een deel voor het bepalen van de uitrolgrens.
Voor het bepalen van de vloeigrens wordt het materiaal gekneed tot het de gewenste consistentie heeft en daarbij wordt water toegevoegd. De plasticiteitstoestand van het materiaal wordt bepaald met de Casagrandemethode of met de valconus en wordt een aantal malen herhaald, steeds bij een ander watergehalte. Het watergehalte wordt op de standaard manier bepaald en dat is door drogen. Uit het verloop van de plasticiteit wordt de vloeigrens afgeleid.
De uitrolgrens wordt altijd bepaald volgens dezelfde methode, en dat is door het uitrollen van het materiaal tot het uiteenvalt. Het watergehalte dat het materiaal dan heeft wordt bepaald en dat gebeurt op de standaard manier.

6.3.59.3 fractie groter500um
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 µm en groter in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 5 tot 50
Toelichting

De consistentiegrenzen worden bepaald van materiaal kleiner dan 500 µm. Wanneer enkele korrels groter dan 500 µm in het materiaal voorkomen worden deze standaard met de hand verwijderd. De verwijderde korrels worden niet gedroogd en niet gewogen. In enkele gevallen worden de korrels groter dan 500 µm verwijderd door middel van natte zeving en de verwijderde korrels gedroogd en gewogen. In dat geval wordt het aandeel korrels groter 500 µm vastgelegd.

6.3.59.4 gebruikt medium
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

De vloeistof die in de bepaling is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GebruiktMedium
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gebruikt medium is het soort water dat tijdens de bepaling aan de grond is toegevoegd. Normaliter wordt leidingwater of gezuiverd water gebruikt. Wanneer men de eigenschappen precies wil onderzoeken wordt water gebruikt dat qua samenstelling overeenkomt met het water dat in situ voorkomt.

6.3.59.5 conustype
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

Het type conus gebruikt bij de bepaling van de vloeigrens.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Conustype
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan valconusKleistaaf.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.59.6 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.59.7 vloeigrens
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

Het watergehalte waarbij de grond zijn consistentie verliest en waarboven de grond zich gaat gedragen als een vloeistof.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

De waarde mag ontbreken wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan casagrandeKleistaaf.

Toelichting

De vloeigrens wordt afgeleid uit de enkele plasticiteitsbepalingen. Bij de Casagrandemethode wordt de vloeigrens gesteld op het watergehalte waarbij na 25 keer vallen 10 mm van de lengte van de groef is dichtgevloeid. Bij gebruik van de valconus wordt de vloeigrens gesteld op het watergehalte bij een indringingsdiepte van 10 mm bij gebruik van de Engelse conus en een indringingsdiepte van 20 mm bij gebruik van de Zweedse conus.
Wanneer het materiaal onvoldoende cohesief is, kan het voorkomen dat het materiaal te snel vloeit en het niet lukt om de vloeigrens te bepalen met de Casagrandemethode.

6.3.59.8 uitrolgrens
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

Het watergehalte waarbij de grond nog net tot draden van 3 mm dikte kan worden uitgerold en dat als de grens wordt beschouwd tussen plastisch en semi-vast gedrag.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 200
Toelichting

De uitrolgrens is de grens tussen de consistentieklassen stijf en stevig, zoals vastgelegd bij de boormonsterbeschrijving (consistentie fijne grond).

6.3.59.9 plasticiteitsindex
Type gegeven Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

De lengte van het watergehaltebereik waarbinnen de grond zich plastisch gedraagt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.2
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 800
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

De waarde moet ontbreken wanneer de waarde van het attribuut vloeigrens ontbreekt.

Toelichting

Uit de vloeigrens en de uitrolgrens kan de plasticiteitsindex worden afgeleid (de vloeigrens - uitrolgrens). De plasticiteitindex geeft aan hoe lang het bereik is waarin de grond zich plastisch gedraagt.

6.3.59.10 plasticiteit bij bepaald watergehalte
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling consistentiegrenzen
Definitie

De plasticiteit van het proefstuk bij een bepaald watergehalte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..10
Gegevensgroeptype Plasiticiteit bij bepaald watergehalte

6.3.60 Plasiticiteit bij bepaald watergehalte

Diagram Plasiticiteit bij bepaald watergehalte

Type gegeven Entiteit
Definitie

De plasticiteit van het proefstuk bij een bepaald watergehalte.

Regels

De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vloeigrens van de entiteit Bepaling consistentiegrenzen ontbreekt.
De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Standaard worden 4 plasticiteitsbepalingen uitgevoerd en minimaal 3. Wanneer een bepaling meer dan 5 % afwijkt van de lineaire regressielijn, wordt de bepaling buiten beschouwing gelaten en niet vastgelegd in de BRO. De bepalingen moeten beschouwd worden als indicatief voor de plasiticiteit.

6.3.60.1 watergehalte
Type gegeven Attribuut van Plasiticiteit bij bepaald watergehalte
Definitie

De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.60.2 indringingsdiepte
Type gegeven Attribuut van Plasiticiteit bij bepaald watergehalte
Definitie

De diepte tot waar de conus in het proefstuk is gezakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid mm (millimeter)
  Waardebereik 0 tot 30
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling consistentiegrenzen gelijk is aan valconusKleistaaf.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De indringingsdiepte wordt minimaal 2 keer bepaald tot er 2 metingen zijn die ieder binnen het gestelde bereik van de procedure vallen en de niet meer van elkaar verschillen dan de procedure voorschrijft. Het gemiddelde van twee indringingsdiepten wordt vastgelegd als waarde.

6.3.60.3 aantal vallen
Type gegeven Attribuut van Plasiticiteit bij bepaald watergehalte
Definitie

Het aantal keer dat het bakje met het proefstuk is gevallen tot de groef over een lengte van 10 mm is dicht gevloeid.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Aantal 2
  Waardebereik 0 tot 50
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling consistentiegrenzen gelijk is aan casagrandeKleistaaf.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.61 Bepaling korrelgrootteverdeling

Diagram Basis korrelgrootteverdelingBepaling korrelgrootteverdeling

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel van bepaalde korrelgroottefracties in de droge massa van het materiaal.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan consistentieKorrelverdeling of korrelgrootteverdeling.
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningsverloopBelastingPlus, schuifspanningsverloopHorVervormingPlus, schuifsterktePlus of waterdoorlatendheidPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Voor de korrelgrootteverdeling wordt grond gezien als een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte. De minerale deeltjes worden korrels genoemd.
Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd en worden samengeklonterde korreltjes van elkaar los gemaakt (dispersie). Wanneer het gehalte aan organische stof of kalk voorafgaand aan de bepaling is bepaald, maakt dat geen deel uit van het materiaal. Het materiaal wordt vervolgens op een bepaalde manier verdeeld in fracties. De droge massa van iedere fractie wordt bepaald en het resultaat wordt omgerekend naar een percentage van de totale massa.
De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan stenig bijzonder materiaal en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.
De bepaling korrelgrootteverdeling is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.61.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d4v2016, ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001 of ISO13320v2009.

Toelichting

De korrelgrootteverdeling wordt volgens een bepaalde methode of combinatie van methoden uitgevoerd conform ISO 17892-4. Wanneer de verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm wordt bepaald door middel van röntgenstraling, wordt ook ISO 13317-3 gebruikt. Wanneer de verdeling wordt bepaald met laserdiffractie, wordt de gehele bepaling uitgevoerd conform ISO 13320.

6.3.61.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De manier waarop de korrelgrootteverdeling is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan natDroogZevenLaser wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO13320v2009.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan natDroogZevenRoentgen wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan droogZeven, natDroogZeven, natDroogZevenHydrometer, natDroogZevenPipet of natZeven wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO17892d4v2016.

Toelichting

Afhankelijk van de opdracht en de aard van het materiaal wordt vooraf bepaald welke methode of combinatie van methoden wordt gebruikt.
Bij alle methoden, laserdiffractie uitgezonderd, wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 63µm-zeef. Hiermee worden de korrels kleiner dan 63 µm, gewoonlijk aangeduid als fijne fractie, gescheiden van de korrels groter dan 63 µm, gewoonlijk aangeduid als de grove fractie. Wanneer er geen fijne fractie in het materiaal aanwezig is (minder dan 5 %) wordt deze stap overgeslagen.
Normaliter wordt de grove fractie verder onderverdeeld wanneer het aandeel groter is dan 10 %. Dit gebeurt door het droge materiaal te zeven.
De fijne fractie wordt normaliter ook verder onderverdeeld wanneer het aandeel groter is dan 10 %. De verdeling van de fijne fractie wordt bepaald op basis van de bezinksnelheid van de korrels en die wordt bepaald met behulp van een pipet, een hydrometer of door middel van röntgenstraling. De klassegrenzen bij deze methoden zijn minder nauwkeurig dan bij zeving.
Wanneer laserdiffractie wordt toegepast, wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 2mm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 2 mm wordt bepaald door middel van laserdiffractie en die van de korrels groter dan 2 mm door middel van droge zeving.

6.3.61.3 fractieverdeling
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De fractieverdeling die is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Fractieverdeling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan basisBasis wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natZeven.
De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan basisBasis wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode niet gelijk is aan natZeven.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan basisStandaard of basisUitgebreid wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan droogZeven.

Toelichting

Er wordt altijd een verdeling in twee klassen bepaald: het aandeel van de korrels kleiner dan 63 µm en het aandeel van de korrels groter dan 63 µm. Bij de methode natZeven is dit het eindresultaat. In alle andere gevallen worden een of beide fracties nader onderverdeeld volgens de standaardverdeling eventueel met een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties.

6.3.61.4 verwijderd materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam VerwijderdMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. Wanneer koolzure kalk of organische stof van te voren is verwijderd, is het gehalte ervan altijd bepaald.
De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

6.3.61.5 dispersiemethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De manier waarop samengeklonterde korrels van elkaar zijn losgemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Dispersiemethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan droogZeven.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Dispersie kan achterwege blijven wanneer men constateert dat er geen samenklontering kan optreden en dat is wanneer er geen fijn materiaal (klei) in het materiaal aanwezig is.

6.3.61.6 equivalente massa
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De waarde van de volumieke massa die nodig is om de diameter van de korrels uit de bezinksnelheid te berekenen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.4
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZevenHydrometer, natDroogZevenPipet of natDroogZevenRoentgen.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

6.3.61.7 bepalingsmethode equivalente massa
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De herkomst van de waarde die is gebruikt om de diameter van de korrels uit de bezinksnelheid te berekenen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam BepalingsmethodeEquivalenteMassa
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut equivalente massa aanwezig is.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Voor het juiste gebruik van het resultaat is het van belang te weten of de waarde van de volumieke massa die is gebruikt om de diameter van de korrels te bepalen is gebaseerd op een aanname, afleiding of op basis van een gemeten waarde.

6.3.61.8 toegepast optisch model
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De manier waarop de meetresultaten van laserdiffractie zijn vertaald naar de korrelgrootteverdeling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam ToegepastOptischModel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZevenLaser.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Laserdiffractie is een optische meetmethode waarbij het lichtpatroon dat ontstaat door de verstrooiing en buiging van het licht door de deeltjes in het materiaal (0 tot 2 mm) wordt gemeten. Met behulp van een optisch model wordt het gemeten patroon omgerekend naar de korrelgrootteverdeling.

6.3.61.9 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.61.10 bijzonderheid materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

Een bijzonderheid die bij de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast.

6.3.61.11 basis korrelgrotteverderling
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling korrelgrootteverdeling
Definitie

De verdeling in een fijne en een grove fractie, die de basis voor iedere verdere indeling is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Basis korrelgrootteverdeling

6.3.62 Basis korrelgrootteverdeling

Diagram Uitgebreide verdeling fractie groter63umStandaardverdeling fractie groter63umUitgebreide verdeling fractie kleiner63umStandaardverdeling fractie kleiner63umBasis korrelgrootteverdeling

Type gegeven Entiteit
Definitie

De verdeling in een fijne en een grove fractie, die de basis voor iedere verdere indeling is.

Regels

De som van alle fracties moet gelijk zijn aan 100.

6.3.62.1 fractie kleiner63um
Type gegeven Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 63 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 100
6.3.62.2 fractie groter63um
Type gegeven Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 µm en groter in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 100
6.3.62.3 standaardverdeling fractie kleiner63um
Type gegeven Gegevensgroep van Basis korrelgrootteverdeling
Definitie

De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Standaardverdeling fractie kleiner63um
6.3.62.4 uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Type gegeven Gegevensgroep van Basis korrelgrootteverdeling
Definitie

De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
6.3.62.5 standaardverdeling fractie groter63um
Type gegeven Gegevensgroep van Basis korrelgrootteverdeling
Definitie

De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Standaardverdeling fractie groter63um
6.3.62.6 uitgebreide verdeling fractie groter63um
Type gegeven Gegevensgroep van Basis korrelgrootteverdeling
Definitie

De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Uitgebreide verdeling fractie groter63um

6.3.63 Standaardverdeling fractie kleiner63um

Diagram Standaardverdeling fractie kleiner63um

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardBasis, standaardStandaard of standaardUitgebreid.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie kleiner63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

Toelichting

De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 63 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald.

6.3.63.1 fractie 0tot2um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.63.2 fractie 2tot32um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 32 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.63.3 fractie 32tot50um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 32 tot 50 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.63.4 fractie 50tot63um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0

6.3.64 Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um

Diagram Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan uitgebreidBasis, uitgebreidStandaard of uitgebreidUitgebreid.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie kleiner63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

Toelichting

De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 63 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald.

6.3.64.1 fractie 0tot2um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.64.2 fractie 2tot4um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.64.3 fractie 4tot8um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.64.4 fractie 8tot16um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.64.5 fractie 16tot32um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 32 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.64.6 fractie 32tot50um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 32 tot 50 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
6.3.64.7 fractie 50tot63um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0

6.3.65 Standaardverdeling fractie groter63um

Diagram Standaardverdeling fractie groter63um

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan basisStandaard, standaardStandaard of uitgebreidStandaard.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.
De som van alle fracties moet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling wanneer de waarden van twee aaneensluitende fracties ontbreken.

Toelichting

In alle gevallen zouden de percentages van de fracties bij elkaar gelijk moeten zijn aan het percentage van de grove fractie in de basisverdeling. Wanneer alles goed gaat, gaat dat op. Maar wanneer een van de zeven uit de standaardset kapot is gegaan, krijgen de twee fracties die door de zeef gescheiden hadden moeten worden geen waarde. De gebruiker moet het aandeel van die fracties bij elkaar afleiden uit het verschil tussen het percentage van de grove fractie in de basisverdeling en het totaal van alle klassen bij elkaar op geteld.

6.3.65.1 fractie 63tot90um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 90 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.2 fractie 90tot125um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 125 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.3 fractie 125tot180um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 180 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.4 fractie 180tot250um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 250 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.5 fractie 250tot355um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 250 tot 355 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.6 fractie 355tot500um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 355 tot 500 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.7 fractie 500tot710um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 tot 710 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.8 fractie 710tot1000um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 710 tot 1000 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.9 fractie 1000tot1400um
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1000 tot 1400 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.10 fractie 1400umtot2mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1400 µm tot 2 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.11 fractie 2tot4mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.12 fractie 4tot8mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.13 fractie 8tot16mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.14 fractie 16tot31.5mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 31,5 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.15 fractie 31.5tot63mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 31,5 tot 63 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.65.16 fractie groter63mm
Type gegeven Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 mm en groter in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66 Uitgebreide verdeling fractie groter63um

Diagram Uitgebreide verdeling fractie groter63um

Type gegeven Entiteit
Definitie

De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan basisUitgebreid, standaardUitgebreid of uitgebreidUitgebreid.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.
De som van alle fracties moet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling wanneer de waarden van twee aaneensluitende fracties ontbreken.

Toelichting

Wanneer de grove fractie uitgebreid wordt onderverdeeld bestaan er verschillende varianten. Idealiter heeft men de opdracht de complete set van tweeëntwintig zeven te gebruiken en dat betekent dat zes van de fracties uit de standaardverdeling in tweeën worden gesplitst. Maar de opdracht kan ook zijn om een of enkele fracties op te splitsen.
In alle gevallen zouden de percentages van de fracties bij elkaar gelijk moeten zijn aan het percentage van de grove fractie in de basisverdeling. Wanneer alles goed gaat, gaat dat op. Maar wanneer een van de zeven uit de standaardset kapot is gegaan, krijgen de twee fracties die door de zeef gescheiden hadden moeten worden geen waarde. De gebruiker moet het aandeel van die fracties bij elkaar afleiden uit het verschil tussen het percentage van de grove fractie in de basisverdeling en het totaal van alle klassen bij elkaar op geteld.

6.3.66.1 fractie 63tot90um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 90 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.2 fractie 63tot75um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 75 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 63tot90um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.3 fractie 75tot90um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 75 tot 90 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 63tot90um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.4 fractie 90tot125um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 125 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.5 fractie 90tot106um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 106 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 90tot125um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.6 fractie 106tot125um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 106 tot 125 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 90tot125um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.7 fractie 125tot180um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 180 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.8 fractie 125tot150um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 150 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 125tot180um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.9 fractie 150tot180um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 150 tot 180 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 125tot180um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.10 fractie 180tot250um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 250 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.11 fractie 180tot212um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 212 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 180tot250um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.12 fractie 212tot250um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 212 tot 250 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 180tot250um aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.13 fractie 250tot355um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 250 tot 355 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.14 fractie 355tot500um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 355 tot 500 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.15 fractie 500tot710um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 tot 630 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.16 fractie 710tot1000um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 630 tot 1000 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.17 fractie 1000tot1400um
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1000 tot 1400 µm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.18 fractie 1400umtot2mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1400 µm tot 2 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.19 fractie 2tot4mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.20 fractie 4tot8mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.21 fractie 4tot5.6mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 5,6 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 4tot8mm aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.22 fractie 5.6tot8mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 5,6 tot 8 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 4tot8mm aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.23 fractie 8tot16mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.24 fractie 8tot11.2mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 11,2 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 8tot16mm aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.25 fractie 11.2tot16mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 11,2 tot 16 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 8tot16mm aanwezig is.
Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.26 fractie 16tot31.5mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 31,5 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.27 fractie 31.5tot63mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 31,5 tot 63 mm in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.66.28 fractie groter63mm
Type gegeven Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um
Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 mm en groter in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik vanaf 0
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

6.3.67 Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid

Diagram Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massaVerzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belastingBepaling verzadigde waterdoorlatendheid

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan waterdoorlatendheid of waterdoorlatendheidPlus.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De verzadigde waterdoorlatendheid wordt gemeten door een hydraulische gradient over het proefstuk aan te leggen en er water doorheen te laten stromen. Afhankelijk van de methode wordt de hoeveelheid water die per eenheid van tijd door de grond stroomt gemeten, of de tijd die nodig is om een bepaalde hoeveelheid water door de grond te laten stromen. De condities waaronder de doorlatendheid wordt bepaald zijn per methode anders. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt uit de meetgegevens berekend met de wet van Darcy. Onafhankelijk van de methode kiest men een bepaald soort water en daarvan wordt vastgelegd of de aanwezige gassen zijn verwijderd. Het water stroomt meestal van onder naar boven door het proefstuk.

De bepaling wordt uitgevoerd aan grond. Het precieze doel van het onderzoek en de soort grond bepalen of het proefstuk uit een niet verstoord boormonster wordt gestoken of dat het proefstuk wordt gemaakt. Bij een gemaakt proefstuk kan de monsterkwaliteit alle waarden hebben. Bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster is de vereiste monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Wanneer het proefstuk uit een niet verstoord boormonster de volledige doorsnede van het monster omvat, wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer niet het gehele monster wordt gebruikt voor de bepaling, is er voldoende materiaal over om te beschrijven. In dat geval is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving.

6.3.67.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d11v2019.

6.3.67.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De manier waarop de verzadigde waterdoorlatendheid is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan constantHead of fallingHead.

Toelichting

In de procedure worden drie methodes beschreven: de constant head, de falling head en de flexibel wall methode. De constant head methode wordt gebruikt voor niet-cohesieve grond. De falling head methode wordt gebruikt voor cohesieve grond. De flexibel wall methode wordt in het standaard geotechnisch booronderzoek niet toegepast.

6.3.67.3 proefstuk gemaakt
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk is gemaakt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

Bij niet-cohesief materiaal wordt de constant head methode gebruikt. Het materiaal wordt voorbehandeld en er is altijd sprake van een gemaakt proefstuk.
Bij cohesief materiaal wordt de falling head methode gebruikt. De eisen die aan het monster worden gesteld zijn hangen af van het doel van het onderzoek. Wanneer het doel van het onderzoek het bepalen van in-situ eigenschappen is, wordt de bepaling uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Wanneer het doel van het onderzoek de eigenschappen van het materiaal te bepalen onder andere omstandigheden dan in situ gelden, wordt het materiaal voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk.

6.3.67.4 maakmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De methode die gebruikt is om het proefstuk te maken.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Maakmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Wanneer het onderzochte interval bestaat uit niet-cohesief materiaal wordt het materiaal eerst in de oven gedroogd op 105-110 graden Celsius en gehomogeniseerd. Eventueel wordt het materiaal na drogen licht bevochtigd. Vervolgens wordt een deel van het materiaal afgewogen en de cilinder wordt met exact dat deel volgens een bepaalde methode volledig gevuld. Het proefstuk wordt netjes afgevlakt.
Wanneer het proefstuk is gemaakt van cohesief materiaal wordt het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat eerst intensief gekneed of aangestampt met de proctor. Vervolgens wordt van een deel van het materiaal het proefstuk gemaakt en worden de onder- en bovenkant recht afgesneden en het proefstuk nauwkeurig getrimd.

6.3.67.5 verzadigd met CO2
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het proefstuk voorafgaand aan de bepaling verzadigd is met CO2.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan constantHead.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de constant head methode wordt het proefstuk voorbehandeld met CO2 gas, als de uitvoerder verwacht dat het lucht bevat en dat is met name het geval wanneer het materiaal veel korrels kleiner dan 63 µm bevat. Door het proefstuk van onderaf met CO2 gas te verzadigen wordt de lucht uit het proefstuk geduwd. Het CO2 lost makkelijk op in water.

6.3.67.6 verticaal bepaald
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bepaling verticaal is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De waterdoorlatendheid van de ondergrond is niet in alle richtingen hetzelfde. In het algemeen is de horizontale doorlatendheid groter dan de verticale doorlatendheid. Van niet verstoorde proefstukken kent men de oriëntatie en afhankelijk van de opdracht wordt de horizontale of de verticale doorlatendheid bepaald.

6.3.67.7 poreuze stenen nat
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of natte poreuze stenen zijn gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de falling head methode wordt de bepaling standaard uitgevoerd met poreuze stenen die oppervlakkig nat zijn gemaakt. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen, worden droge stenen gebruikt. Bij droge stenen duurt het langer voordat het gehele proefstuk is verzadigd.

6.3.67.8 ring waterafstotend
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er in de steekring een waterafstotende laag is aangebracht.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij toepassing van de falling head methode kan er aan de binnenkant van de steekring een waterafstotende laag worden aangebracht om lekkage van water tussen de randen van het monster en de steekring te voorkomen. De laag vermindert ook de wrijving bij het uitsteken. Veel gebruikte waterafstotende media zijn naaimachine-olie en vaseline.

6.3.67.9 stroming neerwaarts
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de stroming van boven naar onder is gericht.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

In de geotechniek is de stroming meestal opwaarts. In de bodemkunde is de stroming standaard neerwaarts.

6.3.67.10 gebruikt medium
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De vloeistof die in de bepaling is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GebruiktMedium
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

In deze bepaling gaat het om het soort water dat men door de grond laat stromen.

6.3.67.11 water ontgast
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het gebruikte water ontgast is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Toelichting

In de geotechniek is het water dat in de bepaling wordt gebruikt standaard ontgast.

