Basisregistratie Ondergrond
Catalogus Geomorfologische kaart

Geonovum Informatiemodel
Vastgestelde versie

Deze versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/def-im-GMM-20190510/
Laatst gepubliceerde versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/GMM/
Laatste werkversie:
https://broprogramma.github.io/GMM/
Auteur:
Geonovum
Doe mee:
GitHub BROprogramma/GMM
Revisiehistorie
Pull requests
Contact:
BRO Servicedesk
support@broservicedesk.nl
088 – 8664 999
Basisregistratie Ondergrond Algemeen contact:
Programmabureau BRO
Directoraat-Generaal Bestuur, Wonen en Ruimte
Turfmarkt 147 Den Haag
bro@minbzk.nl
Rechtenbeleid:

Samenvatting

Status van dit document

Deze paragraaf beschrijft de status van dit document ten tijde van publicatie. Het is mogelijk dat er actuelere versies van dit document bestaan. Een lijst van Geonovum publicaties en de laatste gepubliceerde versie van dit document zijn te vinden op https://www.geonovum.nl/geo-standaarden/alle-standaarden.

Dit is de definitieve versie van het informatiemodel. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd.

1. Inleiding

1.1 Doel en doelgroep

In de basisregistratie ondergrond (BRO) wordt een aantal typen gegevens geregistreerd, de registratieobjecten.

Een catalogus is de gegevensdefinitie van een registratieobject en beschrijft welke gegevens van het object in de BRO zijn opgeslagen. Het document is bedoeld voor alle gebruikers van de BRO en moet duidelijk maken welke gegevens er precies in het systeem zitten. Aan aanleverende partijen moet het vertellen welke gegevens in de basisregistratie ondergrond moeten komen en aan welke eisen die moeten voldoen, en aan afnemende partijen welke gegevens zij in de basisregistratie ondergrond mogen verwachten. Het document is voor een breed publiek bedoeld en de informatie moet naast precies ook begrijpelijk zijn.

1.2 Totstandkoming

Een catalogus is het resultaat van een proces van standaardisatie dat geruime tijd in beslag kan nemen. De standaardisatie is een open proces waarin de belanghebbende partijen actief betrokken worden. Het eindresultaat wordt door de wetgever vastgesteld in een ministeriële regeling.

In bepaalde gevallen is de verscheidenheid aan gegevens van een object zo groot, dat er eerst deelverzamelingen worden gedefinieerd. Het standaardisatieproces wordt dan per deelverzameling doorlopen. De deelverzamelingen worden zo gekozen dat de gegevens die in de bijbehorende catalogus worden beschreven, direct na vaststelling aan de BRO kunnen worden aangeleverd. Wanneer er deelverzamelingen worden onderscheiden, komt de catalogus van het registratieobject dus gefaseerd tot stand. Omdat inzichten in de loop van de tijd kunnen wijzigen kan het aan het eind van het hele proces nodig blijken revisies door te voeren om ongewenste verschillen tussen deelverzamelingen weg te nemen.

1.3 Beheer

Een vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) wordt met het daarbij horende deel van het systeem van de basisregistratie ondergrond in gebruik genomen. De eerste formeel vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) krijgt het versienummer 1.0. Verwacht mag worden dat er na enige tijd behoefte gaat ontstaan aan gegevens die nog niet in de catalogus zijn opgenomen.

De beheerder hanteert drie typen versies voor een wijziging van een standaard. Bijvoorbeeld: versie 2.1.0 (=X.Y.Z):

In een jaar waarin een X-wijziging plaats vindt zullen er op hetzelfde registratieobject geen y-wijzigingen plaatsvinden. Als er een X- of een Y-wijziging in een jaar aan de orde is, wordt er geen z-wijziging gepland. De versie van de catalogus met inleiding (zoals hier gepubliceerd) volgt voor de normatieve stukken volledig de versie op wetten.nl. Wijzigingen aan niet normatieve teksten in dit document vallen altijd onder Z-wijzigingen en zullen maximaal 2 keer per jaar plaatsvinden.

Deze documenten hangen samen zoals hieronder afgebeeld.

Figuur 1 Samenhang tussen documentatie

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 geeft het doel en de doelgroep van een catalogus.

Hoofdstuk 2 behandelt enkele algemene aspecten van het BRO-systeem en begrippen van algemene aard.

Hoofdstuk 3 plaatst het object in de gegevenssystematiek van de basisregistratie ondergrond en vertelt wat de benadering is geweest bij het opstellen van de gegevensdefinitie.

Hoofdstuk 4 vertelt hoe de catalogus is opgebouwd en welke aspecten van de gegevens daarin worden beschreven.