6.3.67.12 temperatuur
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid °C (graden Celsius)
  Waardebereik 5 tot 25
Toelichting

De waterdoorlatendheid varieert met de viscositeit van het water en die is weer afhankelijk van de temperatuur. Standaard wordt in het laboratorium de temperatuur zo gereguleerd dat de waarde niet meer dan een graad afwijkt. De resultaten worden nooit omgerekend naar een andere temperatuur.

6.3.67.13 zwel geconstateerd
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De indicatie die aangeeft of tijdens de proef zwel is geconstateerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Normaliter vervormt het proefstuk tijdens de verzadiging niet. Wanneer het proefstuk tijdens de verzadiging gaat zwellen wordt dit vastgelegd.

6.3.67.14 bijzonderheid materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast.

6.3.67.15 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Wanneer bij het uitsteken van het proefstuk voor de bepaling volgens de falling head methode wordt geconstateerd dat er als insluitsel een of meer relatief grote grindkorrels voorkomen, worden die vervangen door grindvrij materiaal uit de afsnijdsels van het proefstuk. Relatief groot is groot in verhouding tot de hoogte van het proefstuk. Voor de bepaling volgens de falling head methode moet grind groter dan 1/6 van de hoogte worden verwijderd. Een proefstukhoogte van 2 cm is gebruikelijk.

6.3.67.16 maximale gradient
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De maximale hydraulische gradiënt tijdens de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 2.1
  Eenheid cm/cm (centimeter per centimeter)
  Waardebereik 0 tot 50
Toelichting

Tijdens de bepaling moeten laminaire stromingscondities heersen om te voorkomen dat er deeltjes in het proefstuk worden getransporteerd. Hoe groter de doorlatendheid van de grond, des te makkelijk worden deeltjes getransporteerd en des te lager de maximaal toegestane gradiënt. De uitvoerder houdt bij het instellen van de gradiënt rekening met het te onderzoeken materiaal. Het gegeven wordt vastgelegd om het maken van aanvullende procedurele afspraken te vergemakkelijken.

6.3.67.17 watergehalte na afloop
Type gegeven Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten na afloop van de bepaling.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 2000
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij de falling head methode wordt het watergehalte na uitvoering van de proef bepaald om vast te kunnen stellen of het proefstuk verzadigd was met water. Wanneer de volumieke massa vaste delen van het onderzochte interval bepaald is, kan worden vastgesteld in hoeverre dat het  geval was. Wanneer dat niet bepaald is, moeten aannames worden gedaan over de mate van verzadiging. Het watergehalte is bepaald volgens de daarvoor geldende procedure door droging van het materiaal op 105 of 110 graden Celsius met een droogtijd van 16 tot 24 uur.

6.3.67.18 verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt bij een bepaalde droge volumieke massa.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..3
Gegevensgroeptype Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa
6.3.67.19 verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid
Definitie

De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt bij een bepaalde belasting.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting

6.3.68 Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa

Diagram Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa

Type gegeven Entiteit
Definitie

De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt bij een bepaalde droge volumieke massa.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid gelijk is aan constantHead.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij bepaling volgens de constant head methode wordt de verzadigde waterdoorlatendheid herhaaldelijk gemeten steeds bij een andere volumieke massa. De achtergrond daarvan is dat de verzadigde waterdoorlatendheid van niet-cohesief materiaal verandert met de porositeit en een goede maat daarvoor is de volumieke massa (dichtheid). Na de eerste meting wordt het materiaal gecompacteerd en vervolgens worden de verzadigde waterdoorlatendheid opnieuw bepaald. Er wordt maximaal drie keer gemeten.

6.3.68.1 droge volumieke massa
Type gegeven Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa
Definitie

De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4
Toelichting

In de bodemkunde wordt voor het begrip droge volumieke massa het begrip droge bulkdichtheid gebruikt. De twee termen zijn synoniem.

6.3.68.2 verzadigde waterdoorlatendheid
Type gegeven Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa
Definitie

De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2 in machten
  Eenheid m/s (meter per seconde)
  Waardebereik 1.00·10-5 tot 1.00·10-3
Toelichting

Het symbool voor de verzadigde waterdoorlatendheid is k. Vanwege de grote variatie in het bereik van de verzadigde waterdoorlatendheid, wordt de waarde vast gelegd in machten van tien.

6.3.69 Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting

Diagram Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting

Type gegeven Entiteit
Definitie

De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt bij een bepaalde belasting.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid gelijk is aan fallingHead.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Bij bepaling volgens de falling head methode wordt de verzadigde waterdoorlatendheid een keer gemeten bij een bepaalde belasting.

6.3.69.1 belasting
Type gegeven Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting
Definitie

De hoeveelheid druk die op het proefstuk is aangebracht.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.1
  Eenheid kPa (kilopascal)
  Waardebereik 0 tot 5000
Toelichting

De druk die wordt opgelegd volgt uit de opdracht. In bepaalde gevallen wil men een druk die overeenkomt met de druk op de in-situ diepte en in andere gevallen wil men een druk die past bij een hypothetische situatie, bijvoorbeeld na de realisatie van een bepaalde constructie.

6.3.69.2 verzadigde waterdoorlatendheid
Type gegeven Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting
Definitie

De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.2 in machten
  Eenheid m/s (meter per seconde)
  Waardebereik 1.00·10-12 tot 5.00·10-4
Toelichting

Het gemiddelde van minimaal 4 metingen wordt vastgelegd. Het symbool voor de verzadigde waterdoorlatendheid is k. Vanwege de grote variatie in het bereik van de verzadigde waterdoorlatendheid, wordt de waarde in machten van tien vastgelegd.

6.3.70 Bepaling watergehalte

Diagram Resultaat bepalingBepaling watergehalte

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof in het materiaal.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut watergehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. De hoeveelheid water wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van het water uit het materiaal. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan stenig bijzonder materiaal en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.
De bepaling watergehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.70.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling watergehalte
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d1v2014.

6.3.70.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling watergehalte
Definitie

De manier waarop het watergehalte is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan drogen of berekenenWatergehalte.

Toelichting

Het materiaal wordt in de huidige praktijk altijd in de oven gedroogd.
In het uitzonderlijke geval dat het type analyse een niet verstoord monster vereist en het proefstuk praktisch de volledige doorsnede van een boormonster omvat en de hoeveelheid water in het proefstuk tijdens de analyse verandert, kan het watergehalte niet zonder meer worden bepaald. In dat geval wordt het materiaal na afloop gedroogd in de oven en wordt het watergehalte berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verdamping van het water en de hoeveelheid uitgeperst water.

6.3.70.3 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Bepaling watergehalte
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van bepalen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan drogen.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet gebruikt voor de bepaling.

6.3.70.4 verwijderd materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling watergehalte
Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam VerwijderdMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

6.3.70.5 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling watergehalte
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.70.6 resultaat bepaling
Type gegeven Gegevensgroep van Bepaling watergehalte
Definitie

Het watergehalte van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..2
Gegevensgroeptype Resultaat bepaling

6.3.71 Resultaat bepaling

Diagram Resultaat bepaling

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het watergehalte van het materiaal met de droogtijd en de droogtemperatuur.

Toelichting

Het watergehalte wordt bepaald door droging van het materiaal in een oven. Gewoonlijk gebeurt dat bij 105 of 110 °C, maar sterk organisch materiaal wordt soms op 70 °C gedroogd om te voorkomen dat de organische stof verbrandt. Bij zwak organisch materiaal kan ervoor gekozen worden het materiaal eerst op 70 °C en vervolgens op 105 of 110 °C te drogen; in dat geval zijn er twee resultaten.

6.3.71.1 watergehalte
Type gegeven Attribuut van Resultaat bepaling
Definitie

De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 4.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 2000
6.3.71.2 droogtemperatuur
Type gegeven Attribuut van Resultaat bepaling
Definitie

De temperatuur waarop het materiaal is gedroogd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Droogtemperatuur
  Type Waardelijst uitbreidbaar
6.3.71.3 droogtijd
Type gegeven Attribuut van Resultaat bepaling
Definitie

De lengte van de periode gedurende welke het materiaal is gedroogd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Droogtijd
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Meestal wordt het materiaal 16 tot 24 uur gedroogd en neemt men aan dat al het water dan verdampt is. In uitzonderlijke gevallen is dat niet voldoende. Om zeker te weten dat al het water is verdampt, droogt men dan tot de massa van het materiaal na een uur drogen niet meer verandert.

6.3.71.4 zoutcorrectiemethode
Type gegeven Attribuut van Resultaat bepaling
Definitie

De manier waarop het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Zoutcorrectiemethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Poriënwater kan zouten bevatten. Bij het bepalen van het watergehalte wordt het water verdampt en gaan de opgeloste zouten deel uitmaken van de massa van de droge stof. Voor het juiste gebruik van het gegeven is het van belang te weten of het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten en of dat is gebeurd op basis van een aanname of op basis van een gemeten zoutgehalte.

6.3.72 Bepaling organischestofgehalte

Diagram Bepaling organischestofgehalte

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische stof in de massa van het materiaal.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut organischestofgehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het materiaal wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. Het gehalte organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof uit het materiaal. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.
De bepaling organischestofgehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.72.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling organischestofgehalte
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO14688d2v2019 of ISO14688d2v2019NEN8990v2020.

Toelichting

Bepaling van het organischestofgehalte wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 14688-2. In NEN-EN-ISO 14688-2 zijn de proefbeschrijvingen 28 en 36 uit de RAW (Rationalisatie en Automatisering Grond-, Water- en Wegenbouw) overgenomen voor de bepaling van het organischestofgehalte. Een ijzercorrectie die volgens de procedure bij verhitten zou moeten worden doorgevoerd, blijft in Nederland achterwege omdat die niet relevant is.

6.3.72.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling organischestofgehalte
Definitie

De manier waarop het organischestofgehalte is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhitten500 of natOxideren.

Toelichting

Het gehalte organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof. De organische stof wordt verwijderd door het te verbranden, of met behulp van waterstofperoxide (H2O2).

6.3.72.3 verwijderd materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling organischestofgehalte
Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam VerwijderdMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

6.3.72.4 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling organischestofgehalte
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.72.5 lutumcorrectie toegepast
Type gegeven Attribuut van Bepaling organischestofgehalte
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de meetresultaten zijn gecorrigeerd voor het verlies van water dat aan korrels kleiner dan 2 µm gebonden is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de bepalingsmethode gelijk is aan natOxideren.

Toelichting

De meetresultaten kunnen zijn gecorrigeerd voor het verlies van water dat door kleideeltjes wordt vastgehouden. De correctie is gebaseerd op het aandeel van de fractie 0-2 µm (de lutumfractie) zoals bepaald in de korrelgrootteverdeling.

6.3.72.6 organischestofgehalte
Type gegeven Attribuut van Bepaling organischestofgehalte
Definitie

Het aandeel organische stof in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 100

6.3.73 Bepaling kalkgehalte

Diagram Bepaling kalkgehalte

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel koolzure kalk in de massa van het materiaal.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut kalkgehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. Het gehalte koolzure kalk wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering of omzetting van het kalk uit het materiaal. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.
De bepaling kalkgehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.73.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling kalkgehalte
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO14688d2v2019 of ISO14688d2v2019NEN8990v2020.

Toelichting

Bepaling van het kalkgehalte wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 14688-2. In NEN-EN-ISO 14688-2 zijn de proefbeschrijvingen 28 en 37 uit de RAW (Rationalisatie en Automatisering Grond-, Water- en Wegenbouw) overgenomen voor de bepaling van het kalkgehalte.

6.3.73.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling kalkgehalte
Definitie

De manier waarop het kalkgehalte is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhitten900 of oplossen.

Toelichting

Het kalkgehalte wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de koolzure kalk door het op te lossen in zoutzuur (HCl) of van de omzetting van koolzure kalk in calciumoxide bij verhitting.

6.3.73.3 verwijderd materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling kalkgehalte
Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam VerwijderdMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

6.3.73.4 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling kalkgehalte
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.73.5 kalkgehalte
Type gegeven Attribuut van Bepaling kalkgehalte
Definitie

Het aandeel koolzure kalk in de massa van het materiaal.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.1
  Eenheid % (procent)
  Waardebereik 0 tot 100

6.3.74 Bepaling volumieke massa

Diagram Bepaling volumieke massa

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van het materiaal per eenheid van volume.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut volumieke massa bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De bepaling wordt gewoonlijk uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft, met monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3 en aan stenig bijzonder materiaal. De volumieke massa wordt berekend uit het volume en de massa van het materiaal.
De bepaling volumieke massa is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

6.3.74.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d2v2014.

6.3.74.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa
Definitie

De manier waarop de volumieke massa is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan getrimdVolumeMeten, ongetrimdVolumeMeten of volumeVoorbepaald.

Toelichting

De volumieke massa wordt berekend uit metingen van het volume en de massa. De metingen vallen altijd onder de lineaire meetmethode in de ISO 17892-2.
Afhankelijk van de methode is de bepaling meer of minder nauwkeurig. De nauwkeurige methoden worden uitgevoerd in het laboratorium. De minder nauwkeurige methode wordt normaliter in het veld uitgevoerd en dat is bepaling waarbij het materiaal tijdens de bepaling nog in de monstercontainer zit. Wanneer de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van het resultaat van een veldbepaling niet duidelijk is geregeld, kan het in de boormonsteranalyse ontbreken.

6.3.74.3 monstervochtigheid
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa
Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van bepalen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Monstervochtigheid
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet in behandeling genomen omdat de kans groot is dat door de verdamping van water het volume van het monster is gewijzigd.

6.3.74.4 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.74.5 volumieke massa
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa
Definitie

De massa van het materiaal per eenheid van volume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.3
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4
Toelichting

De volumieke massa van het geheel aan materialen en dat zijn de vaste delen, lucht en het poriënwater.

6.3.75 Bepaling volumieke massa vaste delen

Diagram Bepaling volumieke massa vaste delen

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van de vaste delen van het materiaal per eenheid van volume.

Regels

De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut volumieke massa vaste delen bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja.
De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Toelichting

De volumieke massa vaste delen wordt berekend uit het volume en de massa van de vaste delen van het materiaal. Het materiaal wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd, wordt het materiaal losgemaakt en worden de grove delen (groter dan 4 mm) vergruisd.
Het gegeven wordt bepaald om bijv. de poriënratio of de verzadigingsgraad te kunnen bepalen. De poriënratio is de verhouding tussen het volume van de poriën en het volume van het onderzochte materiaal. De verzadigingsgraad is de verhouding tussen het volume van de vloeistof in de poriën, het poriënwater, en het volume van de poriën.
De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesief materiaal, en dat wil zeggen grond of stenig bijzonder materiaal dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft. De monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.
De bepaling volumieke massa vaste delen is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2 als dichtheid gronddeeltjes.

6.3.75.1 bepalingsprocedure
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsprocedure
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d3v2016.

Toelichting

De metingen worden altijd uitgevoerd aan gedroogd materiaal conform 17892-3.

6.3.75.2 bepalingsmethode
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

De manier waarop de volumieke massa van de vaste delen is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Bepalingsmethode
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan pyknometerGas of pyknometerVloeistof.

Toelichting

De volumieke massa van de vaste delen wordt berekend uit metingen van het volume en de massa van de vaste delen van het materiaal. De metingen worden altijd uitgevoerd met een gas of vloeistof gevulde pyknometer conform ISO 17892-3. Afhankelijk van het gebruikte medium is de bepaling meer of minder nauwkeurig.
De meting wordt herhaald tot de voorgeschreven betrouwbaarheid is bereikt.

6.3.75.3 verwijderd materiaal
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Domein
  Naam VerwijderdMateriaal
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

6.3.75.4 gebruikt medium
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

De vloeistof die of het gas dat in de bepaling is gebruikt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GebruiktMedium
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Het gebruikt medium is de vloeistof of het gas waarmee de pyknometer is gevuld. De nauwkeurigheid van de bepaling is afhankelijk van het gebruikt medium. Hoe kleiner de poriën zijn die het vloeistof of gas kan bereiken, hoe nauwkeuriger het volume kan worden bepaald.
Bij gebruik van de vloeistofpyknometer wordt voor niet organisch materiaal standaard gezuiverd water gebruikt. Water is niet geschikt voor organisch materiaal omdat organische stof gaat drijven op water. Voor organisch materiaal is butanol, hexaan of spiritus geschikt. Voor de gaspyknometer is helium of stikstof geschikt omdat het een niet adsorberend gas is waarmee kleine poriën worden bereikt.

6.3.75.5 inhoud monsterhouder
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

De grootte van de ruimte in het apparaat waarin het materiaal is geplaatst.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam InhoudMonsterhouder
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Bij een vloeistofpyknometer wordt het materiaal in de pyknometer geplaatst en is de pyknometer de monsterhouder. Bij de gaspyknometer wordt het materiaal in een houder in de gaspyknometer geplaatst. Normaliter is de houder voor ten minste 75% gevuld met materiaal en volstaat een monsterhouder van 50 ml. Voor materiaal met een lage volumieke massa van de vaste delen, zoals veen is een houder van 100 ml nodig.

6.3.75.6 bijzonderheid uitvoering
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..2
Domein
  Naam BijzonderheidUitvoering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

6.3.75.7 volumieke massa vaste delen
Type gegeven Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen
Definitie

De massa van de vaste delen van het materiaal per eenheid volume.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 1.4
  Eenheid g/cm3 (gram/kubieke centimeter)
  Waardebereik 0 tot 4

7. Uitbreidbare waardelijsten

7.1 Aanvulmateriaal

De lijst met de materialen waarmee het boorgat na het boren is opgevuld.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bentoniet

Een mengsel van water en bentoniet.

geen

Er is geen materiaal gebruikt. Het gat is mogelijk vanzelf volgelopen met materiaal dat uit het gat of van het maaiveld afkomstig is.

grind

Grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 2 en 6,3 mm ligt.

grindZand

Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 6,3 mm ligt.

grindZandGrof

Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 6,3 mm ligt.

grindZandOngezeefd

Een mengsel van zand en grind dat niet gezeefd is. Deze categorie omvat onder meer materiaal dat wordt aangeduid met termen als metselzand en ophoogzand.

grout

Een mengsel van cement en water zonder toeslag.

groutBentoniet

Een mengsel van cement en water met als toeslag bentoniet.

kleiZwelklasse1

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80 % in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse1Detecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80 % in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse2

Korrels die bestaan die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30 % in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse2Detecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30 % in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse3

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30 % in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse3Detecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30 % in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasseOnbekend

Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd.

kleiZwelklasseOnbekendDetecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen, met een toevoeging van een detecteerbare stof.

verwijderdMateriaal

Het gat is opgevuld met de opgeboorde grond of de weggegraven ondergrond.

wegverhardingsmateriaal

Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

zand

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt.

zandMiddelgrof

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 0,63 mm ligt.

zandMiddelgrofGrof

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 2 mm ligt.

zandGrof

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 2 mm ligt.

7.2 Analyseprocedure

De lijst met de procedures voor de uitvoering van de geotechnische boormonsteranalyse.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
geen

De boormonsteranalyse is niet volgens een praktijkrichtlijn uitgevoerd.

NPR2021

De boormonsteranalyse is uitgevoerd conform de Nationale praktijkrichtlijn 2021.

7.3 Apparaattype

De lijst met de apparaten waarmee is gestoken of gekernd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
corebarrelDoubleTube

Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis en een binnenbuis. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuis is stationair en dient om het monster op te vangen; de binnenbuis is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger.

corebarrelSingleTube

Een apparaat dat bestaat uit een enkele buis die direct met de boorbeitel verbonden is. De buis dient om het monster op te vangen en is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger.

corebarrelTripleTube

Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis met twee binnenbuizen. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuizen zijn stationair en dienen om het monster op te vangen. De buitenste van de twee is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger en dient ter bescherming van de binnenste buis waarin het monster werkelijk wordt opgevangen.

guts

Een apparaat dat bestaat uit een buis om het monster op te vangen die aan bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond en die in de langsrichting gedeeltelijk open is.

sherbrooke

Een apparaat dat bestaat uit een open constructie van buizen en ringen met een grote diameter die aan de onderzijde voorzien is van messen die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt.

steekbus

Een apparaat dat bestaat uit een holle buis die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden.

steekbusDLDS

Een apparaat dat bestaat uit een holle buis met een grote diameter die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond is van messen voorzien die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt.

steekbusMetLiner

Een apparaat dat bestaat uit twee precies in elkaar passende buizen die aan de bovenzijde open in de lengterichting dicht zijn. De binnenbuis (liner) dient om het monster op te vangen. De buitenbuis is de onderzijde voorzien van een steekmond; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden.

7.4 BedekkingsgraadDrainagestrook

De lijst voor de classificatie van het deel van het oppervlak dat door drainagestroken in beslag wordt genomen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
25tot30

De drainagestroken beslaan tussen de 25 en 30 % van het oppervlak.

30tot35

De drainagestroken beslaan tussen de 30 en 35 % van het oppervlak.

35tot40

De drainagestroken beslaan tussen de 35 en 40 % van het oppervlak.

40tot45

De drainagestroken beslaan tussen de 40 en 45 % van het oppervlak.

45tot50

De drainagestroken beslaan tussen de 45 en 50 % van het oppervlak.

7.5 Bemonsteringskwaliteit

De lijst met de kwaliteitsniveaus van de boormonsters die de bemonstering heeft beoogd op te leveren.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
klasseA

De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen en irreversibele veranderingen in de spanningstoestand te voorkomen. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn op locatie, tijdens transport en in het laboratorium opgeslagen in een omgeving waar de temperatuur tussen 8 en 12 graden C mag variëren en de luchtvochtigheid minimaal 90 % bedraagt. De monstercontainers zijn tijdens transport beschermd tegen trillingen en schokken.

klasseB

De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen waarbij verandering in de spanningstoestand wordt geaccepteerd. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn beschermd tegen trillingen en schokken en extreme temperatuur.

klasseC

De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid en de interne structuur behouden blijft. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen.

klasseD

De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid behouden blijft. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters kunnen in PVC of metalen monstercontainers e.d. zijn verzameld en opgeslagen.

klasseE

De bemonstering is erop gericht een goede indruk te krijgen van de samenstelling van de ondergrond. Er gelden geen bijzondere eisen. De monsters kunnen in monsterbakken, zakken, potten e.d. verzameld en opgeslagen zijn.

klasseA_v2006

De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen zonder of met slechts een kleine verandering in de spanningstoestand. Er zijn geen veranderingen opgetreden in de monstervochtigheid, de bestanddelen en de chemische eigenschappen van de grond. De hoogst haalbare monsterkwaliteit is QM1.
Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn beschermd tegen trillingen en schokken en extreme temperatuur. De monstercontainers worden opgeslagen in een koele omgeving.

klasseB_v2006

De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid en monstervochtigheid behouden blijft. De hoogst haalbare monsterkwaliteit is QM3.
Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn opgeslagen in een koele omgeving.

klasseC_v2006

De bemonstering is erop gericht een goede indruk te krijgen van de samenstelling van de ondergrond. De enige haalbare monsterkwaliteit is QM5.
Er gelden geen bijzondere eisen. De monsters kunnen in monsterbakken, zakken, potten e.d. verzameld en opgeslagen zijn.

deelsOngeroerd

Een niet nader gespecificeerd deel van de monsters is ongeroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit daarvan tenminste vergelijkbaar is met klasse D onder IMBRO.

geroerd

De monsters zijn geroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit vergelijkbaar is met klasse E onder IMBRO.

onbekend

De bemonsteringskwaliteit is niet bekend.

ongeroerd

De monsters zijn ongeroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit tenminste vergelijkbaar is met klasse D onder IMBRO.

7.6 Bemonsteringsmethode

De lijst met de methoden voor het uit de ondergrond nemen van boormonsters.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
graven

Manier van bemonsteren waarbij een deel van de ondergrond mechanisch of met de hand wordt weggegraven en in een graafbak of op een schep naar boven wordt gehaald. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opAfstandDroog

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, de losgemaakte grond door schroefwerking naar boven wordt gehaald of met behulp van perslucht wordt losgemaakt en naar boven gehaald en aan het oppervlak bemonsterd wordt. Een van de methoden die gebruikt worden bij boren met een avegaar. Levert normaliter monsters met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opAfstandNat

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal op een niet nader omschreven manier naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij gebruik van de geodoff en bij rotary drilling. De methode is niet bedoeld voor luchtliften, zuigboren en straightflushboren, want daarbij wordt de manier waarop het materiaal naar boven wordt gespoeld nader omschreven. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opAfstandNatBinnendoor

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal via de holle boorstangen naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij luchtliften, counterflushboren en mechanisch zuigboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opAfstandNatBuitenlangs

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal via de ruimte tussen de boorstangen en de wand van het gat naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij straightflushboren en spuitboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opDiepteGrijpen

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte met een grijper wordt uitgenomen. De methode wordt gebruikt bij het grijperboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse D of E. Welke klasse van toepassing is wordt mede bepaald door de cohesie en de vochtigheid van de grond.

opDiepteKernen

Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters wordt vrijgeboord, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij kernboren, rotary core drilling en bij gebruik van de Sherbrooke sampler.
Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van de grond.

opDiepteLosroeren

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, in het apparaat wordt opgevangen en met het apparaat naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij boren met het bucketsysteem, draaiend boren met de hand, pulsboren en bij de VanderStaay-boor en de handbediende zuigerboor.
Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E tot D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door de boortechniek en de cohesie en de vochtigheid van het materiaal.

opDiepteUitsteken

Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte wordt uitgestoken, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en in de container naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij het Ackermann-apparaat, de VanderStaay-boor, Aqualock sampler, Beeker-monsternemer, het Begemann-steekapparaat, Dachnovski-apparaat, de dropcorer, DLDS, folie-sampler, grondkolomcilinder, gutsboor, monsterringsteker, MOSTAP, pistoncorer, (veen)profielsteker, ramgutsboor, sonisch boren, de spitsmuismonstersteker, steekbuis, trilflip, het VanderHorst-steekapparaat, de vibrocorer, window sampler en de Zenkovitchboor.
Levert monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van het materiaal.

onbekend

Het is niet bekend welke manier is toegepast.

onbekendDeelsOpDiepteUitsteken

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Voor een deel van het interval is een kolom grond op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Het is onbekend welke andere manier is toegepast.

opAfstandDroogDeelsOpDiepteUitsteken

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd en de losgemaakte grond is door schroefwerking naar boven gehaald (opAfstandDroog). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Dit is bijvoorbeeld het geval bij boren met een holle avegaar waarbij ook monsters zijn gestoken.

opAfstandNatDeelsOpDiepteKernen

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd of losgespoten en de grond is naar boven gespoeld (opAfstandNat). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters vrijgeboord en in een container opgevangen (opDiepteKernen). Dit is bijvoorbeeld het geval bij straightflushboren waarbij ook is gekernd.

opAfstandNatDeelsOpDiepteUitsteken

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd of losgespoten en de grond is naar boven gespoeld (opAfstandNat). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Dit is bijvoorbeeld het geval bij straightflushboren waarbij ook monsters zijn gestoken.

opAfstandOnbekend

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten en niet bekend is hoe de losgemaakte grond naar boven is gehaald (droog of nat).

opDiepteOnbekend

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte is losgemaakt en opgevangen en niet bekend is hoe het opgevangen materiaal naar boven is gehaald.

7.7 Bemonsteringsprocedure

De lijst met de procedures voor bemonstering.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ISO19901d8v2014

ISO 19901-8:2014 Petroleum and natural gas industries — Specific requirements for offshore structures — Part 8: Marine soil investigations is een internationale norm overgenomen als Europese norm (EN-ISO 19901-8:2015) en als Nederlandse norm NEN-EN-ISO 19901-8:2015 Aardolie- en aardgasindustrie - Specifieke eisen voor buitengaatse constructies - Deel 8: Zeebodemonderzoeken.
De procedure wordt gebruikt voor booronderzoek op zee en dat is aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn.

ISO22475d1v2006

NEN-EN-ISO 22475-1:2006 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting - Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa.

ISO22475d1v2019

NEN-EN-ISO 22475-1:2019 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting - Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. De norm is nog niet definitief.

ISO22475d1v2021

NEN-EN-ISO 22475-1:2021 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting - Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa.

NEN5119

NEN 5119:1991 Geotechniek- boren en monsternemen in grond. Een Nederlandse norm. De norm is vervangen door NEN-EN-ISO 22475-1: 2006.

onbekend

Het is niet bekend onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd.

7.8 Bepalingsdiameter

De lijst met de diameters van het apparaat dat bij de bepaling van schuifsterkte is gebruikt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
PPzeerKlein

De bepalingsdiameter van de Very Small Pocket Penetrometer of VSPP, een zakpenetrometer met zeer klein opzetstuk (3,2 mm).

PPklein

De bepalingsdiameter van de Small Pocket Penetrometer of SPP, een zakpenetrometer met een klein opzetstuk (4,5 mm).

PPstandaard

De bepalingsdiameter van de Pocket Penetrometer of PP, een zakpenetrometer zonder opzetstuk (6,3 mm).

PPmiddelgroot

De bepalingsdiameter van de Medium Pocket Penetrometer of MPP, een zakpenetrometer met middelgroot opzetstuk (8,5 mm).

PPgroot

De bepalingsdiameter van de Large Pocket Penetrometer of LPP, een zakpenetrometer met groot opzetstuk (25,4 mm).

TVklein

De bepalingsdiameter van de Small Torvane of STV, een handvin met klein opzetstuk (19,0 mm).

TVstandaard

De bepalingsdiameter van de Torvane of TV, een handvin zonder opzetstuk (25,4 mm).

TVgroot

De bepalingsdiameter van de Large Torvane of LTV een handvin met groot opzetstuk (47,8 mm).

7.9 Bepalingsmethode

De lijst met de methoden die voor de bepalingen in de geotechnische monsteranalyse worden toegepast.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
belastenGeconsolideerdGedraineerd

Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in grond als gevolg van vervorming onder belasting door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Gedurende een bepaalde tijd wordt het geconsolideerde proefstuk met een constante snelheid samengedrukt en is het proefstuk vrij om in horizontale richting te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald in gedraineerde toestand.

belastenGeconsolideerdOngedraineerd

Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in grond als gevolg van vervorming onder belasting door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Gedurende een bepaalde tijd wordt het geconsolideerde proefstuk met een constante snelheid samengedrukt en is het proefstuk vrij om in horizontale richting te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald in ongedraineerde toestand.

belastenOngeconsolideerdOngedraineerd

Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in grond als gevolg van vervorming onder belasting door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Gedurende een bepaalde tijd wordt het proefstuk met een constante snelheid samengedrukt en is het proefstuk vrij om in horizontale richting te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald van een onverzadigd, ongeconsolideerd proefstuk in ongedraineerde toestand.

berekenenWatergehalte

Methode voor het bepalen van het watergehalte. De hoeveelheid water in het materiaal is voorafgaand aan de bepaling door uitpersing veranderd. Het materiaal wordt alsnog gedroogd in een oven waardoor het water verdampt. Uit het massaverlies dat het gevolg is van de verdamping van het water en de hoeveelheid uitgeperst water wordt het watergehalte berekend.

casagrandeKleistaaf

Methode voor het bepalen van de consistentiegrenzen. De vloeigrens is bepaald met behulp van de Casagrandemethode. Een bakje wordt met het materiaal gevuld en met een recht groefmes wordt er een groef in gesneden. Eventueel wordt bij zandige grond eerst een krom groefmes gebruikt. Vervolgens laat men het bakje een aantal keer van 10 mm hoogte op een rubber blok vallen tot 10 mm van de lengte van de groef is dichtgevloeid. Er wordt geteld hoe vaak het bakje is gevallen en het watergehalte wordt bepaald op de standaardmanier door drogen. Dit wordt een aantal keer herhaald bij een oplopend watergehalte en uit het verloop wordt de vloeigrens afgeleid. De uitrolgrens is bepaald door van het materiaal zes staafjes met een diameter van 3 mm te maken en die heen en weer te rollen tot ze uiteenvallen. Van het materiaal van drie gerolde staafjes samen wordt het watergehalte bepaald. Het gemiddelde van de twee bepalingen van het watergehalte is de uitrolgrens.

constantHead

Methode voor het bepalen van de waterdoorlatendheid van verzadigde grond. Er wordt een hydraulische gradiënt aangelegd tussen de bovenkant van het proefstuk en de onderkant en die wordt tijdens de proef constant gehouden. Zodra het debiet niet meer verandert, wordt de meting uitgevoerd. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy.

drogen

Methode voor het bepalen van het watergehalte. Het materiaal wordt gedroogd in een oven waardoor het water verdampt. Uit het massaverlies wordt het watergehalte berekend.

droogZeven

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Voor het bepalen van de verdeling van de fractie groter dan 63 µm is droge zeving gebruikt. Deze methode wordt gebruikt wanneer men ervan uitgaat dat er geen fractie kleiner dan 63 µm aanwezig is.

fallingHead

Methode voor het bepalen van de waterdoorlatendheid van verzadigde grond. Het monster wordt onder een bepaalde druk in de opstelling geplaatst en van onderaf verzadigd. Er wordt een hydraulische gradiënt aangelegd tussen de bovenkant van het proefstuk en de onderkant en die neemt tijdens de proef af. De tijd die nodig is om een bepaald volume water door het monster te laten stromen wordt gemeten. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy.

getrimdVolumeMeten

Methode voor het bepalen van de volumieke massa. De volumieke massa is bepaald van een helemaal glad gemaakt proefstuk. De afmetingen ervan zijn nauwkeurig gemeten en de massa is met een balans bepaald.

handvinDraaien

Methode voor het bepalen van de maximale ongedraineerde schuifsterkte. De handvin wordt in het monster gedrukt en met de hand met constante snelheid gedraaid tot het materiaal bezwijkt en dat is het punt waarop de vin doorschiet.

horizontaalVervormenHoogtegestuurd

Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in de grond als gevolg van horizontale vervorming onder druk door het uitvoeren van de direct simple shear (DSS) proef. Gedurende een bepaalde tijd wordt met een bepaalde constante snelheid de boven en onderkant van het proefstuk uit elkaar getrokken en de schuifspanning in het proefstuk wordt bepaald. Tijdens de bepaling wordt het proefstuk op gelijke hoogte gehouden.

natDroogZeven

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald door middel van droge zeving.

natDroogZevenHydrometer

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald met een hydrometer. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving.

natDroogZevenLaser

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 2mm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 2 mm is bepaald door middel van laserdiffractie. De verdeling van de korrels groter dan 2 mm is bepaald door middel van droge zeving.

natDroogZevenPipet

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald door middel van pipetteren. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving.

natDroogZevenRoentgen

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald met behulp van röntgenstraling. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving.

natOxideren

Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. De organische stof is verwijderd met H2O2 (30 %). Uit het massaverlies is het gehalte berekend.

natZeven

Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef.

ongetrimdVolumeMeten

Methode voor het bepalen van de volumieke massa. De volumieke massa is bepaald terwijl het materiaal nog in de monstercontainer zit. Dit gebeurt in het veld. Massa en inhoud van de container zijn bekend. De afmetingen van het met materiaal gevulde deel zijn zo goed mogelijk gemeten. De massa van de container met monster is bepaald met een unster.

oplossen

Methode voor het bepalen van het kalkgehalte. De koolzure kalk is verwijderd met HCl (0,1 M). Uit het massaverlies is het gehalte berekend.

pyknometerGas

Methode voor het bepalen van de volumieke massa vaste delen. De volumieke massa van de vaste delen is bepaald met een met gas gevulde pyknometer. De massa is bepaald met een balans en het volume is berekend uit het drukverschil in de pyknometer (op basis van de wet van Boyle Gay-Lussac).

pyknometerVloeistof

Methode voor het bepalen van de volumieke massa vaste delen. De volumieke massa van de vaste delen is bepaald met een met vloeistof gevulde pyknometer. De massa is bepaald met een balans. Het volume is berekend uit het volumeverschil van de vloeistof in de pyknometer.

samendrukkenBelastinggestuurd

Methode voor het bepalen van het zettingsverloop van grond door het uitvoeren van de samendrukkingsproef. De proef kent een aantal stappen, waarin gedurende een bepaalde tijd een bepaalde druk wordt uitgeoefend op een proefstuk en gemeten hoe snel de hoogte van het proefstuk verandert.

samendrukkenSnelheidgestuurd

Methode voor het bepalen van het spanningsverloop in de grond als gevolg van zetting door het uitvoeren van de constant rate of strain (CRS) proef. De proef kent een aantal stappen waarin een proefstuk gedurende een bepaalde tijd een bepaalde snelheid van vervormen wordt opgelegd en de verandering van de spanning in het proefstuk wordt gemeten.

valconusKleistaaf

Methode voor het bepalen van de consistentiegrenzen. De vloeigrens is bepaald met behulp van de valconus. Een bakje wordt met het materiaal gevuld en de valconus wordt op het materiaal geplaatst. De punt van de conus raakt daarbij het oppervlak van het materiaal. Vervolgens wordt de conus ca. 5 seconden losgelaten. De indringingsdiepte van de conus wordt gemeten en het watergehalte wordt bepaald op de standaardmanier door drogen. Dit wordt een aantal keer herhaald bij een oplopend watergehalte en uit het verloop wordt de vloeigrens afgeleid. De uitrolgrens is bepaald door van het materiaal zes staafjes met een diameter van 3 mm te maken en die heen en weer te rollen tot ze uiteenvallen. Van het materiaal van drie gerolde staafjes samen wordt het watergehalte bepaald. Het gemiddelde van de twee bepalingen van het watergehalte is de uitrolgrens.

verhitten500

Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. Het materiaal wordt verhit tot 500 °C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies wordt het gehalte berekend.

verhitten900

Methode voor het bepalen van het kalkgehalte. Het materiaal wordt verhit van 500 tot 900 °C waardoor de koolzure kalk wordt omgezet in calciumoxide. Uit het massaverlies is het gehalte berekend.

volumeVoorbepaald

Methode voor het bepalen van de volumieke massa. De volumieke massa is bepaald van het materiaal dat met een ring uit een monster is gestoken en dat vervolgens geheel pas is gemaakt. Massa en inhoud van de steekring zijn heel nauwkeurig bekend. De massa van de volle steekring is met een balans bepaald.

zakpenetrometerDrukken

Methode voor het bepalen van de maximale ongedraineerde schuifsterkte. De zakpenetrometer wordt met de hand met gelijkmatige krachttoename 5 mm in het materiaal gedrukt. Uit de drukkracht wordt de schuifspanning berekend.

7.10 BepalingsmethodeEquivalenteMassa

De lijst met de bronnen waaruit de waarde die wordt gebruikt als rekenwaarde is overgenomen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
massaAangenomen

De volumieke massa (ρ) van de korrels die is gebruikt als rekenwaarde bij de toepassing van de Wet van Stokes is gebaseerd op een aanname.

massaAfgeleid

De volumieke massa (ρ) van de korrels die is gebruikt als rekenwaarde bij de toepassing van de Wet van Stokes is afgeleid uit de bepaling van de volumieke massa van de vaste delen van het materiaal.

massaBepaald

De volumieke massa (ρ) van de korrels die is gebruikt als rekenwaarde bij de toepassing van de Wet van Stokes is nauwkeurig bepaald.

7.11 Bepalingsprocedure

De lijst met de procedures die voor de bepalingen in de geotechnische monsteranalyse worden toegepast.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ASTM_D4186v2012

ASTM-D4186 versie 2012, editorial corrected in 2014 (e1) Standard Test Method for One-Dimensional Consolidation Properties of Saturated Cohesive Soils Using Controlled-Strain Loading beschrijft de procedure voor het bepalen van het zettingsverloop door middel van snelheidgestuurd samendrukken, de CRS-proef (Constant Rate of Strain). Een amerikaanse norm die in Nederland wordt gebruikt.

ASTM_D6528v2017

ASTM-D6528 versie 2017 Standard test method for consolidated undrained direct simple shear testing of cohesive soils beschrijft de procedure voor het bepalen van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming met de zogenaamde Direct Simple Shear (DSS). Een amerikaanse norm die in Nederland wordt gebruikt.

ISO13320v2009

NEN-ISO 13320:2009 Analyse van de deeltjesgrootteverdeling - Methoden met laserdiffractie beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling door middel van laserdiffractie. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland.

ISO14688d2v2019

NEN-EN-ISO 14688-2:2019 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Identificatie en classificatie van grond - Deel 2: Grondslagen voor een classificatie. Een door de NEN voor Nederland vastgestelde norm t.b.v. het classificeren van onverharde grondmonsters voor geotechniek gebaseerd op de ISO norm. De uitwerking van de bepaling van de ongedraineerde schuifsterke, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn in de Nederlandse bijlage opgenomen.

ISO14688d2v2019NEN8990v2020

NEN-EN-ISO 14688-2:2019+NEN 8990:2020 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Identificatie en classificatie van grond - Deel 2: Grondslagen voor een classificatie + NEN 8991:2020 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Nederlandse aanvulling op NEN-EN-ISO 14688-2 beschrijft de zogenaamde classificatieproeven. De uitwerking van de bepaling van de ongedraineerde schuifsterke, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn in de Nederlandse bijlage opgenomen.

ISO17892d1v2014

NEN-EN-ISO 17892-1:2014 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 1: Bepaling van het watergehalte beschrijft de procedure voor het bepalen van het watergehalte door middel van drogen. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d2v2014

NEN-EN-ISO 17892-2:2014 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 2: Bepaling van de dichtheid van fijn korrelige grond beschrijft de procedure voor het bepalen van de volumieke massa. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d3v2016

NEN-EN-ISO 17892-3:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 3: Bepaling van de dichtheid van gronddeeltjes beschrijft de procedure voor het bepalen van volumieke massa van de vaste delen met de gas- en vloeistofpyknometer. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d4v2016

NEN-EN-ISO 17892-4:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 4: Bepaling van de korrelgrootte verdeling beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van fracties door middel van natte zeving over de 63µm-zeef, droge zeving voor fracties groter dan 63 µm en voor de fracties kleiner dan 63 µm met de hydrometer en de pipetmethode. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001

NEN-EN-ISO 17892-4:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 4: Bepaling van de korrelgrootte verdeling beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van fracties door middel van natte zeving over de 63µm-zeef en droge zeving voor fracties groter dan 63 µm. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. NEN-ISO 13317-3:2001 Bepaling van de deeltjesgrootteverdeling met zwaartekracht-sedimentatiemethoden in vloeistof – Deel 3: Zwaartekrachttechniek met röntgenstraling beschrijft de procedure voor het bepalen van de verdeling van fracties kleiner dan 63 µm door middel van röntgenstraling. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland.

ISO17892d5v2017

NEN-EN-ISO 17892-5:2017 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 5: Eén-dimensionale samendrukkingsproef beschrijft de procedure voor het bepalen van het zettingsverloop door middel van stapsgewijs samendrukken, de samendrukkingsproef. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d8v2018

NEN-EN-ISO 17892-8:2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 8: Ongeconsolideerde, ongedraineerde triaxiaal proef beschrijft de procedure voor het bepalen van het schuifspanningsverloop met de triaxiaalproef. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d9v2018

NEN-EN-ISO 17892-9:2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 9: Geconsolideerde triaxiaal proeven op waterverzadigde grond beschrijft de procedure voor het bepalen van het schuifspanningsverloop met de triaxiaalproef. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d11v2019

NEN-EN-ISO 17892-11:2019: Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 11. Beproeven van de doorlatendheid beschrijft de procedure voor het bepalen van de doorlatendheid. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d12v2018

NEN-EN-ISO 17892-12 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Beproeving van grond in het laboratorium - Deel 12: Bepaling van de Atterbergse grenzen beschrijft de procedure voor het bepalen van de consistentiegrenzen, de vloeigrens met behulp van de valconus of volgens de Casagrandemethode en de uitrolgrens door middel van het rollen van een kleistaafje. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

7.12 BeschrevenMateriaal

De lijst met de materialen waaruit de lagen in een boorprofiel bestaan.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
gesteente

Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als gesteente.

grond

Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal.

grondGesteente

Het boorprofiel omvat lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal zowel als lagen die beschreven zijn als gesteente.

7.13 Beschrijfkwaliteit

De lijst met de kwaliteitsniveaus van de geotechnische boorprofielen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
klasse2geroerd

De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan standaard geotechnisch booronderzoek (B2) voor het beschrijven van monsters van kwaliteitsklasse QM5. Het eventueel aanwezige gesteente is beschreven op een gelijkwaardige manier.

klasse2ongedifferentieerd

De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan standaard geotechnisch booronderzoek (B2) voor handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven, waarbij de kwaliteitsklasse van de monsters niet relevant is. Er is geen gesteente beschreven.

klasse2ongeroerd

De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan standaard geotechnisch booronderzoek (B2) voor het beschrijven van monsters van minimaal kwaliteitsklasse QM4. Het eventueel aanwezige gesteente is beschreven op een gelijkwaardige manier.

klasse3

De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan verkennend (hand)booronderzoek (B3). Er is geen gesteente beschreven.

nietGespecificeerd

De lagen zijn beschreven op basis van NEN 5104 en met verschillen in monsterkwaliteit is bij de beschrijving niet consequent rekening gehouden; er is geen gesteente beschreven.

7.14 Beschrijflocatie

De lijst met de plekken waar het beschrijven van boormonsters wordt uitgevoerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
lab

De monsters zijn beschreven in een beschrijfruimte.

veld

De monsters zijn beschreven in het veld, direct na monstername.

veldlab

De monsters zijn beschreven in een container aan boord van een schip of een daarmee vergelijkbare ruimte, direct na monstername.

onbekend

De plek waar de monsters zijn beschreven is niet bekend.

7.15 Beschrijfprocedure

De lijst met de procedures voor geotechnische boormonsterbeschrijving.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ISO14688d1v2019c2020

NEN-EN-ISO 14688-1:2019+C:2020 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Deel1: Identificatie en beschrijving (incl. Nederlandse bijlage:2019). Een door de NEN voor Nederland vastgestelde norm t.b.v. het identificeren van onverharde grondmonsters voor geotechniek gebaseerd op de ISO norm. De norm is vastgesteld in september 2013 en is de vervanger voor de NEN 5104. De versie uit 2019 is een herziening. In 2020 zijn correcties opgenomen.

ISO14688d1v2019NEN8990v2020

NEN-EN-ISO 14688-1:2019 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Deel1: Identificatie en beschrijving + NEN 8990:2020 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Identificatie en classificatie van grond - Nederlandse aanvulling op NEN-EN-ISO 14688-1 beschrijft de procedure voor het beschrijven van grondmonsters voor geotechniek. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en vertaalt in het Nederlands met een Nederlandse aanvulling.

ISO14689d1v2018

NEN-EN-ISO 14689-1: 2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving - Identificatie en classificatie van gesteente - Deel 1: Identificatie en beschrijving beschrijft de procedure voor de beschrijving van gesteentemonsters voor geotechniek. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

NEN5104Synthetisch

De grond is geclassificeerd volgens NEN 5104 en die norm vormt de basis van de procedure. Wanneer de grond niet geclassificeerd kan worden is het bijzonder materiaal. De procedure kent geen strikt onderscheid tussen beschrijven, analyseren en interpreteren en daardoor kan het resultaat een synthetisch karakter hebben.

7.16 BijzonderBestanddeel

De lijst met de bijzondere bestanddelen van grond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
artefact

Een antropogeen bestanddeel: de niet nader omschreven (resten van) voorwerpen die door de mens gemaakt zijn.

botrestenWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: resten van botten, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

botrestenVeel

Een natuurlijk bestanddeel: resten van botten, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

donkereMineralenWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

donkereMineralenVeel

Een natuurlijk bestanddeel: deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

geen

Geen bijzondere bestanddelen.

geotextiel

Een antropogeen bestanddeel: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan.

glauconietWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Deze kleimineralen maken minder dan 25% van de grond uit; het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen.

glauconietVeel

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Deze kleimineralen maken 25 tot 50% van de grond uit; het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen.

glimmerWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. De glimmers komen in zo geringe mate voor dat zij niet van invloed zijn op de geotechnische eigenschappen van de grond en dat is het geval wanneer ze minder dan 1% van de grond uitmaken.

glimmerVeel

Een natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. De glimmers komen in zo grote mate voor dat zij van invloed zijn op de geotechnische eigenschappen van de grond en dat is al het geval wanneer ze 1% van de grond uitmaken.

houtGebruikt

Een antropogeen bestanddeel: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken.

houtskoolWeinig

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes; voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

houtskoolVeel

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes; voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

huisvuil

Een antropogeen bestanddeel: niet nader omschreven huishoudelijk afval.

ijzerconcretiesWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

ijzerconcretiesVeel

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

ijzersulfideWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd de mineralen pyriet of markasiet; voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

ijzersulfideVeel

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd de mineralen pyriet of markasiet; voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

kalkconcretiesWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door carbonaat tot een geheel zijn verkit, bijvoorbeeld een septarie; voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

kalkconcretiesVeel

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door carbonaat tot een geheel zijn verkit, bijvoorbeeld een septarie; voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

kalkGemaakt

Een antropogeen bestanddeel: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk.

ophoogmateriaalLichtKunststof

Een antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen.

ophoogmateriaalLichtStenig

Een antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas.

plantenrestenHoutig

Een natuurlijk bestanddeel: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken.
Deze waarde is vervangen door de waarden plantenrestenHoutigWeinig en plantenrestenHoutigVeel.

plantenrestenHoutigWeinig

Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels en zaden) van planten. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert van millimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zeer hard zijn. Deze plantenresten maken minder dan 25 % van de grond uit.

plantenrestenHoutigVeel

Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels en zaden) van planten. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert van millimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zeer hard zijn. Deze plantenresten maken 25 tot 50 % van de grond uit.

plantenrestenNietHoutig

Een natuurlijk bestanddeel: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren.
Deze waarde is vervangen door de waarden plantenrestenNietHoutigWeinig en plantenrestenNietHoutigVeel.

plantenrestenNietHoutigWeinig

Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de niet-houtige delen van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren. Deze plantenresten maken minder dan 25 % van de grond uit.

plantenrestenNietHoutigVeel

Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de niet-houtige delen van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren. Deze plantenresten maken 25 tot 50 % van de grond uit.

puin

Een antropogeen bestanddeel: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend.

schelpmateriaalWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: schelpen en resten van schelpen en wel voorkomend in een mate dat de geotechnische eigenschappen van de grond niet worden beïnvloed.

schelpmateriaalVeel

Een natuurlijk bestanddeel: schelpen en resten van schelpen, voorkomend in een mate dat de geotechnische eigenschappen van de grond worden beïnvloed.

stenen

Een antropogeen bestanddeel: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw.

verbrandingsrestenFijn

Een antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (<63µm), veelal vliegas genoemd.

verbrandingsrestenMiddelGrof

Een antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0,063 - 2 mm), veelal bodemas genoemd.

verbrandingsrestenGrof

Een antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2mm; veelal slakken genoemd.

vuursteenWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

vuursteenVeel

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

wegverhardingsmateriaal

Een antropogeen bestanddeel: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

breuksteen

Antropogeen materiaal: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen.

glauconiet

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. De mate van voorkomen is niet gespecificeerd; het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen.

houtNietGespecificeerd

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: omvat de IMBRO-waarden houtGebruikt en plantenrestenHoutig.

houtskool

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd.

ijzerconcreties

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd.

kalkNietGespecificeerd

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: omvat de IMBRO-waarden kalkGemaakt en kalkconcretiesVeel en kalkconcretiesWeinig.

mijnsteen

Antropogeen materiaal: stenen van natuurlijk materiaal die het bijproduct zijn van mijnbouw.

vuursteen

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd.

7.17 BijzonderGesteentebestanddeel

De lijst met de bestanddelen van gesteente die niet in de gesteentenaam zijn opgenomen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
donkereMineralen

Deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn.

fosfaatconcretie

Concretie die in belangrijke mate uit fosfaat bestaat.

geen

Geen bijzondere bestanddelen.

glauconiet

Groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan.

glimmer

Gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan.

ijzersulfide

Mineralen die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd pyriet of markasiet.

mangaanconcretie

Concretie die uit mangaanoxide bestaat.

siderietconcretie

Concretie die uit sideriet bestaat.

vuursteenconcretie

Concretie die uit vrijwel amorfe kwarts bestaat.

7.18 BijzonderheidMateriaal

De lijst met de bijzonderheden van het onderzochte materiaal die tijdens bepalingen in geotechnische monsteranalyse zijn geconstateerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
desintegratie

Het onderzochte materiaal blijkt na droging in de oven op 105 of 110 °C gedesintegreerd. Dit kan wijzen op een bijzondere samenstelling van het materiaal.

gelaagd

Het onderzochte materiaal blijkt gelaagd.

insluiting

In het onderzochte materiaal blijken 1 of meer insluitingen voor te komen, bijvoorbeeld een grindkorrel, schelp, een stukje puin of hout.

scheur

Het onderzochte materiaal blijkt gescheurd.

verkleuring

Het onderzochte materiaal blijkt na droging in de oven op 105 of 110 °C van kleur veranderd. Dit kan wijzen op een bijzondere samenstelling van het materiaal.

wortelgang

In het onderzochte materiaal blijken 1 of meer wortelgangen voor te komen.

7.19 BijzonderheidUitvoering

De lijst met de bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering van bepalingen in de geotechnische monsteranalyse hebben voorgedaan.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
drukplaatScheef

Tijdens het belasten is de drukplaat scheef gezakt en is mogelijk gaan aanlopen.

gatOpgevuld

Een gat in het proefstuk onstaan door een verwijderd insluitsel is opgevuld, is opgevuld met hetzelfde materiaal.

massaProefstuk

De massa van het proefstuk is kleiner dan de procedure voorschrijft.

massaProefstukUitrolgrens

De massa van het materiaal gebruikt voor de bepaling van de uitrolgrens is kleiner dan de procedure voorschrijft.

massaProefstukVloeigrens

De massa van het materiaal gebruikt voor de bepaling van de vloeigrens is kleiner dan de procedure voorschrijft.

materiaalVerloren

Er is een correctie op de verdeling van de fractie groter dan 63 µm toegepast omdat tijdens het zeven een klein deel (niet meer dan 1 %) van het materiaal verloren is gegaan.

membraanOpgerekt

Tijdens het belasten is een schuifvlak ontstaan waardoor het membraan lokaal extreem wordt opgerekt.

nazakkenConus

De conus is na de bepaling van de indringingsdiepte dieper in het materiaal gezakt.

onvoldoendeVerzadigd

Het is niet gelukt om het proefstuk vooraf voldoende te verzadigen waardoor een toename in celdruk niet snel genoeg wordt opgenomen door de waterspanning.

poreuzeSteenGebroken

Na afloop van het bepaling is geconstateerd dat een van de poreuze stenen is gebroken.

ringenstapelScheef

Tijdens de uitvoering van de bepaling is de ringenstapel scheef gegaan.

sequentieelUitgevoerd

Het organischestofgehalte, kalkgehalte en de korrelgrootteverdeling zijn achter elkaar op hetzelfde materiaal uitgevoerd. De bepalingen kunnen minder nauwkeurig zijn doordat er materiaal kan zijn weggespoeld.

volumeProefstuk

Het volume van het proefstuk is kleiner dan de procedure voorschrijft.

waterspanningsratio

Het quotiënt van de verschilwaterspanning en verticale spanning (Ru) voldoet gedurende de hele bepaling niet aan de eisen van de procedure.

7.20 BijzonderMateriaal

De lijst met de materialen waaruit een laag die geen grond- of gesteentelaag is bestaat.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
asVulkanisch

Natuurlijk materiaal: vulkanisch materiaal met een korrelgrootte kleiner dan 4 mm.

betonOngebroken

Antropogeen materiaal: beton dat niet als puin wordt geclassificeerd, bijvoorbeeld een betonplaat.

geotextiel

Antropogeen materiaal: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan.

glauconietzand

Natuurlijk materiaal: zand dat in hoofdzaak bestaat uit groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan.

houtGebruikt

Antropogeen materiaal: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken.

huisvuil

Antropogeen materiaal: niet nader omschreven huishoudelijk afval.

kalkGemaakt

Antropogeen materiaal: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk.

kalkNatuurlijk

Natuurlijk materiaal: Een vrijwel geheel uit kalk bestaand sediment dat niet als gesteente is geclassificeerd.

oer

Natuurlijk materiaal: IJzerverkitting die op natuurlijke wijze door inspoeling is gevormd.

ophoogmateriaalLichtKunststof

Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen.

ophoogmateriaalLichtStenig

Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas.

plantenrestenHoutig

Natuurlijk materiaal: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen, takken en houtige wortels.

plantenrestenNietHoutig

Natuurlijk materiaal: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren.

puin

Antropogeen materiaal: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend.

schelpmateriaal

Natuurlijk materiaal: schelpen en resten van schelpen.

soilmix

Antropogeen materiaal: een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas; wordt bijvoorbeeld als grondverbetering gebruikt voor grondkeringen.

stenen

Antropogeen materiaal: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw.

verbrandingsrestenFijn

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63 µm).

verbrandingsrestenGrof

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2 mm.

verbrandingsrestenMiddelGrof

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die zand (0,063 tot 2 mm).

wegverhardingsmateriaal

Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

houtNietGespecificeerd

Antropogeen of natuurlijk materiaal: omvat de IMBRO-waarden houtGebruikt en plantenrestenHoutig.

kalkNietGespecificeerd

Antropogeen of natuurlijk materiaal: omvat de IMBRO-waarden kalkGemaakt en kalkNatuurlijk.

plantenrestenNietGespecificeerd

Natuurlijk materiaal: de onverteerde resten van planten, zoals stammen, takken, wortels, rietstengels en bladeren.

verbrandingsresten

Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die varieert van kleiner dan 63 µm tot groter dan 2 mm.

7.21 Bodemgebruik

De lijst met de waarden voor bodemgebruik.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
akker

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw.

boomgaard

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard.

boomkwekerij

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomkwekerij.

bos

Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos.

gebruikInTransitie

Terrein dat niet-verhard is en nog niet werkelijk in gebruik is omdat men het gebruik van het terrein aan het veranderen is.

geenBodemgebruik

Terrein met verhard oppervlak.

glastuinbouw

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor tuinbouw onder glas.

grasland

Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor korte of lange tijd met gras begroeid is.

natuurGeenVegetatie

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein zonder vegetatie, bijvoorbeeld stranden, wadplaten of stuifzandgebieden.

natuurKorteVegetatie

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met heide, riet of andere korte vegetatie.

nietLandelijkBomen

Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met bomen is begroeid (plantsoenen, singels, begraafplaatsen, volkstuinen en campings).

nietLandelijkGras

Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met gras is begroeid (bijv. parken, golfbanen, sportparken, grasstroken en een grasveld bij zwembaden).

7.22 Boorprocedure

De lijst met de procedures voor boren.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ISO19901d8v2014

ISO 19901-8:2014 Petroleum and natural gas industries — Specific requirements for offshore structures — Part 8: Marine soil investigations is een internationale norm overgenomen als Europese norm (EN-ISO 19901-8:2015) en als Nederlandse norm NEN-EN-ISO 19901-8:2015 Aardolie- en aardgasindustrie - Specifieke eisen voor buitengaatse constructies - Deel 8: Zeebodemonderzoeken.
De procedure wordt gebruikt voor booronderzoek op zee en dat is aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn.

SIKB2001vanafV6.0

SIKB protocol 2001 Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen. Versie 6.0 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten.

SIKB2101vanafV3.3

SIKB protocol 2101 Mechanisch boren. Versie 3.3 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten.

onbekend

Het is niet bekend onder welke afspraken het boren is uitgevoerd.

7.23 Boortechniek

De lijst met de technieken voor het maken van een gat in de ondergrond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
handDraaien

De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de verschillende typen edelmanboren, de grindboor, de lepelboor, de riversideboor, de spiraalboor en de keienvanger.

handDrukken

De techniek waarbij een apparaat zonder zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. De gebruikte apparaten worden gewoonlijk steekapparaten genoemd en voorbeelden zijn de gutsboor, het VanderHorst-steekapparaat, het Dachnovski-apparaat, de profielsteker, de veenprofielsteker, de monsterringsteker, de folie-sampler, de steekbuis, de Beeker-monsternemer en de grondkolomcilinder.

handDrukkenZuiger

De techniek waarbij een apparaat dat voorzien is van een zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het Livingstone-apparaat, de zuigerboor en de VanderStaay-boor.

handHameren

De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een hamer wordt gebruikt om het dieper de grond in te drijven; de hamer kan met de hand bediend worden of elektrisch worden aangedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de gutsboor en bepaalde steekapparaten (Dachnovski-apparaat, monsterringsteker, folie-sampler, de steekbuis en grondkolomcilinder).

handPulsen

De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om verder te kunnen boren zijn niet nodig.

mechanischDraaienOnverbuisd

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat, behalve in het deel van het traject waarin tijdens de voorbereiding tijdelijke verbuizing is gezet. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan (aanvullende) verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Voorbeelden zijn boren met de avegaar, het bucketsysteem, luchtliftsysteem, rotary drillingsysteem, straightflushsysteem en de zuigboor.

mechanischDraaienVerbuisd

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. De draaiende boorkop zit onderaan een buis die precies in het gat past. De buis zorgt ervoor dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is counterflushboren.

mechanischDrukken

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door continu drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het Ackermann-apparaat, het Begemann-steekapparaat, de DLDS, de MOSTAP en de spitsmuismonstersteker. Ook een gutsboor wordt gedrukt wanneer de aard van de ondergrond dat toestaat.

mechanischGrijpen

De techniek waarbij een mechanisch bediende grijper wordt gebruikt om het gat dieper te maken. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Wanneer er slechts een oppervlakkig gat wordt gemaakt wordt dit niet als een vorm van boren beschouwd. Een voorbeeld is het grijperboorsysteem.

mechanischHameren

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een hamer wordt gebruikt om het de grond in te drijven. Voorbeelden zijn de ramgutsboor, de window sampler en het Ackermann-apparaat; een gutsboor wordt gehamerd wanneer de aard van de ondergrond dat vereist.

mechanischPulsen

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd en deze techniek is de meest gebruikte in de wereld van de geotechniek. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om dieper te kunnen boren zijn niet nodig.

mechanischSpuitenDraaien

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door een combinatie van spuiten en draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Het voorbeeld is boren met gebruik van de Sherbrooke sampler.

mechanischSpuitenOnverbuisd

De techniek waarbij met een mechanisch bediend apparaat een gat wordt gemaakt door de grond los te spuiten. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn een slang aangesloten op een compressor en een spuitlans.

mechanischSpuitenVerbuisd

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en dieper de grond in wordt gedreven door te hameren en de grond los te spuiten. De boorkop zit onderaan een buis die ervoor zorgt dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is ro-flushboren.

mechanischTrillen

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door hoogfrequent trillen dieper de grond in wordt gedreven. Het trillen kan gecombineerd worden met drukken of draaien. Voorbeelden zijn (roterend) sonisch boren, vibrocoring en boren met de trilflip, geodoff, de Zenkovitch-boor en de Aqualocksampler.

mechanischVallen

De techniek waarbij het apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis de grond in wordt gedreven door deze van geringe hoogte in een keer in de waterbodem te laten vallen. Voorbeelden zijn de dropcorer en de pistoncorer.

mechanischVerdringen

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien, hameren, drukken of trillen de grond in wordt gedreven zonder eigenlijk materiaal naar boven te halen. Het voorbeeld is verdringend (roterend) sonisch boren.

handDrukkenHameren

Er is een handbediend apparaat gebruikt dat met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven.

handOnbekend

Er is een apparaat gebruikt dat met de hand dieper de grond in wordt gedreven. Het is niet bekend hoe dat is gebeurd, mogelijk zijn er verschillende technieken gebruikt.

mechanischDraaienOnverbuisdDeelsDrukkenHameren

Er zijn twee technieken gebruik: de techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven. Dekt onder meer het gebruik van een holle avegaar in combinatie met een of ander steekapparaat.

mechanischOnbekendDeelsDrukkenHameren

Er zijn twee technieken gebruikt: een techniek waarbij een apparaat mechanisch op een niet gespecificeerde manier dieper de grond in wordt gedreven en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven.

onbekend

Het is niet bekend welke techniek is gebruikt.

onbekendDeelsDrukkenHameren

Er zijn twee technieken gebruikt: een op geen enkele wijze gespecificeerde techniek en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven.

onbekendPulsen

Een techniek waarbij een puls dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen.

7.24 Breedteklasse

De lijst voor de classificatie van de afstand tussen de twee vlakken die een discontinuïteit begrenzen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
uiterstSmal

De kortste afstand tussen de grensvlakken is kleiner dan 0,25 mm.

zeerSmal

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,25 en 0,5 mm.

smal

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,5 en 2,5 mm.

matigSmal

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,25 en 1 cm.

matigBreed

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 1 en 10 cm.

breed

De kortste afstand tussen de grensvlakken is groter dan 10 cm.

7.25 Buismateriaal

De lijst met de materialen waaruit de buizen die in het boorgat zijn achtergebleven bestaan.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
pe

De buis bestaat uit polyethyleen, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft.

peHighDensity

De buis bestaat uit high density polyethyleen.

peLowDensity

De buis bestaat uit low density polyethyleen.

pePvc

De buis bestaat uit polyethyleen en pvc, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft.

staal

De buis bestaat uit staal, waarbij onbekend is welk type staal het betreft.

staalGegalvaniseerd

De buis bestaat uit gegalvaniseerd staal.

staalRoestvrij

De buis bestaat uit roestvrij staal.

7.26 Cementsoort

De lijst met de soorten cement.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
calciet

Tussen korrels neergeslagen kalkcement. Calciet is in zandsteen herkenbaar aan bruisen in aanraking met zoutzuuroplossing.

gips

Tussen korrels neergeslagen calciumsulfaatcement. Gips bruist niet en is zachter dan calciet, het is met een mes los te snijden.

ijzeroxide

Tussen korrels neergeslagen ijzeroxide. IJzeroxide Komt typisch voor in lagen en heeft kenmerkende rode en bruine roestkleuren.

kwarts

Tussen korrels neergeslagen siliciumoxide. Kwarts kan in kalk- of kwartszandsteen voorkomen.

nietBepaald

Het cement is niet herkenbaar.

7.27 ConsistentieFijneGrond

De lijst voor de classificatie van de stijfheid van fijne grond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
zeerSlap

Grond waar een vinger gemakkelijk tot 25 mm in kan worden gedrukt en die tussen de vingers door loopt wanneer de hand wordt samengeknepen. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

slap

Grond waar een vinger tot 10 mm kan worden gedrukt en die met lichte druk van de vingers kan worden verkneed. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

stevig

Grond die met de duim gemakkelijk kan worden ingedrukt en niet met de vingers kan worden verkneed, maar wel tot 3 mm dikke strengen kan worden uitgerold zonder te breken of te verkruimelen. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

stijf

Grond waar met de duim een ondiepe voor in kan worden gemaakt en die verkruimelt en breekt wanneer de grond tot 3 mm dikke strengen wordt uitgerold, maar nog vochtig genoeg is om weer tot een bol te worden gekneed. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

zeerStijf

Grond waar nog net een kerf in kan worden gemaakt met de nagel van de duim. De grond kan niet meer worden vervormd en verkruimelt onder druk. Vaak is deze grond uitgedroogd. De grond heeft meestal een lichte kleur. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

zeerSlapNEN5104

Grond die zonder knijpen tussen de vingers door loopt. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

slapNEN5104

Grond die bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door loopt. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

matigSlapNEN5104

Grond die bij knijpen nog goed tussen de vingers door loopt. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

matigStevigNEN5104

Grond die met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen is. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

stevigNEN5104

Grond die niet tussen de vingers door te krijgen is. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

zeerStevigNEN5104

Grond met de duimnagel in te drukken is. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

hardNEN5104

Grond waar met een mes in kan worden gesneden. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

zeerHardNEN5104

Grond waar met een mes met moeite in kan worden gesneden. Een klasse gebruikt onder de NEN 5104 procedure.

7.28 ConsistentieOrganischeGrond

De lijst voor de classificatie van de stijfheid van organische grond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
zeerSlap

De grond loopt zonder knijpen tussen de vingers door.

slap

De grond loopt met knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door.

matigSlap

De grond loopt met knijpen nog goed tussen de vingers door.

matigStevig

De grond is met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen.

stevig

De grond is ook met stevig knijpen niet tussen de vingers door te krijgen.

vast

De grond is nog met de nagel in te drukken.

7.29 Consolidatiemethode

De lijst met de methoden voor het consolideren van het proefstuk.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
anisotroopSpanningsgestuurd

Het proefstuk wordt geconsolideerd door de celdruk en de verticale belasting geleidelijk in een vaste verhouding te verhogen. Om tot de gewenste verhouding te komen wordt eerst de celdruk een klein beetje verhoogd (met ca. 5 kPa).

anisotroopVervormingsgestuurd

Het proefstuk wordt geconsolideerd door de celdruk en de verticale belasting tegelijk te verhogen. De celdruk wordt geleidelijk verhoogd en de extra verticale druk wordt zodanig gestuurd dat de diameter van het proefstuk gelijk blijft. Eerst wordt de celdruk een klein beetje verhoogd (met ca. 5 kPa).

isotroop

Het proefstuk wordt geconsolideerd door de celdruk in 1 keer te verhogen en die voor de duur van de consolidatiefase constant te houden en het proefstuk de gelegenheid te geven in evenwicht te komen.

isotroopAnisotroop

Het proefstuk wordt geconsolideerd door eerst de celdruk in 1 keer te verhogen en die voor een bepaalde duur constant te houden. Vervolgens wordt het proefstuk verder geconsolideerd door de verticale belasting voor een bepaalde duur geleidelijk te verhogen.

7.30 Conustype

De lijst met de conussen die worden gebruikt bij de bepaling van de vloeigrens.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
engelseConus60graden

De Engelse conus is een lichte brede conus van 60 gr. en met een hoek van 60°. Wordt gebruikt voor slap materiaal.

zweedseConus30graden

De Zweedse conus is een zware scherpe conus van 80 gr. en met een hoek van 30°. Wordt standaard gebruikt.

7.31 Coördinaattransformatie

De lijst met de methoden waarmee de coördinaten zijn omgezet.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
7parameterTransformatie

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt.

7parameterTransformatie1989

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0.

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2018

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2018. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster, Rijkswaterstaat en de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine in het samenwerkingsverband NSGI (Nederlandse Samenwerking Geodetische Infrastructuur).

RDNAPTRANS2008MV0

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de Transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2018MV0

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de Transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

7.32 Correctiemethode

De lijst met de methoden voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ASTM_D4767v2011

Methode voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken volgens ASTM D4767 - 11 Standard Test Method for Consolidated Undrained Triaxial Compression Test for Cohesive Soils.

Greeuw2001

Methode voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken volgens Greeuw et. al 2001 Reduction of axial resistance due to membrane and side drains.

ISO17892d8end9v2018

Methode voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken volgens NEN-EN-ISO 17892, deel 8 bij een ongeconsolideerd en ongedraineerde uitvoering en deel 9 bij een geconsolideerde uitvoering.

7.33 Desintegratie

De lijst voor de classificatie van de mate waarin de oorspronkelijke samenhang van het gesteente is afgenomen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietUiteengevallen

Geen zichtbare desintegratie van gesteentemateriaal.

gedeeltelijkUiteengevallen

Het gesteentemateriaal is gedeeltelijk bros geworden en kan met de hand in losse brokken worden gebroken.

volledigUiteengevallen

Het gesteentemateriaal is volledig bros geworden en valt onder druk met de hand in de samenstellende korrels uiteen. Gedraagt zich als grond.

7.34 DisperseInhomogeniteit

De lijst met de grondsoorten en soorten gesteente die in willekeurig verspreide concentraties in grond voorkomen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
geen

Geen disperse inhomogeniteiten.

dolomietbrokjesWeinig

Dolomietbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

dolomietbrokjesVeel

Dolomietbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

gipsbrokjesWeinig

Gipsbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

gipsbrokjesVeel

Gipsbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

grindlensjesWeinig

Grindlensjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

grindlensjesVeel

Grindlensjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

kalksteenbrokjesWeinig

Kalksteenbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

kalksteenbrokjesVeel

Kalksteenbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

kleibrokjesWeinig

Kleibrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

kleibrokjesVeel

Kleibrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

kleilensjesWeinig

Kleilensjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

kleilensjesVeel

Kleilensjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

kleisteenbrokjesWeinig

Kleisteenbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

kleisteenbrokjesVeel

Kleisteenbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

siltbrokjesWeinig

Siltbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

siltbrokjesVeel

Siltbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

siltlensjesWeinig

Siltlensjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

siltlensjesVeel

Siltlensjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

siltsteenbrokjesWeinig

Siltsteenbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

siltsteenbrokjesVeel

Siltsteenbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

steenkoolbrokjesWeinig

Steenkoolbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

steenkoolbrokjesVeel

Steenkoolbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

steenzoutbrokjesWeinig

Steenzoutbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

steenzoutbrokjesVeel

Steenzoutbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

veenbrokjesWeinig

Veenbrokjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

veenbrokjesVeel

Veenbrokjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

zandlensjesWeinig

Zandlensjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

zandlensjesVeel

Zandlensjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

zandsteenlensjesWeinig

Zandsteenlensjes maken 5 tot 25 % van het volume uit.

zandsteenlensjesVeel

Zandsteenlensjes maken 25 tot 50 % van het volume uit.

7.35 Dispersiemethode

De lijst met de methoden voor het losmaken van samengeklonterde korrels.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
metUltrasoonbad

Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in een ultrasoonbad gevuld met water en een dispersiemiddel los te trillen.

roeren

Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water zonder een dispersiemiddel los te roeren.

roerenDispersiemiddel

Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water met een dispersiemiddel los te roeren.

7.36 Droogtemperatuur

De lijst met de temperaturen waarbij het materiaal is gedroogd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
70graden

Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 70 °C.

105graden

Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 105 °C.

110graden

Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 110 °C.

7.37 Droogtijd

De lijst met de duur van de periode waarin het materiaal is gedroogd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
16tot24uur

Het materiaal is tussen de 16 en 24 uur gedroogd.

24uurEnLanger

Het materiaal is langer dan 24 uur gedroogd.

stabieleMassa

Het materiaal is gedroogd tot het materiaal een stabiele massa heeft en dat is wanneer de massa van het materiaal niet meer veranderd na een uur drogen.

7.38 FijnGrindGehalteklasse

De lijst voor de classificatie van het aandeel fijn grind in de grindfractie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
spoorTot1

De fractie 2-5,6 mm maakt minder dan 1 procent van de massa van de grindfractie uit.

weinig1tot25

De fractie 2-5,6 mm maakt tussen 1 en 25 procent van de massa van de grindfractie uit.

veel25tot50

De fractie 2-5,6 mm maakt tussen 25 en 50 procent van de massa van de grindfractie uit.

zeerVeel50tot75

De fractie 2-5,6 mm maakt tussen 50 en 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

uiterstVeelMinstens75

De fractie 2-5,6 mm maakt minstens 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

7.39 Fractieverdeling

De lijst voor de classificatie van de fracties die voor de bepaling van korrelgrootteverdeling in de geotechniek is gebruikt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
basisBasis

De fractie kleiner dan 63 µm is niet onderverdeeld; de fractie groter dan 63 µm is niet onderverdeeld.

basisStandaard

De fractie kleiner dan 63 µm is niet onderverdeeld; de fractie groter dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63 tot 90 µm, 90 tot 125 µm, 125 tot 180 µm, 180 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1000 µm, 1000 tot 1400 µm, 1400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 8 mm, 8 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm).

basisUitgebreid

De fractie kleiner dan 63 µm is niet onderverdeeld; de fractie groter dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63 tot 75 µm, 75 tot 90 µm, 90 tot 106 µm, 106 tot 125 µm, 125 tot 150 µm, 150 tot 180 µm, 180 tot 212 µm, 212 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1000 µm, 1000 tot 1400 µm, 1400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 5,6 mm, 5,6 tot 8 mm, 8 tot 11,2 mm, 11,2 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm).

standaardBasis

De fractie kleiner dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is niet onderverdeeld.

standaardStandaard

De fractie kleiner dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63 tot 90 µm, 90 tot 125 µm, 125 tot 180 µm, 180 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1000 µm, 1000 tot 1400 µm, 1400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 8 mm, 8 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm).

standaardUitgebreid

De fractie kleiner dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63 tot 75 µm, 75 tot 90 µm, 90 tot 106 µm, 106 tot 125 µm, 125 tot 150 µm, 150 tot 180 µm, 180 tot 212 µm, 212 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1000 µm, 1000 tot 1400 µm, 1400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 5,6 mm, 5,6 tot 8 mm, 8 tot 11,2 mm, 11,2 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm).

uitgebreidBasis

De fractie kleiner dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 4 µm, 4 tot 8 µm, 8 tot 16 µm, 16 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is niet onderverdeeld.

uitgebreidStandaard

De fractie kleiner dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 4 µm, 4 tot 8 µm, 8 tot 16 µm, 16 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63 tot 90 µm, 90 tot 125 µm, 125 tot 180 µm, 180 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1000 µm, 1000 tot 1400 µm, 1400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 8 mm, 8 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm).

uitgebreidUitgebreid

De fractie kleiner dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 4 µm, 4 tot 8 µm, 8 tot 16 µm, 16 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63 tot 75 µm, 75 tot 90 µm, 90 tot 106 µm, 106 tot 125 µm, 125 tot 150 µm, 150 tot 180 µm, 180 tot 212 µm, 212 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1000 µm, 1000 tot 1400 µm, 1400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 5,6 mm, 5,6 tot 8 mm, 8 tot 11,2 mm, 11,2 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm).

7.40 GebruiktMedium

De lijst met de vloeistoffen en de gassen die in bepalingen zijn gebruikt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
butanol

In de bepaling is de vloeistof butanol gebruikt.

gezuiverdWater

In de bepaling is leidingwater gebruikt dat door destillatie, demineralisatie of ionisatie gezuiverd is van alle zouten en mineralen.

grondwaterLokaal

In de bepaling is grondwater gebruikt. Het grondwater komt uit het boorgat.

helium

In de bepaling is het gas helium (99,5 %) gebruikt.

hexaan

In de bepaling is de vloeistof hexaan gebruikt.

leidingwater

In de bepaling is water gebruikt dat bestemd is voor menselijke consumptie en via leidingen wordt getransporteerd.

oppervlaktewaterLokaal

In de bepaling is oppervlaktewater gebruikt. Het water komt uit de nabijheid van de locatie van het onderzoek.

spiritus

In de bepaling is de vloeistof spiritus gebruikt.

stikstof

In de bepaling is stikstof (N2) gebruikt.

zoutwater1000tot10000

In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 1.000 en 10.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte.

zoutwater10000tot25000

In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 10.000 en 25.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte.

zoutwater25000tot50000

In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 25.000 en 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte.

zoutwaterMinstens50000

In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid groter dan 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte.

7.41 GelaagdeInhomogeniteit

De lijst met de grondsoorten en soorten gesteenten die in afwijkende laagjes in grond voorkomen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
asWeinigDikkeLaminae

Vulkanische as maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

asVeelDikkeLaminae

Vulkanische as maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigDunneLaminae

Bruinkool maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigDikkeLaminae

Bruinkool maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigErgDunneLaagjes

Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigDunneLaagjes

Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

bruinkoolVeelDunneLaminae

Bruinkool maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

bruinkoolVeelDikkeLaminae

Bruinkool maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

bruinkoolVeelErgDunneLaagjes

Bruinkool maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

bruinkoolVeelDunneLaagjes

Bruinkool maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

detritusWeinigDunneLaminae

Detritus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

detritusWeinigDikkeLaminae

Detritus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

detritusWeinigErgDunneLaagjes

Detritus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

detritusWeinigDunneLaagjes

Detritus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

detritusVeelDunneLaminae

Detritus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

detritusVeelDikkeLaminae

Detritus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

detritusVeelErgDunneLaagjes

Detritus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

detritusVeelDunneLaagjes

Detritus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

grindWeinigErgDunneLaagjes

Grind maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

grindWeinigDunneLaagjes

Grind maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

grindVeelErgDunneLaagjes

Grind maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

grindVeelDunneLaagjes

Grind maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

gyttjaWeinigDunneLaminae

Gyttja maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

gyttjaWeinigDikkeLaminae

Gyttja maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

gyttjaWeinigErgDunneLaagjes

Gyttja maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

gyttjaWeinigDunneLaagjes

Gyttja maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

gyttjaVeelDunneLaminae

Gyttja maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

gyttjaVeelDikkeLaminae

Gyttja maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

gyttjaVeelErgDunneLaagjes

Gyttja maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

gyttjaVeelDunneLaagjes

Gyttja maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

humusWeinigDunneLaminae

Humus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

humusWeinigDikkeLaminae

Humus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

humusWeinigErgDunneLaagjes

Humus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

humusWeinigDunneLaagjes

Humus maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

humusVeelDunneLaminae

Humus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

humusVeelDikkeLaminae

Humus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

humusVeelErgDunneLaagjes

Humus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

humusVeelDunneLaagjes

Humus maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalkWeinigDunneLaminae

Kalk maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalkWeinigDikkeLaminae

Kalk maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalkWeinigErgDunneLaagjes

Kalk maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalkWeinigDunneLaagjes

Kalk maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalkVeelDunneLaminae

Kalk maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalkVeelDikkeLaminae

Kalk maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalkVeelErgDunneLaagjes

Kalk maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalkVeelDunneLaagjes

Kalk maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalksteenWeinigDunneLaminae

Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalksteenWeinigDikkeLaminae

Kalksteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalksteenWeinigErgDunneLaagjes

Kalksteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalksteenWeinigDunneLaagjes

Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalksteenVeelDunneLaminae

Kalksteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalksteenVeelDikkeLaminae

Kalksteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalksteenVeelErgDunneLaagjes

Kalksteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalksteenVeelDunneLaagjes

Kalksteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

keitjesWeinigDunneLaagjes

Keitjes maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

keitjesVeelDunneLaagjes

Keitjes maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleiWeinigDunneLaminae

Klei maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleiWeinigDikkeLaminae

Klei maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleiWeinigErgDunneLaagjes

Klei maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleiWeinigDunneLaagjes

Klei maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleiVeelDunneLaminae

Klei maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleiVeelDikkeLaminae

Klei maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleiVeelErgDunneLaagjes

Klei maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleiVeelDunneLaagjes

Klei maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleisteenWeinigDunneLaminae

Kleisteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleisteenWeinigDikkeLaminae

Kleisteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleisteenWeinigErgDunneLaagjes

Kleisteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleisteenWeinigDunneLaagjes

Kleisteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleisteenVeelDunneLaminae

Kleisteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleisteenVeelDikkeLaminae

Kleisteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleisteenVeelErgDunneLaagjes

Kleisteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleisteenVeelDunneLaagjes

Kleisteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

mergelWeinigDunneLaminae

Mergel maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

mergelWeinigDikkeLaminae

Mergel maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

mergelWeinigErgDunneLaagjes

Mergel maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

mergelWeinigDunneLaagjes

Mergel maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

mergelVeelDunneLaminae

Mergel maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

mergelVeelDikkeLaminae

Mergel maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

mergelVeelErgDunneLaagjes

Mergel maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

mergelVeelDunneLaagjes

Mergel maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

oerWeinigDunneLaminae

Oer maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

oerWeinigDikkeLaminae

Oer maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

oerWeinigErgDunneLaagjes

Oer maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

oerWeinigDunneLaagjes

Oer maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

oerVeelDunneLaminae

Oer maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

oerVeelDikkeLaminae

Oer maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

oerVeelErgDunneLaagjes

Oer maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

oerVeelDunneLaagjes

Oer maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigDunneLaminae

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigDikkeLaminae

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigErgDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelDunneLaminae

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelDikkeLaminae

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelErgDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltWeinigDunneLaminae

Silt maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltWeinigDikkeLaminae

Silt maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltWeinigErgDunneLaagjes

Silt maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltWeinigDunneLaagjes

Silt maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltVeelDunneLaminae

Silt maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltVeelDikkeLaminae

Silt maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltVeelErgDunneLaagjes

Silt maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltVeelDunneLaagjes

Silt maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltsteenWeinigDunneLaminae

Siltsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltsteenWeinigDikkeLaminae

Siltsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltsteenWeinigErgDunneLaagjes

Siltsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltsteenWeinigDunneLaagjes

Siltsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltsteenVeelDunneLaminae

Siltsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltsteenVeelDikkeLaminae

Siltsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltsteenVeelErgDunneLaagjes

Siltsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltsteenVeelDunneLaagjes

Siltsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

veenWeinigDunneLaminae

Veen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

veenWeinigDikkeLaminae

Veen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

veenWeinigErgDunneLaagjes

Veen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

veenWeinigDunneLaagjes

Veen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

veenVeelDunneLaminae

Veen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

veenVeelDikkeLaminae

Veen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

veenVeelErgDunneLaagjes

Veen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

veenVeelDunneLaagjes

Veen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

vuursteenWeinigErgDunneLaagjes

Vuursteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

vuursteenWeinigDunneLaagjes

Vuursteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

vuursteenVeelErgDunneLaagjes

Vuursteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

vuursteenVeelDunneLaagjes

Vuursteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandWeinigDunneLaminae

Zand maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandWeinigDikkeLaminae

Zand maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandWeinigErgDunneLaagjes

Zand maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandWeinigDunneLaagjes

Zand maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandVeelDunneLaminae

Zand maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandVeelDikkeLaminae

Zand maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandVeelErgDunneLaagjes

Zand maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandVeelDunneLaagjes

Zand maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandsteenWeinigDunneLaminae

Zandsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandsteenWeinigDikkeLaminae

Zandsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandsteenWeinigErgDunneLaagjes

Zandsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandsteenWeinigDunneLaagjes

Zandsteen maakt 5 tot 25 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandsteenVeelDunneLaminae

Zandsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandsteenVeelDikkeLaminae

Zandsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandsteenVeelErgDunneLaagjes

Zandsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandsteenVeelDunneLaagjes

Zandsteen maakt 25 tot 50 % van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

bruinkoollagen

Bruinkool maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

detrituslagen

Detritus maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

grindlagen

Grind maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

gyttjalagen

Gyttja maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

keitjeslagen

Keitjes maken minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

kleilagen

Klei maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

leemlagen

Leem maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

oerlagen

Oer maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

schelpmateriaallagen

Schelpmateriaal maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

veenlagen

Veen maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

zandlagen

Zand maakt minder dan 50 % van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

7.42 Gelaagdheid

De lijst voor de classificatie van de dikte van de laagjes waaruit een niet samengestelde laag kan zijn opgebouwd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
dunGelamineerd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die kleiner is dan 6 mm.

dikGelamineerd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die tussen 6 en 20 mm ligt.

ergDunGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die tussen 20 en 60 mm ligt.

dunGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die die tussen 60 en 200 mm ligt.

mmGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele millimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

cmGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele centimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

dmGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele decimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

7.43 GeotechnischeAfzettingskarakteristiek

De lijst met de afzettingskarakteristieken vanuit geotechnisch perspectief.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
basisveen

De onderste holocene veenlaag liggend op pleistocene afzettingen. Door compactie als gevolg van bedekking met sediment meestal steviger dan bovenliggende veenlagen, zoals van het Hollandveen Laagpakket.

basisveenOnbelast

De onderste holocene veenlaag liggend op pleistocene afzettingen. Niet op grond van consistentie te onderscheiden van het Hollandveen laagpakket.

dekzand

Meestal fijn, uniform, afgerond zand, door de wind over grote gebieden afgezet in de ijstijden. In Oost- en Zuid Nederland aan de oppervlakte, elders scherpe bovengrens met holocene veen- of kleilagen. Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden.

duinKust

Fijn, uniform zand in oppervlakkige en begraven stuifzandruggen langs de kust.

duinRivier

Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren.

fluviatielBeek

Siltige of kleiige afzetting van met slibrijk water overstroomde rivier- en beekdalen.

fluviatielKomklei

Klei afgezet in overloopgebied van een rivier.

glaciaalKeileem

Sterk zandige tot uiterst siltige vaste veelal grijze klei met grove tot zeer grove secundaire fractie, grondmorene gevormd onder de ijskap van de voorlaatste ijstijd (Saalien). Formatie van Drente, Laagpakket van Gieten.

glaciaalPotklei

Zwak tot matig siltig of zandige, stevig tot (zeer) harde, veelal kalkrijke en glimmerhoudende, licht- tot donkergrijze, of donkerbruine tot zwarte, nabij het maaiveld door oxidatie soms rode klei. Formatie van Peelo, Laagpakket van Nieuwolda. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60 %. Kenmerkend voor de Formatie van Peelo is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Klei soms gelamineerd in warven.

glaciaalWarvenklei

Zeer regelmatig gelamineerde opeenvolging ontstaan door seizoensinvloed op afzetting in glaciaal meer, bijvoorbeeld potklei en glaciale klei in Bekken van Amsterdam (Laag van Oosterdok, Formatie van Drente). Warven tonen een afwisseling in zomerlagen (licht) en winterlagen (donker).

katteklei

Zure klei ontstaan door oxidatie van sulfiderijke klei; vaak gele en of rode verkleuring (vlekken). Katteklei komt voornamelijk voor in droogmakerijen.

kwelderklei

Klei die op een kwelder is afgezet. De klei wordt gekenmerkt door een hoog gehalte aan kleimineralen; degelijke kleien worden vaak aangeduid als knikklei of knipklei.

loess

Grond die door de wind is afgezet en in het algemeen voor meer dan 75 % bestaat uit kwartskorrels met een korrelgrootte tussen 2 en 63 µm (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Schimmert). Komt vooral voor in Zuid-Limburg en ligt vaak rechtstreeks op grindlagen die door de Maas zijn afgezet.

marienLagunair

Grond die in een waddenmilieu is afgezet.

nietBepaald

De typering van het sediment waaruit de grond bestaat is niet bepaald.

verweerdGesteente

Grond die het product is van verwerking van onderliggend intact gesteente. Gekenmerkt door naast elkaar voorkomen van brokken onverweerd gesteente en volledig verweerd materiaal, dat als klei, silt of zand wordt beschreven.

7.44 GeotechnischeGrondsoort

De lijst voor de geotechnische classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van NEN-EN-ISO 14688-1.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
keien

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keien bestaat, zonder waarneembare andere bijmenging.

keienMetGrind

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keien bestaat, en die voor de rest vooral uit grind bestaat.

keienMetZand

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keien bestaat, en die voor de rest vooral uit zand bestaat.

keienMetSilt

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keien bestaat met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

keienMetKlei

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keien bestaat met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

keitjes

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keitjes bestaat, zonder waarneembare andere bijmenging.

keitjesMetGrind

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keitjes bestaat, en die voor de rest vooral uit grind bestaat.

keitjesMetZand

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keitjes bestaat, en die voor de rest vooral uit zand bestaat.

keitjesMetSilt

Zeer grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keitjes bestaat met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

keitjesMetKlei

Zeer Grove minerale grond, waarvan de zeer grove fractie voor meer dan 50 % uit keitjes bestaat met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

grind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie bestaat uit grind zonder waarneembare bijmenging.

grindMetKeien

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit grind bestaat, en die voor de rest vooral uit keien bestaat.

grindMetKeitjes

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit grind bestaat, en die voor de rest vooral uit keitjes bestaat.

zwakZandigGrind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit grind bestaat en voor 5 tot 20 % uit zand bestaat.

sterkZandigGrind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit grind en voor meer dan 20 % uit zand bestaat.

siltigGrind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie bestaat uit grind met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

kleiigGrind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit grind bestaat met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

zand

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie uit zand bestaat, zonder waarneembare bijmenging.

zandMetKeien

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die voor de rest vooral uit keien bestaat.

zandMetKeitjes

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die voor de rest vooral uit keitjes bestaat.

zwakGrindigZand

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die voor 5 tot 20 % uit grind bestaat.

sterkGrindigZand

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die voor meer dan 20 % uit grind bestaat.

siltigZand

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die verder uit fijn materiaal bestaat, dat zich gedraagt als silt.

siltigZandMetGrind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die verder bestaat uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt, en die grind bevat.

kleiigZand

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die verder uit fijn materiaal bestaat, dat zich gedraagt als klei.

kleiigZandMetGrind

Grove minerale grond, waarvan de grove fractie voor meer dan 50 % uit zand bestaat, en die verder bestaat uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei, en die grind bevat.

silt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand (bij uitsmeren over de hand) bevat.

siltMetKeien

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keien bevat.

siltMetKeitjes

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keitjes bevat.

zwakGrindigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en enkele grindkorrels bevat.

sterkGrindigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en veel grindkorrels bevat.

zwakZandigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat.

zwakZandigSiltMetGrind

Fijne minerale grond grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

sterkZandigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat.

sterkZandigSiltMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

klei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat.

kleiMetKeien

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei en keien bevat.

kleiMetKeitjes

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei en keitjes bevat.

zwakGrindigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, enkele grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat.

sterkGrindigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, veel grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat.

zwakZandigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat.

zwakZandigeKleiMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

sterkZandigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat.

sterkZandigeKleiMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

detritus

Organische grond die uit detritus bestaat, een organisch materiaal met nauwelijks enige treksterkte, dat uit gebroken vezels bestaat en weinig samenhang vertoont.

zwakZandigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en nauwelijks voelbaar zand bevat.

sterkZandigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en zichtbaar zand bevat.

siltigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar silt bevat.

kleiigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar klei bevat.

humus

Organische grond die uit humus bestaat, een gehomogeniseerd mengsel zonder treksterkte dat hoofdzakelijk bestaat uit de niet-makkelijk afbreekbare resten van de bovengrondse delen van planten.

zwakZandigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en nauwelijks voelbaar zand bevat.

sterkZandigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en zichtbaar zand bevat.

siltigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar silt bevat.

kleiigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar klei bevat.

veen

Organische grond die uit veen bestaat, een vezelig en samenhangend organisch materiaal met enige treksterkte dat bestaat uit de nog gedeeltelijk als zodanig herkenbare delen van planten.

zwakZandigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en nauwelijks voelbaar zand bevat.

sterkZandigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en zichtbaar zand bevat.

siltigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar silt bevat.

kleiigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar klei bevat.

bruinkool

Organische grond die compact is en een hoge treksterkte heeft.

gyttja

Organische grond die amorf is, stroef aanvoelt en een pasta-achtige consistentie heeft.

7.45 Gesteentesoort

De lijst met de soorten gesteente.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
breccie

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit grove, hoekige korrels met een mediaan groter dan 2 mm.

conglomeraat

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit grove, afgeronde korrels met een mediaan groter dan 2 mm.

conglomeraatFijneMatrix

Het gesteente bestaat uit grove, afgeronde korrels die elkaar raken met daartussen fijnkorrelig materiaal. De mediaan van de grove fractie is groter dan 2 mm.

conglomeraatZandig

Het gesteente bestaat uit grove, afgeronde korrels die elkaar raken met daartussen fijner grofkorrelig materiaal. De mediaan van de grove fractie is groter dan 2 mm en de mediaan van de fijnere fractie ligt tussen 0,063 en 2 mm.

dolomiet

Het gesteente bestaat voor meer dan 95% uit calcium-magnesiumcarbonaat.

gips

Het gesteente bestaat voor meer dan 95% uit calciumsulfaat.

kalksteenFijnkorrelig

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit korrels van koolzure kalk waarvan de mediaan kleiner is dan 0,063 mm.

kalksteenGrofkorrelig

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit korrels van koolzure kalk waarvan de mediaan tussen 0,063 en 2 mm ligt.

kalksteenHardsteen

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit koolzure kalk en korrels zijn niet (meer) herkenbaar.

kleisteen

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen.

kleisteenZandig

Het gesteente bestaat voor 50-95% uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen, met daarin grovere deeltjes met een mediaan die tussen de 0,063 en 2 mm ligt.

mergel

Fijn- of grofkorrelige kalksteen die voor meer dan 95% uit koolzure kalk bestaat, in Limburg voorkomt en waarin veel resten van fossielen te zien zijn.

mergelKleiig

Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen.

mergelSiltig

Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels niet met een loupe zichtbaar zijn en een mes krassen of knarsen tussen de tanden.

mergelZandig

Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels een mediaan tussen de 0,063 en 2 mm hebben.

siltsteen

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95 % uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen of tussen de tanden knarsen.

siltsteenZandig

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50-95% uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen en verder uit grovere korrels waarvan de mediaan tussen de 0,063 en 2 mm ligt; de grovere korrels raken elkaar niet.

steenkool

Het gesteente bestaat uit zwart, amorf organisch materiaal.

steenzout

Het gesteente bestaat uit kristallijn zout.

vuursteen

Het gesteente bestaat uit microkristallijne, opake kwarts.

zandsteen

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt.

zandsteenKleiig

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50 tot 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt en voor het overige uit materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en die een mes niet krassen.

zandsteenKwartsietisch

Het gesteente bestaat uit kwartskorrels met een mediaan groter dan 0,063 mm en verder alleen uit kwarts cement. Bij doorslaan loopt de breuk veelal door de kwartskorrels heen.

zandsteenSiltig

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en bestaat voor 50 tot 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt en voor het overige uit materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes krassen.

7.46 Grensbepaling

De lijst met de methoden voor het bepalen van de grenzen van lagen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
afgeleid

De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit het boorgedrag; het begrip scherpte is niet van toepassing.

afgeleidSondering

De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit een sondering die op minder dan 5 meter van de boring vandaan ligt; het begrip scherpte is niet van toepassing.

voorbepaald

De grens is niet gebaseerd op een verandering maar is kunstmatig bepaald; het begrip scherpte is niet van toepassing.

waargenomenScherp

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering waarop de grens is gebaseerd voltrekt zich binnen een bereik van minder dan 3 mm.

waargenomenGeleidelijk

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 3 en 30 mm ligt.

waargenomenDiffuus

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 30 en 100 mm ligt.

waargenomenWillekeurig

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters, maar de verandering is zo geleidelijk dat de grens op een willekeurige plaats is gelegd.

7.47 GrindgehalteklasseNEN5104

De lijst voor de classificatie van het aandeel grind in grindarme grond volgens NEN 5104.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietGrindig

Grind is niet aanwezig.

zwakGrindig

Grind is aanwezig en maakt minder dan 5 % van de massa uit.

matigGrindig

Grind maakt tussen 5 en 15 % van de massa uit.

sterkGrindig

Grind maakt tussen 15 en 30 % van de massa uit.

7.48 Grindmediaanklasse

De lijst voor de classificatie van de mediaan van de grindfractie

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
fijn

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 2 mm en kleiner dan 6,3 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

middelgrof

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 6,3 mm en kleiner dan 20 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

grof

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 20 mm en kleiner dan 63 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

fijnNEN5104

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 2 mm en kleiner dan 5,6 mm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

matigGrofNEN5104

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 5,6 mm en kleiner dan 16 mm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

zeerGrofNEN5104

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 63 mm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

7.49 GrondsoortNEN5104

De lijst voor de classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van NEN 5104.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
blokken

Grond die voor meer dan 50 % van de massa uit blokken, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. Deze grondsoort zou gezien, de grootte van blokken, in boringen eigenlijk niet voor mogen komen.

keienNietGespecificeerd

Grond die voor meer dan 50 % van de massa uit keien, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat.

keitjesNietGespecificeerd

Grond die voor meer dan 50 % van de massa uit keitjes, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. In de NEN 5104 worden keitjes overigens stenen genoemd.

siltigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van de massa uit grind, voor meer dan 20 procent uit silt plus lutum en voor minder dan 20 procent uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat.

zwakZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van het massa uit grind, voor minder dan 20 procent uit silt plus lutum en voor minder dan 10 procent uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat.

matigZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 % van het massa uit grind, voor minder dan 20 % uit silt plus lutum en voor 10 tot 30 % uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat.

sterkZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 % van het massa uit grind, voor 30 tot 50 % uit zand en voor minder dan 20 % uit silt plus lutum bestaat en niet veel organische stof bevat.

uiterstZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 % van het massa uit grind, voor meer dan 50 % uit zand en voor minder dan 20 % uit silt plus lutum bestaat en niet veel organische stof bevat.

mineraalarmVeen

Grond die voor meer dan 35 % van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30 % uit lutum en voor maximaal 65 % uit silt plus zand.

zwakKleiigVeen

Grond die voor 25 tot 70 % van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 70 % uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55 % uit lutum.

sterkKleiigVeen

Grond die voor 15 tot 45 % van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 77,5 % uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70 % uit lutum.

zwakZandigVeen

Grond die voor 22,5 tot 40 % van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 55 en 77,5 % uit silt plus zand en voor minder dan 5 % uit lutum.

sterkZandigVeen

Grond die voor 15 tot 25 % van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 70 en 85 % uit silt plus zand en voor minder dan 7 % uit lutum.

bruinkoolNietGespecificeerd

Grond die voor minimaal 15 % van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont en ingekoold is bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal.

detritusNietGespecificeerd

Grond die voor minimaal 15 % van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal.

dy

Grond die vrijwel volledig uit organische stof bestaat, amorf en zwartig is en een geleiachtige consistentie heeft.

gyttjaNietGespecificeerd

Grond die voor minimaal 15 % van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal.

zwakSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 50 % van de massa uit lutum bestaat.

matigSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35 % van de massa uit lutum bestaat.

sterkSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 25 % van de massa uit lutum bestaat.

uiterstSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 25 % van de massa uit lutum, voor tussen 25 en 75 % uit silt en voor minder dan 50 % uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken.

zwakZandigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 17,5 en 25 % van de massa uit lutum, voor meer dan 50 % uit zand en voor de rest uit silt bestaat.

matigZandigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 12 en 17,5 % van de massa uit lutum, voor meer dan 50 % uit zand en voor de rest uit silt bestaat.

sterkZandigeKlei

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 12 % van de massa uit lutum, voor meer dan 50 % uit zand en voor de rest uit silt bestaat.

zwakZandigeLeem

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 65 uit silt, voor maximaal 25 % uit lutum en voor maximaal 15 % uit zand bestaat.

sterkZandigeLeem

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 42 % uit silt, voor maximaal 20 % uit lutum en voor tussen 15 en 50 % uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken.

kleiigZand

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 82,5 % van de massa uit zand, voor 5 tot 8 % uit lutum en voor maximaal 12,5 % uit silt bestaat.

zwakSiltigZand

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 90 % van de massa uit zand, voor maximaal 5 % uit lutum en voor maximaal 10 % uit silt bestaat.

matigSiltigZand

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 82,5 en 90 % van de massa uit zand, voor maximaal 5 % uit lutum en voor tussen 10 en 17,5 % uit silt bestaat.

sterkSiltigZand

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 67,5 en 82,5 % van de massa uit zand, voor maximaal 8 % uit lutum en voor tussen 17,5 en 32,5 % uit silt bestaat.

uiterstSiltigZand

Grond die minder dan 30 % grind en minder dan 15 % organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 50 en 67,5 % van de massa uit zand, voor maximaal 8 % uit lutum en voor tussen 32,5 en 50 % uit silt bestaat.

7.50 Groottefractie

De lijst voor de classificatie van de korrelgroottefracties.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
keien

De fractie met een korrelgrootte van 200 tot 630 mm.

keitjes

De fractie met een korrelgrootte van 63 tot 200 mm.

grind

De fractie met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm.

zand

De fractie met een korrelgrootte van 0,063 tot 2 mm.

7.51 Hoekigheid

De lijst voor de classificatie van de hoekigheid van de korrels.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
zeerHoekig

Geen afgeronde hoeken of randen.

hoekig

Weinig afgeronde hoeken of randen.

subhoekig

Onregelmatig oppervlak, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn.

subrond

Oppervlak egaal maar onregelmatig, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn.

afgerond

Oppervlak egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten.

zeerAfgerond

Oppervlak egaal.

afgerondZeerAfgerond

Oppervlak volledig egaal, of egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten.

subhoekigSubrond

Oppervlak onregelmatig en al dan niet egaal, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn.

hoekigZeerHoekig

Geen of weinig afgeronde hoeken of randen.

7.52 Holteverdeling

De lijst met de verdelingen van holtes in gesteente.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
gelijkmatig

Holtes komen in alle doorsnedes van een kern gelijkmatig verdeeld voor.

ongelijkmatig

Holtes komen niet in alle doorsnedes van een kern gelijkmatig verdeeld voor.

7.53 InhoudMonsterhouder

De lijst met de volumes van de monsterhouder die bij bepaalde bepalingen is gebruikt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
50ml

De monsterhouder heeft een inhoud van ca. 50 ml.

100ml

De monsterhouder heeft een inhoud van ca. 100 ml. Deze wordt gebruikt bij materialen met een lage volumieke massa van de vaste delen, zoals veen.

7.54 KaderAanlevering

De lijst met de redenen waarom het registratieobject aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
MBW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet.

ONW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Ontgrondingenwet.

OW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Omgevingswet.

publiekeTaak

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering.

RO

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

WABO

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Waterwet.

archiefoverdracht

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht.

7.55 KaderInwinning

De lijst met de redenen waarom het onderzoek is uitgevoerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bouwwerk

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen die voor gebouwen, kunstwerken die deel uitmaken van de wegen, waterwegen en spoorwegen en andere bouwwerken van belang zijn. Het accent ligt veelal op onderzoek voor de berekening van de fundering.

controleOnderzoek

Onderzoek met als doel om vast te stellen of er als het gevolg van werkzaamheden veranderingen in de ondergrond zijn opgetreden. Dit onderzoek heeft veelal een lokaal karakter. Voorafgaand aan de werkzaamheden is ook onderzoek gedaan en dat geldt als referentie.

detectieObstakels

Onderzoek naar de diepte en ligging van obstakels in de ondergrond (natuurlijk of door de mens gemaakt).

gevoeligheidsOnderzoek

Onderzoek met als doel de aardbevingsgevoeligheid, trillingsgevoeligheid of erosiegevoeligheid van de ondergrond te bepalen.

grondwaterput

Onderzoek voor de aanleg van grondwatermonitoringputten of grondwatergebruiksystemen.

hydrologischeVerkenning

Onderzoek met als hoofddoel de geohydrologische eigenschappen van de ondergrond te bepalen ten behoeve van bronbemaling, grondwateronttrekking, waterinfiltratie of peilbeheer.

infrastructuurLand

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van wegen, spoorwegen, fiets- en voetpaden.

infrastructuurWater

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van waterwegen.

kabelsLeidingen

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van kabels en leidingen.

monitoring

Onderzoek met als doel het beoordelen van veranderingen in de toestand van de ondergrond die het gevolg zijn van natuurlijke of door de mens in gang gezette processen of herhaaldelijk optredende gebeurtenissen; voorbeelden zijn bodemdaling, verdroging, trillingen en aardbevingen.

ontgronding

Onderzoek ten behoeve van ontgrondingen (bijvoorbeeld zandwinning, grindwinning, baggeren).

verkennendOnderzoek

Verkennend geotechnisch onderzoek.

waterkering

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen te bepalen voor de aanleg en het onderhoud alsmede beoordeling van dijken en dammen.

onbekend

Het is niet bekend voor welk doel het onderzoek is uitgevoerd.

7.56 KaderstellendeProcedure

De lijst met de kaderstellende procedures voor de uitvoering van het booronderzoek.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
EN1997d2v2007

NEN-EN 1997-2:2007 Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp. Deel 2: Grondonderzoek en beproeving inclusief nationale bijlage. De Eurocode 7 maakt deel uit van de eurocode serie van Europese standaarden (EN) gerelateerd aan constructies. In Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp wordt omschreven hoe geotechnische constructies worden ontworpen. Eurocode 7 is op 12 juni 2006 goed gekeurd door het Europese Comité voor Standaardisatie en verplicht in de lidstaten vanaf maart 2010.

ISO19901d8v2014

ISO 19901-8:2014 Petroleum and natural gas industries — Specific requirements for offshore structures — Part 8: Marine soil investigations is een internationale norm overgenomen als Europese norm (EN-ISO 19901-8:2015) en als Nederlandse norm NEN-EN-ISO 19901-8:2015 Aardolie- en aardgasindustrie - Specifieke eisen voor buitengaatse constructies - Deel 8: Zeebodemonderzoeken.
De procedure wordt gebruikt voor booronderzoek op zee en dat is aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn.

onbekend

Het is niet bekend binnen welke procedurele kaders het booronderzoek is uitgevoerd.

7.57 Kalkgehalteklasse

De lijst voor de classificatie van het kalkgehalte van grond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
kalkloos

Bruist niet op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

zwakKalkhoudend

Bruist zwak of sporadisch op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

kalkhoudend

Bruist waarneembaar, maar niet aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

kalkrijk

Bruist sterk en aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

kalkloosNEN5104

Geeft geen zichtbare en geen hoorbare opbruising bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

kalkarmNEN5104

Geeft hoorbare en niet zichtbare opbruising tot duidelijk hoorbare en met korte opbruising bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

kalkrijkNEN5104

Bruist heftig en langdurig op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10 % HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

7.58 Kleur

De lijst met de kleuren van grond en slib.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
lichtblauw

Lichtblauw omvat de Munsellkleuren 5B 7/6 (light blue), 5B 6/2 (pale blue), 5P 6/2 (pale purple), 5PB 7/2 (pale blue) en 5B 8/2 (very pale blue). Lichtblauw gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardBlauw

Standaard blauw, tussen lichtblauw en donkerblauw, omvat de Munsellkleuren 5PB 3/2 (dusky blue), 5RP 6/2 (red purple), 5PB 5/2 (grayish blue), 5B 5/6 (medium blue). StandaardBlauw wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkerblauw

Donkerblauw omvat de Munsellkleuren 5P 4/2 (grayish purple), 5RP 4/2 (reddish purple), 5P 2/2 (very dusky purple) en 5RP 2/2 (very dusky reddish purple). Donkerblauw gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtbruin

Lichtbruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 6/3, 7.5YR 6/4, 5YR 5/6(light brown), 2.5Y 5/3, 2.5Y 5/4, 2.5Y 5/6, 2.5Y 5/8, 5Y 5/6 (light olive brown), 2.5YR 6/3, 2.5YR 6/4, 2.5YR 7/3, 2.5YR 7/4, 5YR 6/3, 5YR 6/4 (light reddish brown), 10YR 6/4, 2.5Y 6/3, 2.5Y 6/4 (light yellowish brown), 2.5Y 7/3, 2.5Y 7/4, 2.5Y 8/2, 2.5Y 8/3, 2.5Y 8/4, 10YR 6/3, 5YR 5/2 (pale brown), 10YR 6/2 (pale yellowish brown) en 10YR 7/3, 10YR 7/4, 10YR 8/2, 10YR 8/3, 10YR 8/4 10YR 8.5/2 (very pale brown). Lichtbruin gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardBruin

Standaard bruin, tussen lichtbruin en donkerbruin, omvat de Munsellkleuren 10YR 4/3, 10YR 5/3, 7.5YR 4/2, 7.5YR 4/3, 7.5YR 4/4, 7.5YR 5/2, 7.5YR 5/3, 7.5YR 5/4 (brown), 10YR 5/2, 2.5Y 5/2, 5YR 3/2, 5Y 8/4 (grayish brown), 2.5Y 4/3, 2.5Y 4/4, 2.5Y 4/6(olive brown), 5Y 4/4 (moderate olive brown), 2.5YR 4/3, 2.5YR 4/4, 2.5YR 5/3, 2.5YR 5/4, 5YR 4/3, 5YR 4/4, 5YR 5/3, 5YR 5/4 (reddish brown), 7.5YR 4/6, 7.5YR 5/6, 7.5YR 5/8 (strong brown), 5YR 3/4 (moderate brown), 10R 4/6 (moderate reddish brown) en 10YR 5/4, 10YR 5/6, 10YR 5/8 (yellowish brown). StandaardBruin wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkerbruin

Donkerbruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/3, 7.5YR 3/2, 7.5YR 3/3, 7.5YR 3/4 (dark brown), 10YR 4/2, 2.5Y 4/2 (dark grayish brown), 2.5Y 3/3 (dark olive brown), 2.5YR, 2.5/3, 2.5YR 2.5/4, 2.5YR 3/3, 2.5YR 3/4, 5YR 2.5/2, 5YR 3/3 (dark reddish brown), 10YR 3/4, 10YR 3/6, 10YR 4/4, 10YR 4/6 (dark yellowish brown), 10YR 2/2, 7.5YR 2.5/2, 7.5YR 2.5/3 (very dark brown), 5YR 2/2 (dusky brown) en 10YR 3/2, 2.5Y 3/2 (very dark grayish brown). Donkerbruin gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtgeel

Lichtgeel omvat de Munsellkleuren 10Y 8/2 (pale greenish yellow) en 5Y 7/3, 5Y 7/4, 5Y 8/2, 5Y 8/3, 2.5Y 8.5/2 (pale yellow), 2.5Y 9/2, 2.5Y 9.5/2 (very pale yellow) en 10YR 9/2, 10YR 9.5/2 (pale orange yellow). Lichtgeel gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardGeel

Standaard geel, tussen lichtgeel en donkergeel, omvat de Munsellkleuren 10Y 7/4 (medium greenish yellow), 2.5Y 6/6, 2.5Y 6/8, 5Y 6/6, 5Y 6/8 (olive yellow), 5YR 6/6, 5YR 6/8, 5YR 7/6, 5YR 7/8, 7.5YR 6/6, 7.5YR 6/8, 7.5YR 7/6, 7.5YR 7/8, 7.5YR 8/6 (reddish yellow), 5Y 6/4 (dusky yellow) en 10YR 7/6, 10YR 7/8, 10YR 8/6, 10YR 8/8, 2.5Y 7/6, 2.5Y 7/8, 2.5Y 8/6, 2.5Y 8/8, 5Y 7/6, 5Y 7/8, 5Y 8/6, 5Y 8/8 (yellow). StandaardGeel wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkergeel

Donkergeel is gelijk aan de Munsellkleur 10Y 6/6 (dark greenish yellow) en 10YR 6/6, 10YR 6/8 (brownish yellow). Donkergeel gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtgrijs

Lichtgrijs omvat de Munsellkleuren 10B 7/1, 10B 8/1, 5B 7/1, 5B 8/1, 5PB 7/1, 5PB 8/1 (light bluish gray), 2.5Y 6/2, 5YR 6/1 (light brownish gray), 10R 7/1, 10YR 7/1, 10YR 7/2, 2.5Y 7/1, 2.5Y 7/2, 5Y 7/1, 5YR 7/1, 7.5YR 7/1, N 7/(light gray) en 10BG 7/1, 10BG 8/1, 10G 7/1, 10G 8/1, 10GY 7/1, 10GY 8/1, 10Y 7/1, 10Y 8/1, 5BG 7/1, 5BG 8/1, 5G 7/1, 5G 8/1, 5GY 7/1, 5GY 8/1, 2.5YR 7/1 (light reddish gray), 5R 7/1, 5YR 6/2, 5YR 7/2, 7.5R 7/1, 7.5YR 6/2, 7.5YR 7/2 (pinkish gray) en 5Y 6/2, 5Y 5/2, 5Y 6/1 (light olive gray). Lichtgrijs gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardGrijs

Standaard grijs, tussen lichtgrijs en donkergrijs, omvat de Munsellkleuren 10B 5/1, 10B 6/1, 5B 5/1, 5B 6/1, 5PB 5/1, 5PB 6/1 (bluish gray), 10YR 5/1, 10YR 6/1, 2.5Y 5/1, 2.5Y 6/1, 5Y 5/1, 5YR 5/1, 7.5YR 5/1, 7.5YR 6/1, N 5/, N 6/(gray), 10BG 5/1, 10BG 6/1, 10G 5/1, 10G 6/1, 10GY 5/1, 10GY 6/1, 10Y 5/1, 10Y 6/1, 5BG 5/1, 5BG 6/1, 5G 5/1, 5G 6/1, 5GY 5/1, 5GY 6/1 (greenish gray), 5YR 4/1 (brownish gray), 5Y 3/2, 5Y 4/2, 5Y 4/1 (olive gray), 5Y 7/2, 5Y 8/1 (yellowish gray)en 10R 5/1, 10R 6/1, 2.5YR 5/1, 2.5YR 6/1, 5R 5/1, 5R 6/1, 7.5R 5/1, 7.5R 6/1 (reddish gray). StandaardGrijs wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkergrijs

Donkergrijs omvat de Munsellkleuren 10B 3/1, 10B 4/1, 5B 3/1, 5B 4/1, 5PB 3/1, 5PB 4/1 (dark bluish gray), 10YR 4/1, 2.5Y 4/1, 7.5YR 4/1, N 4/ (dark gray), , 10BG 4/1, 10G 4/1, 10GY 4/1, 10Y 4/1, 5BG 4/1, 5G 3/1, 5G 4/1, 5GY 4/1 (dark greenish gray), 10R 3/1, 10R 4/1, 2.5YR 3/1, 2.5YR 4/1, 5R 3/1, 5R 4/1, 5YR 4/2, 7.5R 3/1, 7.5R 4/1 (dark reddish gray) en 10YR 3/1, 2.5Y 3/1, 5Y 3/1, 5YR 3/1, 7.5YR 3/1, N 3/ (very dark gray). Donkergrijs gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtgroen

Lichtgroen omvat de Munsellkleuren 5BG 6/6 (light bluish green), 5G 7/4 (light green), 5BG 7/2 (pale bluish green), 10G 6/2, 5G 6/2, 5G 7/2, 5G 8/2 (pale green), 5GY 6/4, 10GY 7/2 (pale yellowish green), 5GY 6/2 (light grayish green), 5GY 5/4 (light olive green), 5GY 7/2 (grayish yellow green) en 10G 8/2 (very pale green). Lichtgroen gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardGroen

Standaard groen, tussen lichtgroen en donkergroen, omvat de Munsellkleuren 5BG 5/2 (bluish green), 5G 6/6 (brilliant green), , 5GY 5/2 (dusky yellowish green), 10G 4/2, 10GY 5/2, 5G 4/2, 5G 5/2 (grayish green), 5BG 4/6 (medium bluish green), 5G 5/6 (medium green), 5GY 4/4 (olive green) en 10GY 6/4, 5GY 7/4 (medium yellowish green). StandaardGroen wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkergroen

Donkergroen omvat de Munsellkleuren 5G 2.5/2, 5G 3/2, 5GY 4/2 (dark grayish green), 5GY 3/2 (very dark grayisch green), 5GY 3/4 (dark olive green), 10BG 3/1, 10G 3/1, 10GY 3/1, 5BG 3/1 (very dark greenish gray), 5BG 3/2 (dusky blue green), 10GY 3/2 (dusky yellowish green) en 10GY 4/4 (dark yellowish green). Donkergroen gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtolijf

lichtolijf omvat de Munsellkleuren 10Y 5/4(light olive) en 10Y 6/2, 10Y 6/4, 5Y 6/3(pale olive). Lichtolijf gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardOlijf

Standaard olijf, tussen lichtolijf en donkerolijf, omvat de Munsellkleuren 10Y 5/2 (grayish olive) en 5Y 4/35Y 5/3, 5Y 5/4, 10Y 4/4 (olive). StandaardOlijf wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkerolijf

Donkerolijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/4 (dark olive), 10Y 3/2 (very dark grayish olive) en 10Y 4/2 (dark grayish olive). Donkerolijf gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtrood

Lichtrood omvat de Munsellkleuren 7.5YR 9.5/2, 7.5YR 9/2 (pale yellowish pink), 5R 8/2, 5R 8/3, 5R 8/4, 7.5R 8/2, 7.5R 8/3, 7.5R 8/4 (light pink), 10R 6/6, 10R 6/8, 10R 7/6, 10R 7/8, 2.5YR 6/6, 2.5YR 6/8, 2.5YR 7/6, 2.5YR 7/8, 5R 6/6, 5R 6/8, 5R 7/6, 5R 7/8, 7.5R 6/6, 7.5R 6/8, 7.5R 7/6, 7.5R 7/8 (light red), 5RP 8/2 (pale pink), 10R 6/2, 10R 6/3, 10R 6/4, 10R 7/2, 10R 7/3, 2.5YR 6/2, 2.5YR 7/2, 5R 6/2, 5R 6/3, 5R 6/4, 5R 7/2, 5R 7/3, 5R 7/4, 7.5R 6/2, 7.5R 6/3, 7.5R 6/4, 7.5R 7/2, 7.5R 7/3, 7.5R 7/4 (pale red), 2.5YR 4/2, 2.5YR 5/2, 5R 4/2, 5R 4/3, 5R 4/4, 5R 5/2, 5R 5/3, 5R 5/4, 7.5R 4/2, 7.5R 4/3, 7.5R 4/4, 7.5R 5/2, 7.5R 5/3, 7.5R 5/4 (weak red). Lichtrood gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardRood

Standaard rood, tussen lichtrood en donkerrood, omvat de Munsellkleuren 10R 4/8, 10R 5/6, 10R 5/8, 2.5YR 4/6, 2.5YR 4/8, 2.5YR 5/6, 2.5YR 5/8, 5R 4/6, 5R 4/8, 5R 5/6, 5R 5/8, 7.5R 4/6, 7.5R 4/8, 7.5R 5/6, 7.5R 5/8 (red), (very dusky red), 10R 8/3, 10R 8/4, 2.5YR 8/3, 2.5YR 8/4, 5YR 7/3, 5YR 7/4, 5YR 8/3, 7.5YR 7/3, 7.5YR 7/4, 7.5YR 8/3, 7.5YR 8/4 (pink), 10R 5/4, 10R 5/3, 10R 5/2, 10R 4/4, 10R 4/3, 10R 4/2 (weak red), 10R 7/4, 5YR 8/4 (moderate orange pink) en 5YR 4/6, 5YR 5/8 (yellowish red). StandaardRood wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

donkerrood

Donkerrood omvat de Munsellkleuren 10R 3/6, 2.5YR 3/6, 5R 2.5/6, 5R 3/6, 5R 3/8, 7.5R 3/6, 7.5R 3/8 (dark red), 10R 2.5/2, 5R 2.5/2, 2.5YR 2.5/2, 5R 2.5/3, 5R 2.5/4, 7.5R 2.5/2, 7.5R 2.5/3, 7.5R 2.5/4, 10R 2/2 (very dusky red), 10R 3/2, 10R 3/3, 10R 3/4, 2.5YR 3/2, 5R 3/2, 5R 3/3, 5R 3/4, 7.5R 3/2, 7.5R 3/3, 7.5R 3/4 (dusky red), 5R 2/2 (blackish red) en 5R 2/6 (very dark red). Donkerrood gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

wit

Wit omvat de Munsellkleuren 5B 9/1 (bluish white), 10R 8/2, 2.5YR 8/2, 5YR 8/2, 7.5YR 8/2, 7.5YR 8.5/2 (pinkish white), 10R 8/1, 10YR 8/1, 2.5Y 8/1, 2.5YR 8/1, 5R 8/1, 5YR 8/1, 7.5R 8/1, 7.5YR 8/1, N 8/, N 9/, 10YR 8.5/1, 10YR 9.5/1, 10YR 9/1, 2.5Y 8.5/1, 2.5Y 9.5/1, 2.5Y 9/1, 7.5YR 8.5/1, 7.5YR 9.5/1, 7.5YR 9/1, N 8.5/ (white). Wit gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

zwart

Zwart omvat de Munsellkleuren 10YR 2/1, 2.5Y 2.5/1, 5Y 2.5/1, 5Y 2.5/2, 5YR 2.5/1, 7.5YR 2.5/1, N1, (black), 10B 2.5/1, 5B 2.5/1, 5PB 2.5/1 (bluish black), 5YR 2/1 (brownisch black), 10BG 2.5/1, 10G 2.5/1, 10GY 2.5/1, 10Y 2.5/1, 5BG 2.5/1, 5G 2.5/1, 5G 2/1, 5GY 2.5/1 5GY 2/1 (greenish black), 5Y 2/1 (olive black) 10R 2.5/1, 2.5YR 2.5/1, 5R 2.5/1, 7.5R 2.5/1 (reddish black), N2 (grayisch black), 10Y 3/1, 5GY 3/1 (very dark greenish gray). Zwart gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

blauw

Blauw zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

bruin

Bruin zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

geel

Geel zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

groen

Groen zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

grijs

Grijs zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

olijf

Olijf zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

oranje

Oranje zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

paars

Paars zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

rood

Rood zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

7.59 LiggingOpGrondlichaam

De lijst met de omschrijvingen van het deel van een grondlichaam waar de locatie van onderzoek op ligt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
binnenteen

De binnenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de binnenzijde (bij dijken de landzijde) van het grondlichaam.

buitenteen

De buitenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de buitenzijde (bij dijken de waterzijde) van het grondlichaam.

kruin

De top of het hoogste vlak van het grondlichaam.

talud

De zijwand van het grondlichaam.

teen

De overgang van het talud naar het maaiveld, niet nader gespecificeerd naar binnen- of buitenkant.

7.60 LokaalVerticaalReferentiepunt

De lijst met de referentiepunten voor de verticale positie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
maaiveld

Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond.

waterbodem

De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water.

7.61 Maakmethode

De lijst met de methoden voor het maken van een proefstuk.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
kneden

Methode voor cohesief materiaal. Het materiaal wordt met een menger gekneed tot een homogeen geheel. Eventueel wordt water toegevoegd of verwijderd. Deze methode komt maar weinig voor en wordt voornamelijk gebruikt bij klei.

knedenEnStampen

Methode voor cohesief materiaal. Het materiaal wordt met een menger gekneed tot een homogeen geheel. Eventueel wordt water toegevoegd of verwijderd. Vervolgens wordt het materiaal aangestampt in een proctormal en wordt een cilinder uitgestoken. Deze methode komt maar weinig voor en wordt voornamelijk gebruikt bij klei.

samenstellenStampenDroog

Methode voor niet-cohesief materiaal. Het droge materiaal wordt laagje voor laagje in de mal aangebracht en met de hand aangestampt met een stampertje. De laagjes worden op steeds dezelfde dichtheid aangestampt. Droog aanstampen is geschikt om tot een middelhoge dichtheid te komen.

samenstellenStampenVochtig

Methode voor niet-cohesief materiaal. Het materiaal wordt licht bevochtigd met 2 tot 3 % water en laagje voor laagje in de mal aangebracht en met de hand aangestampt met een stampertje. De laagjes worden op steeds dezelfde dichtheid aangestampt. Vochtig stampen is geschikt om tot een lage dichtheid te komen.

samenstellenStampenVochtigOnderCompactie

Methode voor niet-cohesief materiaal. Het materiaal wordt licht bevochtigd met 2 tot 3 % water. Een afgewogen deel van het licht vochtige materiaal wordt laagje voor laagje in de mal aangebracht en met de hand aangestampt met een stampertje. De laagjes worden van onder naar boven met een steeds hogere dichtheid aangestampt. Vochtig stampen is geschikt om tot een lage dichtheid te komen.

samenstellenStrooienDroog

Methode voor niet-cohesief materiaal. Het droge materiaal wordt met een continu stroom via een trechter en slangetje in een mal gestrooid. Het slangetje komt op de bovenkant van het proefstuk uit en wordt langzaam omhoog getrokken zodat de korrels soepel over het oppervlak van het proefstuk heen geleiden en niet vallen en sorteren. Tegelijkertijd wordt tegen de mal getikt om de dichtheid te verhogen. Droog strooien is geschikt om tot een middellage dichtheid te komen.

samenstellenStrooienOnderWater

Methode voor niet-cohesief materiaal. Het droge materiaal wordt met een continu stroom via een trechter en slangetje in een vooraf met een laagje water gevulde mal gestrooid. Het slangetje komt op de bovenkant van het proefstuk uit en wordt langzaam omhoog getrokken zodat de korrels soepel over het oppervlak van het proefstuk heen geleiden en niet vallen en sorteren. Tegelijkertijd wordt tegen de mal getikt om de dichtheid te verhogen. Strooien onder water is geschikt om tot een middelhoge dichtheid te komen.

stampenProctor

Methode voor cohesief materiaal. Het materiaal wordt laagje voor laagje gestampt in een grote proctormal. Eventueel wordt water toegevoegd of verwijderd. Na het aanbrengen van een laagje valt de stamper van steeds dezelfde hoogte een bepaald aantal keer op het materiaal, op steeds een ander plek. Deze methode is geschikt om tot een hoge dichtheid te komen.

7.62 MatigGrofGrindGehalteklasse

De lijst voor de classificatie van het aandeel matig grof grind in de grindfractie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
spoorTot1

De fractie 5,6-16 mm maakt minder dan 1 procent van de massa van de grindfractie uit.

weinig1tot25

De fractie 5,6-16 mm maakt tussen 1 en 25 procent van de massa van de grindfractie uit.

veel25tot50

De fractie 5,6-16 mm maakt tussen 25 en 50 procent van de massa van de grindfractie uit.

zeerVeel50tot75

De fractie 5,6-16 mm maakt tussen 50 en 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

uiterstVeelMinstens75

De fractie 5,6-16 mm maakt minstens 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

7.63 MethodeLocatiebepaling

De lijst met de methoden voor het bepalen van de locatie van het onderzoek.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
DGPS50tot200cm

Meting d.m.v. satellietnavigatie met differentiaalcorrectie, in het dagelijks gebruik aangeduid als DGPS. Afwijking tussen 50 en 200 cm. DGPS maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. satellietnavigatie zonder correctie, SPP (Single Point Positioning), in het dagelijks gebruik aangeduid als GPS. Afwijking tussen 200 en 1000 cm. SPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS0tot2cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS2tot5cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS5tot10cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS10tot50cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS0tot2cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS2tot5cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS5tot10cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS10tot50cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm.

DGPS0tot100cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking kleiner dan 100 cm.

DGPS100tot500cm

Meting d.m.v. Global Positioning System of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 100 en 500 cm.

GBKNonbekend

Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend.

GPSonbekend

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartGrootschalig

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

landmetingOnbekend

Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend.

onbekend

Het is niet bekend op welke manier de locatie is bepaald.

7.64 MethodePositiebepalingSliblaag

De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van de sliblaag.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
akoestisch

Via deze technieken wordt met een hoogfrequent (210 – 700 kHz) de afstand van een zender tot de bovenzijde van de sliblaag bepaald. Dit is de laag waarop het signaal reflecteert. Lage frequenties (15 – 30 kHZ) kunnen onder bepaalde omstandigheden gebruikt worden om de onderzijde van de sliblaag te definiëren.

elektromagnetisch

Bij deze techniek worden elektromagnetische pulsen gebruikt om de waterdiepte en onderzijde van de sliblaag te bepalen. Er wordt gewerkt met een zender en ontvanger. De resolutie is afhankelijk van de geleidbaarheid van het water, grondsoort, meetfrequentie.

radioactief

Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid radioactief bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld.

ultrasoon

Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid met hoogfrequente geluidsgolven bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld.

versnelling

Bij deze techniek laat met een object in de waterkolom vallen. Door gelijktijdig de diepte en versnelling te meten kan worden afgeleid op welke diepte zich de bovenzijde van de sliblaag zich bevindt. In het slib zal de valversnelling van het instrument vertragen.

visueel

Voor metingen aan een monsterkolom wordt een transparante holle buis (aan de onderzijde al dan niet afsluitbaar) in de grond gedrukt. Visueel wordt dan de bovenzijde van de sliblaag bepaald.

waterdruk

Deze techniek maakt gebruik van een meetinstrument dat achter een boot voortgetrokken wordt. Hiervoor dient de dichtheid van de top van de sliblaag vooraf gedefinieerd te worden. Door het meetinstrument deze dichtheid te geven hoeft alleen de hoogte van de waterkolom boven het meetinstrument gemeten te worden met een waterdrukmeter.

weerstandMechanisch

Bij deze techniek wordt een meetlichaam mechanisch naar beneden gedrukt. De weerstanden hierbij worden geregistreerd. Dit kan tevens in de meetkop plaatsvinden zoals bij een sondering.

weerstandPeilhengel

Bij toepassing van een peilhengel is een peilstok met een schijf van 10 cm diameter bevestigd aan een hengel. De hengel wordt gebruikt om de peilstok neer te laten tot deze blijft staan op een sliblaag. De diepte kan worden afgelezen (b-weerstand).

weerstandPeilstok

Bij toepassing van een peilstok wordt gebruik gemaakt van een licht gewicht stok met een geperforeerde schijf van 10 tot 18 cm diameter om de bovenzijde van de sliblaag te bepalen op basis van gevoelde weerstand bij indrukken in de bodem (a-weerstand).

7.65 MethodeVerticalePositiebepaling

De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van het onderzoek.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
PPPGPS0tot4cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 4 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS4tot10cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 4 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS10tot20cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 20 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS20tot100cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 20 en 100 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS0tot4cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 4 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS4tot10cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 4 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS10tot20cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 20 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS20tot100cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 20 en 100 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm.

waterpassing0tot2cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 cm.

waterpassing2tot4cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 cm.

waterpassing4tot10cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 cm.

AHN1

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 ingewonnen tussen 1996 en 2003. Het is niet bekend welk rasterbestand is gebruikt.

AHN2

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 ingewonnen tussen 2007 en 2012. Het is niet bekend welk rasterbestand is gebruikt.

AHN3

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 ingewonnen tussen 2014 en 2019. Het is niet bekend welk rasterbestand is gebruikt.

AHNOnbekend

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie onbekend.

DGPS0tot10cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

geen

Er is geen positie bepaald.

GPSOnbekend

Meting d.m.v. satellietnavigatie zonder correctie, SPP (Single Point Positioning), in het dagelijks gebruik aangeduid als GPS. Afwijking onbekend. SPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

kaartGrootschalig

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

kaartOnbekend

Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend.

landmetingOnbekend

Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend.

onbekend

Het is niet bekend op welke manier de verticale positie is bepaald.

7.66 Monsterkwaliteit

De lijst met de kwaliteitsniveaus van de monsters op het moment van de uitvoering van de bepaling.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
QM1

Gelaagdheid, interne gelaagdheid (ofwel interne structuur), consistentie, veldvochtigheid (ofwel monstervochtigheid) en spanningstoestand intact (verandering door monstername reversibel).

QM2

Gelaagdheid, interne gelaagdheid (ofwel interne structuur), consistentie en veldvochtigheid intact (ofwel monstervochtigheid).

QM3

Gelaagdheid, interne gelaagdheid (ofwel interne structuur) en veldvochtigheid intact.

QM4

Gelaagdheid intact.

QM5

Gelaagdheid niet intact.

7.67 Monstervochtigheid

De lijst voor de classificatie van de vochtigheidstoestand van het materiaal.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
volledigUitgedroogd

Het materiaal bevat geen vocht.

uitgedroogd

Het materiaal bevat vocht maar vertoont ook sporen van krimp of vlekken die erop wijzen dat een deel van het vocht verdampt is.

veldvochtig

Het materiaal is net zo vochtig als materiaal dat direct uit het boorgat komt.

onbekend

De vochtigheidstoestand van het materiaal is niet bekend.

7.68 NaamGebeurtenis

De lijst met de tussentijdse gebeurtenissen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
eindGerapporteerd

Er is na de rapportage van een of meerdere deelonderzoeken een volgend deelonderzoek gerapporteerd, en dat is het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd.

startGerapporteerd

Het eerste deel van het onderzoek is gerapporteerd, maar daarmee is het onderzoek nog niet compleet.

vervolgGerapporteerd

Er is na de eerste rapportage een volgend rapport overgedragen, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd.

volledigGerapporteerd

Het onderzoek is in een keer volledig gerapporteerd.

7.69 Omzetting

De lijst voor de classificatie van de mate waarin de oorspronkelijke minerale samenstelling van het gesteente is veranderd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietOmgezet

Geen zichtbare omzetting van gesteentemateriaal.

gedeeltelijkOmgezet

Een deel van de mineralen is omgezet. Bijvoorbeeld veldspaten in kleimineralen.

volledigOmgezet

Alle mineralen zijn omgezet.

7.70 Opvulmateriaal

De lijst met de materialen waarmee de ruimte van een discontinuïteit is opgevuld.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
calciet

Vast materiaal: neergeslagen koolzure kalk.

gips

Vast materiaal: neergeslagen calciumsulfaat.

ijzeroxide

Vast materiaal: neergeslagen ijzeroxide.

kalk

Los materiaal: ingespoelde kalk.

klei

Los materiaal: ingespoelde klei. Onbekend of het een zwellend vermogen heeft.

kleiZwellend

Los materiaal: ingespoelde klei met smectiet (kleimineraal).

kwarts

Vast materiaal: neergeslagen siliciumoxide.

zand

Los materiaal: kwartskorrels met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt.

7.71 Organischestofgehalteklasse

De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN-EN-ISO 14688.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietOrganisch

Organische stof is niet aanwezig.

zwakOrganisch

Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond.

sterkOrganisch

Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond.

7.72 OrganischestofgehalteklasseNEN5104

De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN 5104.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietHumeus

Organische stof is niet aanwezig.

zwakHumeus

Organische stof is aanwezig en maakt minder dan 2,5 % van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 5 % bedragen.

matigHumeus

Organische stof maakt tussen 2,5 en 8 % van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 16 % bedragen.

sterkHumeus

Organische stof maakt tussen 8 en 16 % van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 30 % bedragen.

7.73 OuderdomAfzetting

De lijst met de omschrijvingen van de ouderdom van het sediment waaruit de grond bestaat.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
holoceen

Het deel van de ondergrond dat in het Pleistoceen is afgezet.

pleistoceen

Het deel van de ondergrond dat in het Holoceen is afgezet.

prePleistoceenBoom

Het deel van de ondergrond dat voor het Pleistoceen is afgezet en uit klei bestaat die deel uitmaakt van het Laagpakket van Boom van de Rupel Formatie; deze klei wordt gekenmerkt door hoge stijfheid, homogeniteit en kan grote kalkconcreties (septarien) bevatten.

prePleistoceenGeenBoom

Het deel van de ondergrond dat voor het Pleistoceen is afgezet en niet uit klei bestaat die deel uitmaakt van het Laagpakket van Boom van de Rupel Formatie.

7.74 PlaatsingDrainagestrook

De lijst met de manieren waarop de drainagestroken rondom het proefstuk zijn geplaatst.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
diagonaal35tot60graden

De drainagestroken zijn diagonaal in een hoek tussen 35 en 60 graden rondom het proefstuk geplaatst.

diagonaal60tot80graden

De drainagestroken zijn diagonaal in een hoek tussen 60 en 80 graden rondom het proefstuk geplaatst.

verticaal

De drainagestroken zijn verticaal aan de buitenkant van het proefstuk geplaatst.

7.75 RedenNietBeschreven

De lijst met de redenen waarom een interval niet is beschreven.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
geenMonster

Het interval is niet beschreven omdat de monsters niet meer voorhanden waren.

geenOpbrengst

Het interval is niet beschreven omdat de monstercontainer voor een deel leeg was (of omdat een deel van interval dat continu gestoken had moeten worden, niet helemaal bemonsterd kon worden). Het ‘lege’ deel wordt altijd vastgelegd als diepste deel van een interval.

geenOpdracht

Het interval is niet beschreven omdat het was uitgesloten van de opdracht.

geenVasteOndergrond

Het interval is niet beschreven omdat er een holte in de ondergrond was (al dan niet opgevuld met water).

mechanischVerstoord

Het interval is niet beschreven omdat de laagopbouw ernstig verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit.

onvoldoendeMateriaal

Het interval is niet beschreven omdat een proefstuk is uitgenomen voor boormonsteranalyse dat de volledige doorsnede van het monster beslaat en er onvoldoende materiaal was om het op de juiste wijze te beschrijven.

onbekend

De reden waarom het interval niet is beschreven is niet bekend.

7.76 Referentiestelsel

De lijst met de referentiestelsels waarin de coördinaten zijn gedefinieerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ETRS89

European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258).

RD

Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992).

WGS84

World Geodetic System 1984 (EPSG 4326).

7.77 Registratiestatus

De lijst met de statussen waarin het registratieobject zich bevindt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

7.78 Ruwheid

De lijst met de omschrijvingen van de ruwheid van het oppervlak.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
glad

Het oppervlak is glad.

ruw

Het oppervlak is ruw.

7.79 Sfericiteit

De lijst voor de classificatie van de bolrondheid van korrels.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bol

De gemiddelde korrel is in alle richtingen ongeveer even lang.

langwerpig

De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel langer

plat

De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel korter.

7.80 Spoelingtoeslag

De lijst met de materialen die aan werkwater zijn toegevoegd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bentoniet

Water met toevoeging van bentoniet om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen.

bentonietBariet

Water met toevoeging van bentoniet en bariumsulfaat om het soortelijk gewicht te verhogen.

bentonietMicrodolomiet

Water met toevoeging van bentoniet en microdolomiet om het soortelijk gewicht te verhogen.

geen

Water zonder toevoeging.

polymeren

Water met toevoeging van (biologisch afbreekbare) polymeren als CMC om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen.

onbekend

Het is niet bekend welk materiaal als spoeling is gebruikt.

7.81 Stabiliteit

De lijst voor de classificatie van de veranderlijkheid van het gesteente bij blootstelling aan water of lucht.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
stabiel

Het gesteente blijft onveranderd in water.

matigStabiel

Het gesteente valt oppervlakkig uiteen in water.

instabiel

Het gesteente valt uiteen in water of het oppervlak van het monster valt al uiteen bij blootstelling aan lucht.

7.82 Staptype

De lijst met de doelen van stappen die in de bepalingen worden onderscheiden.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
belastingstap

Het doel van de stap is het proefstuk te vervormen door het te belasten.

ontlastingstap

Het doel van de stap is het proefstuk te vervormen door het te ontlasten.

relaxatiestap

Het doel van de stap is de spanning in het proefstuk in in evenwicht te laten komen met de belasting door de hoogte constant te houden. Deze stap wordt alleen uitgevoerd bij snelheidgestuurd samendrukken.

7.83 Sterkteklasse

De lijst voor de classificatie van de sterkte van het gesteente.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
uiterstZwak

Het gesteente kan met een duimnagel worden ingedrukt. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 0,6 tot 1 MPa.

zeerZwak

Het gesteente verkruimelt bij een slag met de punt van een geologenhamer; kan met een zakmes worden geschild. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 1 tot 5 MPa.

zwak

Het gesteente kan met enige moeite met een zakmes worden geschild. Met de punt van een geologenhamer kunnen er deuken in worden geslagen. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 5 tot 25 MPa.

matigSterk

Het gesteente kan met een zakmes niet worden geschild of geschraapt. Een gesteentemonster kan worden gebroken met een enkele ferme slag met een geologenhamer. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 25 tot 50 MPa.

sterk

Het gesteente breekt pas na enkele slagen met een geologenhamer. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 50 tot 100 MPa.

zeerSterk

Het gesteente breekt na meerdere slagen met een geologenhamer. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 100 tot 250 MPa.

uiterstSterk

Met een geologenhamer kunnen alleen fragmenten van het gesteente worden afgeslagen. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte groter dan 250 MPa.

7.84 StijfheidsklasseMembraan

De lijst voor de classificatie van de stijfheden van het membraan.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
1400kPa

Membraan met een stijfheid van ca. 1400 kPa.

1500kPa

Membraan met een stijfheid van ca. 1500 kPa.

1600kPa

Membraan met een stijfheid van ca. 1600 kPa.

1700kPa

Membraan met een stijfheid van ca. 1700 kPa.

1800kPa

Membraan met een stijfheid van ca. 1800 kPa.

7.85 Stopcriterium

De lijst met de redenen waarom met de activiteit in het veld is opgehouden.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
beperkingTechnisch

De veldactiviteit is voortijdig gestopt vanwege beperkingen van het gebruikte apparaat.

einddoel

Het vooraf gestelde doel van de veldactiviteit is bereikt; vaak is dat de beoogde einddiepte.

obstakelConstructie

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een deel van een constructie is gestuit; voorbeelden zijn resten van een bouwwerk, een rioolbuis.

obstakelGrindStenen

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit.

obstakelIJzervloer

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer, ofwel een laag ijzeroer, is gestuit.

obstakelOnbekend

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een niet nader omschreven obstakel is gestuit.

obstakelPuin

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit.

obstakelVastGesteente

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt.

risico

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder gewerkt kan worden vanwege een niet nader omschreven risico.

risicoGrondwaterdruk

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen werken.

storingOrganisatorisch

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er een organisatorisch probleem is opgetreden.

storingTechnisch

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er een technisch probleem is opgetreden.

werkwaterverlies

De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het werkwater zeer snel wegstroomde.

onbekend

De veldactiviteit is voortijdig gestopt. De reden is niet bekend.

7.86 StopcriteriumBepaling

De lijst met de redenen waarom met de bepaling is opgehouden.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
beperkingTechnisch

De bepaling is voortijdig gestopt vanwege de beperkingen van het gebruikte apparaat.

einddoel

Het vooraf gestelde doel van de bepaling is bereikt.

membraanLek

De bepaling is voortijdig gestopt omdat het membraan tijdens de bepaling lek raakte.

7.87 TextuurOrganischeGrond

De lijst voor de classificatie van de mate van vezeligheid van organische grond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
amorf

Geen zichtbare plantaardige structuur, sponsachtige consistentie. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

pseudoVezelig

Mengsel van vezels en amorfe massa. Er is geen onderscheid gemaakt tussen fijne en grove vezels (fijnVezelig en grofVezelig). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

pseudoVezeligFijn

Mengsel van vezels met een lengte kleiner dan 1 mm en amorfe massa. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

pseudoVezeligGrof

Mengsel van vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm en amorfe massa. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

vezelig

Vezelige structuur, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Er is geen onderscheid gemaakt tussen fijne en grove vezels (fijnVezelig en grofVezelig). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

vezeligFijn

Vezelige structuur, vezels met een lengte kleiner dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

vezeligGrof

Vezelige structuur, vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

zwakAmorfNEN5104

Niet tot zwak vergane plantenresten. Bij handpersen ontwijkt geen veen tussen de vingers en het uitgeperste water is kleurloos tot troebel. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

matigAmorfNEN5104

Matig vergane plantenresten, de structuur is nog zichtbaar. Bij handpersen glijdt veel van het veen tussen de vingers door en het uitgeknepen water is troebel. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

sterkAmorfNEN5104

Zeer sterk vergane plantenresten, structuur ontbreekt geheel. Bij handpersen glijdt het grootste deel van het veen tussen de vingers door. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

7.88 TijdelijkeVerandering

De lijst met de waarden voor tijdelijke verandering in het terrein.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bevriezing

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van andere werkzaamheden bevroren.

bouwput

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van bouwwerkzaamheden uitgegraven.

bronbemaling

Voor de start van het onderzoek was de grondwaterstand verlaagd ten behoeve van andere werkzaamheden.

injectie

Voor de start van het onderzoek was er materiaal in de ondergrond geïnjecteerd ten behoeve van andere werkzaamheden.

vacuumconsolidatie

Voor de start van het onderzoek was er in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast ten behoeve van andere werkzaamheden.

verticaleDrainage

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond tot op enige diepte verticaal gedraineerd (met strips, grindpalen, etc.) ten behoeve van andere werkzaamheden.

voorbelasting

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond voorbelast ten behoeve van andere werkzaamheden.

7.89 ToegepastOptischModel

De lijst met de gebruikte modellen voor de vertaling van meetresultaten van de laserdiffractie naar de korrelgrootteverdeling.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
Fraunhofer

Het meetresultaat van de laserdiffractie is met behulp van het Fraunhofermodel op basis van lichtverstrooiing omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. Het Fraunhofermodel is met name geschikt voor materiaal met grote korrels.

Mie

Het meetresultaat van de laserdiffractie is met behulp van het Miemodel op basis van lichtbuiging (refractie) omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. Het Miemodel is met name geschikt voor fijne korrels.

7.90 TreksterkteVeen

De lijst voor de classificatie van de treksterkte van veen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
geen

De vezels grijpen niet in elkaar. Monsters zonder treksterkte geven geen weerstand bij het uit elkaar trekken, de vezels zijn te klein of afwezig om in elkaar te haken.

laag

De vezels grijpen iets in elkaar. Bij monsters met een lage treksterkte glijden de vezels langs elkaar zonder veel weerstand. Dit komt voor bij monster die veel kleine vezels hebben en enkele grote vezels.

matig

De vezels grijpen in elkaar. Bij monsters met een matige treksterkte wordt weerstand gevoeld bij het uit elkaar trekken van de grond. De vezels blijven aan elkaar haken en vormen een netwerk dat de grond ondersteunt.

hoog

De vezels grijpen sterk in elkaar. Bij monsters met een hoge treksterkte wordt veel weerstand gevoeld bij het uit elkaar trekken. De vezels vormen een netwerk of mat. Bij het uit elkaar trekken breken of knappen vezels.

7.91 TypeAnalyse

De lijst met de categorieën van eigenschappen die van het materiaal zijn bepaald.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
basisparameter

Er zijn alleen een of meer basisparameters bepaald en dat zijn het watergehalte, het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen. Een interval met een lengte van 2 cm volstaat. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. Alleen wanneer de volumieke massa is bepaald is de vereiste monsterkwaliteit gelijk aan QM1, QM2 of QM3.

consistentie

De consistentiegrenzen zijn bepaald en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de korrelgrootteverderling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen.

consistentieKorrelverdeling

De consistentiegrenzen en de korrelgrootteverdeling zijn bepaald en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen.

korrelgrootteverdeling

De korrelgrootteverdeling is bepaald, en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. Alleen wanneer ook de volumieke massa is bepaald is de vereiste monsterkwaliteit gelijk aan QM1, QM2 of QM3.

korrelgrootteverdelingMaximaleSchuifsterkte

De korrelgrootteverdeling en de maximale ongedraineerde schuifsterkte zijn bepaald en de verticale vervorming is niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen zijn bepaald. Dit type analyse vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.
Deze waarde is vervangen door de waarde schuifsterktePlus.

schuifspanningsverloopBelasting

Het schuifspanningsverloop bij belasting is bepaald en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn het watergehalte en de volumieke massa bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kunnen ze zijn bepaald en de volumieke massa vaste delen kan bij niet-cohesieve grond zijn bepaald. Eventueel kunnen het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 7 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 10 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen.

schuifspanningsverloopBelastingPlus

Het schuifspanningsverloop bij belasting is bepaald en bij cohesieve grond zijn de consistentiegrenzen bepaald en bij niet-cohesieve grond is de korrelgrootteverdeling bepaald. In uitzonderijke gevallen zijn zowel de consistentiegrenzen als de korrelgrootteverdeling bepaald. De zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, de volumieke massa is bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kan het zijn bepaald, de volumieke massa vaste delen kan bij niet-cohesieve grond zijn bepaald. Eventueel kunnen het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 7 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 10 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen.

schuifspanningsverloopHorVervorming

Het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming is bepaald en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn het watergehalte en de volumieke massa bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kunnen ze zijn bepaald. Eventueel kunnen de volumieke massa vaste delen en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 2 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 5 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen.

schuifspanningsverloopHorVervormingPlus

Het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming en de consistentiegrenzen zijn bepaald. Bij een gemaakt proefstuk kan eventueel de korrelgrootteverdeling zijn bepaald. De zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, de volumieke massa is bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kan het zijn bepaald. Eventueel kunnen de volumieke massa vaste delen en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen.

maximaleSchuifsterkte

De maximale ongedraineerde schuifsterkte is bepaald en de zettingseigenschappen, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters kunnen het watergehalte, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

schuifsterktePlus

De maximale ongedraineerde schuifsterkte is bepaald en daarbij zijn de consistentiegrenzen bepaald of is de korrelgrootteverdeling bepaald, in uitzonderijke gevallen zijn ze beiden bepaald. De zettingseigenschappen, het schuifspanningsverloop en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa zijn bepaald en wanneer de korrelgrootteverderling is bepaald kan de volumieke massa vaste delen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

waterdoorlatendheid

De waterdoorlatendheid is bepaald en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen en de korrelgrootteverdeling zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn het watergehalte en de volumieke massa bij cohesieve grond altijd bepaald, en bij niet-cohesieve grond kunnen ze zijn bepaald. De volumieke massa vaste delen, het organischestofgehalte en het kalkgehalte kunnen zijn bepaald. Dit vereist voor cohesieve grond een interval met een minimum lengte van 2 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 5 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Bij niet cohesieve grond is een interval met een minimum lengte van 10 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 voor cohesieve grond en bij niet-cohesieve grond stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen.

waterdoorlatendheidPlus

De waterdoorlatendheid en de korrelgrootteverdeling zijn bepaald en de zettingseigenschappen, de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop en de consistentiegrenzen zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en de volumieke massa, de volumieke massa vaste delen, het organischestofgehalte en het kalkgehalte kunnen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 10 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen.

zetting

De zettingseigenschappen zijn bepaald en de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn altijd het watergehalte en de volumieke massa bepaald. Het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa vaste delen kunnen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een lengte van 2 tot 6 cm (hoogte ring) en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan zijn er twee mogelijkheden. Het heeft de voorkeur het watergehalte op hetzelfde materiaal te bepalen en dit doet men door het beproefde materiaal te drogen en het watergehalte te berekenen; in dit geval spreekt men over bepaling achteraf. De tweede optie is het interval te verlengen met een paar cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

zettingWaterdoorlatendheid

De zettingseigenschappen en de waterdoorlatendheid (methode falling head) zijn bepaald en de maximale ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen en de korrelgrootteverdeling zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn altijd het watergehalte en de volumieke massa bepaald. Het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa vaste delen kunnen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een lengte van 2 tot 6 cm (hoogte ring) en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan zijn er twee mogelijkheden. Het heeft de voorkeur het watergehalte op hetzelfde materiaal te bepalen en dit doet men door het beproefde materiaal te drogen en het watergehalte te berekenen; in dit geval spreekt men over bepaling achteraf. De tweede optie is het interval te verlengen met een paar cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

7.92 TypeDiscontinuïteit

De lijst met de discontinuïteiten die de laagopbouw verstoren.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
antropogeen

Grensvlak in antropogene grond dat niet als laagscheiding kan worden beschreven.

krimpscheur

Een smalle, (sub)verticale wigvormige discontinuïteit in fijnkorrelige grond, die met andersoortig materiaal gevuld is.

schuifvlak

Een door afschuiving ontstaan vlak. Kan parallel aan gelaagdheid en door gelaagdheid heen voorkomen. Voorbeelden zijn schuifvlakken in de buurt van een wiel (dijkdoorbraak) en schuifvlakken in glaciaal belaste klei.

vorstwig

Een met ingevallen grond gevulde ruimte die ontstaan is door smelten van in de ijstijd gegroeide ijslenzen en –wiggen.

7.93 TypeIngreep

De lijst met de omschrijvingen van de wijze waarop een antropogene laag is ontstaan.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
gecontroleerdAangebracht

Opgebracht materiaal dat tot een bepaalde graad verdicht is (engineered fill).

geroerd

De natuurlijke samenhang van de grond is door ploegen of andere vormen van omwoelen verstoord.

losGestort

Opgebracht materiaal dat los gestort is.

nietBepaald

De wijze waarop de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen, kon niet worden bepaald.

onbekend

Het is niet bekend op welke wijze de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen.

7.94 TypeVermenging

De lijst met de omschrijvingen van het natuurlijke proces dat tot vermenging van de grond heeft geleid.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bioturbaat

De grond is, kort na afzetting van het sediment, vermengd door de activiteit van gravende en borende dierlijke organismen.

kryoturbaat

De grond is, na afzetting van het sediment, vermengd door herhaaldelijk bevriezen en ontdooien.

vervloeiing

De grond is, na afzetting van het sediment, vermengd door een proces dat bodemvloeiing heet.

7.95 Vakgebied

De lijst met de vakgebieden waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
geotechniek

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise.

geotechniekArcheologie

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit archeologische expertise.

geotechniekArcheologieMilieukunde

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit archeologische en milieukundige expertise.

geotechniekMilieukunde

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit milieukundige expertise.

7.96 Veensoort

De lijst met de soorten veen.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bosveen

Het veen bestaat uit een bruinkleurige matrix die weinig samenhang vertoont met daarin licht geel- tot roodbruine resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.

heideveen

Het veen bestaat uit een samenhangende bruin- tot zwartkleurige matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare roodbruine resten van worteltjes en takjes van heide: dunne, kronkelige, houtige resten van typisch centimeters lengte. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

mosveen

Het veen heeft veelal een platige structuur en bestaat voornamelijk uit zeer fijne bruinkleurige vezeltjes met een schilferig uiterlijk. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

rietveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare geelkleurige resten van riet: glanzende, platte, fijne worteltjes, typisch millimeters groot en resten van wortelstokken en stengels, typisch centimeters tot decimeters groot. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.

veenmosveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van veenmos: gelige blaadjes en stengeltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

wollegrasveen

Het veen bevat als zodanig herkenbare resten van borstels van de basale bladscheden van eenarig wollegras: haren met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm en heeft een bruinige kleur.

zeggeveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van zegge: dunne worteltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn, platte vooral brede bladresten die typisch millimeters tot centimeters lang zijn en licht geel tot bruin van kleur zijn. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben.

scheuzeriaveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van Scheuchzeria: platte, kronkelige, bruine lichtglanzende stengels met dicht op elkaar staande knopen met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

7.97 Verkleuring

De lijst voor de classificatie van de mate waarin de oorspronkelijke kleur van het gesteente is veranderd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietVerkleurd

Geen zichtbare verkleuring van gesteentemateriaal, eventueel met lichte verkleuring op discontinuïteitsvlakken.

gedeeltelijkVerkleurd

Het materiaal is verkleurd, maar niet door en door.

volledigVerkleurd

Het materiaal is door en door verkleurd.

7.98 VerticaalReferentievlak

De lijst met de referentievlakken waarin de verticale positie is gedefinieerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
LAT

Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide).

MSL

Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level).

NAP

Normaal Amsterdams Peil.

7.99 VerwijderdMateriaal

De lijst met de materialen die zijn verwijderd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
antropogeenStenigBestanddeel

Voorafgaand aan de bepaling is stenig antropogeen materiaal verwijderd en dat is licht stenig ophoogmateriaal, puin, stenen, verbrandingsresten en wegverhardingsmateriaal.

geen

Er is voorafgaand aan de bepaling geen materiaal verwijderd.

grind

Voorafgaand aan de bepaling is grind en grover materiaal verwijderd.

houtskool

Voorafgaand aan de bepaling zijn door verbranding verkoolde resten van hout verwijderd.

kalkconcreties

Voorafgaand aan de bepaling zijn concreties die door carbonaat tot een geheel zijn verkit verwijderd.

koolzureKalk

Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is de koolzure kalk verwijderd met HCl (0,2 M) en is het gehalte van de verwijderde kalk bepaald (Bepaling kalkgehalte).

organischeStof

Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is het organische stof verwijderd met H2O2 (20 %) en is het gehalte van het verwijderde organische stof bepaald (Bepaling organischestofgehalte).

plantenrestenHoutig

Voorafgaand aan de bepaling zijn houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken verwijderd.

plantenrestenNietHoutig

Voorafgaand aan de bepaling zijn niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren verwijderd.

schelpmateriaal

Voorafgaand aan de bepaling zijn schelpen en resten van schelpen verwijderd.

7.100 Voorbehandeling

De lijst met de werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bevriezing

De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren bevroren.

geen

Er heeft tijdens het boren geen voorbehandeling plaatsgevonden.

injectieDragendVermogen

De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten.

injectieWaterdoorlatendheid

De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen.

onbekend

Het is onbekend of er tijdens het boren voorbehandeling heeft plaatsgevonden.

7.101 Voorbereiding

De lijst met de werkzaamheden die voor het boren zijn uitgevoerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
bevriezing

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte bevroren.

geen

De uitvoerder heeft geen voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd.

injectieDragendVermogen

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten.

injectieWaterdoorlatendheid

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen.

tijdelijkeVerbuizingVooraf

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond een buis aangebracht.

vacuumconsolidatie

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast.

verticaleDrainage

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte verticaal gedraineerd (strips, grindpalen, etc.).

7.102 VormProefstuk

De lijst met de vormen van het proefstuk na afloop van een bepaling.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
onveranderd

Het proefstuk is niet bezweken, er zijn geen schuifvlakken. De vorm van het proefstuk is in laterale richting niet verandert.

schuifvlakEnkel

Het proefstuk is tijdens de bepaling bezweken en in het proefstuk is een schuifvlak ontstaan.

schuifvlakMeervoudig

Het proefstuk is tijdens de bepaling bezweken en in het proefstuk zijn meerdere schuifvlakken ontstaan.

veranderdGeenTon

Het proefstuk is niet bezweken. De vorm van het proefstuk is in laterale richting veranderd, maar het is geen tonvorm geworden.

veranderdTonvorm

Het proefstuk is niet bezweken. De vorm van het proefstuk is in laterale richting veranderd van recht naar bol. Het proefstuk heeft een tonvorm gekregen.

7.103 Wandwrijvingcorrectiemethode

De lijst met de methoden voor het corrigeren voor wandwrijving.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietToegepast

De verticale spanning is niet gecorrigeerd voor wrijving in de ring.

wrijvingAangenomen

De verticale spanning is gecorrigeerd voor wrijving in de ring. De wrijving is een aangenomen waarde op basis van het Protocol laboratoriumproeven voor grondonderzoek aan waterkeringen, 2016.

wrijvingBepaald

De verticale spanning is gecorrigeerd voor wrijving in de ring. De wandwrijving is (automatisch) bepaald.

7.104 WeggegravenMateriaal

De lijst met de materialen die zijn weggegraven.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
grind

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit grind bestaat.

huisvuil

Ongedifferentieerd huishoudelijk afval.

klei

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit klei bestaat.

ophoogmateriaalLicht

Ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht.

puin

Bouw- en sloopafval; veelal een mengsel van stenig materiaal dat door de mens gemaakt of bewerkt is.

stenen

Stenen van natuurlijk materiaal dat door de mens bewerkt is tot bouwstenen, ballastblokken, (basalt)stortsteen of een bijproduct van mijnbouw zijn.

veen

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit veen bestaat.

wegverhardingsmateriaal

Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

zand

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit zand bestaat.

7.105 Zandmediaanklasse

De lijst voor de classificatie van de mediaan van de zandfractie

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
fijn

De zandmediaan is groter dan 63 μm en kleiner dan of gelijk aan 200 μm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

fijn63tot105um

De zandmediaan is groter dan 63 μm en kleiner dan of gelijk aan 105 μm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

fijn105tot150um

De zandmediaan is groter dan 105 μm en kleiner dan of gelijk aan 150 μm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

fijn150tot200um

De zandmediaan is groter dan 150 μm en kleiner dan of gelijk aan 200 μm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

middelgrof

De zandmediaan ligt tussen 200 en 630 µm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

middelgrof200tot300um

De zandmediaan is groter dan 200 μm en kleiner dan of gelijk aan 300 μm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

middelgrof300tot420um

De zandmediaan is groter dan 300 μm en kleiner dan of gelijk aan 420 μm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

middelgrof420tot630um

De zandmediaan is groter dan 420 μm en kleiner dan of gelijk aan 630 μm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

grof

De zandmediaan is groter dan 630 μm en kleiner dan of gelijk aan 2000 μm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure.

uiterstFijnNEN5104

De zandmediaan ligt tussen 63 en 105 µm. Een klasse onder de NEN5104 procedure.

zeerFijnNEN5104

De zandmediaan ligt tussen 105 en 150 µm. Een klasse onder de NEN5104 procedure.

matigFijnNEN5104

De zandmediaan ligt tussen 150 en 210 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

matigGrofNEN5104

De zandmediaan ligt tussen 210 en 300 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

zeerGrofNEN5104

De zandmediaan ligt tussen 300 en 420 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

uiterstGrofNEN5104

De zandmediaan ligt tussen 420 en 2000 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

7.106 ZandspreidingNEN5104

De lijst voor de classificatie van de spreiding van de korrelgrootte van de zandfractie volgens NEN 5104.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
zeerKlein

Zand waarvan meer dan 90 % van de korrels binnen dezelfde zandmediaanklasse valt.

matigKlein

Zand waarvan meer dan 90 % van de korrels binnen twee aansluitende zandmediaanklassen valt.

matigGroot

Zand waarvan meer dan 90 % van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklassen valt en de zandmediaan in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt.

zeerGroot

Zand waarvan minder dan 90 % van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklassen valt en de zandmediaan niet in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt.

tweetoppig

Zand waarvan de korrels tot twee populaties horen die meestal niet in aaneensluitende zandmediaanklassen liggen.

7.107 ZeerGrofGrindGehalteklasse

De lijst voor de classificatie van het aandeel zeer grof grind in de grindfractie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
spoorTot1

De fractie 16-63 mm maakt minder dan 1 procent van de massa van de grindfractie uit.

weinig1tot25

De fractie 16-63 mm maakt tussen 1 en 25 procent van de massa van de grindfractie uit.

veel25tot50

De fractie 16-63 mm maakt tussen 25 en 50 procent van de massa van de grindfractie uit.

zeerVeel50tot75

De fractie 16-63 mm maakt tussen 50 en 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

uiterstVeelMinstens75

De fractie 16-63 mm maakt minstens 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

7.108 ZijdelingseOndersteuning

De lijst met de manieren waarop het membraan is verstevigd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
draadversteviging

Het membraan is intern verstevigd met ijzerdraad in spiraalvorm.

ringenstapel

Rondom het membraan is een stapel ringen aangebracht.

7.109 Zoutcorrectiemethode

De lijst met de methoden voor het corrigeren voor het gehalte aan opgeloste zouten.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
nietToegepast

Het watergehalte is niet gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten.

zoutgehalteAangenomen

Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het poriënwater is een aangenomen waarde.

zoutgehalteBepaald

Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het poriënwater is bepaald.