2. Algemene kenmerken en begrippen

2.1 Opzet van de landelijke voorziening

De landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond is een systeem dat een schakel vormt in een informatieketen. Aan het begin van de keten staan bestuursorganen die opdracht geven tot de productie van gegevens, of zelf gegevens produceren. Die bestuursorganen worden bronhouders genoemd. De geproduceerde gegevens worden door een dataleverancier geleverd aan de beheerder van het systeem, de registerbeheerder. De bronhouder is verantwoordelijk voor de levering van gegevens. Hij kan besluiten zelf dataleverancier te zijn of andere partijen een machtiging voor levering te verlenen. De beheerder van de landelijke voorziening van de BRO registreert de aangeleverde gegevens en levert ze voor (her)gebruik door aan allerlei afnemers.

De opzet van het systeem moet begrepen worden vanuit de verantwoordelijkheden die in de keten zijn belegd. De aangeleverde gegevens vallen onder de verantwoordelijkheid van de bronhouder en de registerbeheerder mag die gegevens niet veranderen. De registerbeheerder moet echter wel gegevens toevoegen om het systeem te kunnen beheren en hij kan gegevens toevoegen om de afnemers goed van dienst te kunnen zijn.

Bij wet is geregeld dat de basisregistratie ondergrond zo wordt opgezet dat er onderscheid bestaat tussen de gegevens die aan de registerbeheerder zijn aangeleverd en de gegevens die de registerbeheerder aan de afnemers verstrekt. Het systeem valt uiteen in twee grote deelsystemen, het register brondocumenten ondergrond en de registratie ondergrond (zie figuur 1).

Een geheel van gegevens dat door of onder verantwoordelijkheid van een bronhouder wordt aangeleverd, wordt een brondocument genoemd. De brondocumenten worden in het register brondocumenten ondergrond opgeslagen. De gegevens uit de brondocumenten worden samen met de gegevens die de registerbeheerder toevoegt in de registratie ondergrond vastgelegd. De registratie ondergrond is het deelsysteem dat gebruikt wordt voor uitgifte.

Figuur 2 De twee grote deelsystemen van de landelijke voorziening van de BRO.

Met deze opzet verkrijgt het systeem de nodige flexibiliteit. Zo kan een object in de registratie ondergrond gegevens bevatten die uit meer dan één brondocument afkomstig zijn en bij uitgifte kunnen gegevens van verschillende objecten met elkaar gecombineerd worden. Ook is het mogelijk met het brondocument gegevens op te slaan die alleen voor de bronhouder en de aanleverende partij van belang zijn.

De catalogus dekt alle gegevens die opgenomen zijn in de registratie ondergrond. Verreweg de meeste gegevens komen uit de brondocumenten die de dataleverancier aanlevert en een paar gegevens komen voort uit de overdracht van een brondocument aan de registerbeheerder. Aan de aangeleverde gegevens worden enkele gegevens door de registerbeheerder toegevoegd. Als een gegeven is toegevoegd door de BRO wordt dat in de beschrijving expliciet vermeld.

Alle gegevens in de registratie ondergrond worden uitgegeven, maar niet alle afnemers kunnen alle gegevens geleverd krijgen. De gegevens die niet aan alle afnemers worden uitgeleverd zijn de gegevens die alleen nodig zijn in de communicatie tussen de registerbeheerder enerzijds en de dataleveranciers en bronhouders anderzijds.

2.2 Registratieobject

Het registratieobject is dé eenheid in de data-architectuur van de basisregistratie ondergrond. Voor de registerbeheerder is het de elementaire bouwsteen van het systeem dat hij moet beheren.

Een registratieobject verwijst naar een eenheid van informatie die onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder valt en die met een bepaald doel is of wordt gemaakt. Het is in directe of indirecte zin gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een registratieobject een plaats op het aardoppervlak heeft of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een plaats op het aardoppervlak.

Een registratieobject is niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd gedefinieerd. Het leven van een registratieobject begint op het moment dat de gegevens zijn geregistreerd en dat is zo kort mogelijk nadat de gegevens zijn geproduceerd. De levensduur van een registratieobject, en de veranderlijkheid van de gegevens verschilt van object tot object. Een grondwatermonitoringput kan tientallen jaren gebruikt worden voor het meten van grondwaterstanden en in de periode kunnen er nieuwe gegevens ontstaan. Dat betekent dat de gegevens van de put in de registratie ondergrond gedurende zijn hele levensduur bijgewerkt moeten kunnen worden. Aan de andere kant van het spectrum staan de objecten waarvan alle gegevens in een keer worden vastgelegd. Geotechnisch sondeeronderzoek is daar een voorbeeld van. Sondeeronderzoek is eenmalig onderzoek en het resultaat ervan kan al na een of enkele dagen aan de bronhouder worden overhandigd.

2.3 Registratiedomein

Registratieobjecten worden in de basisregistratie ondergrond gegroepeerd in domeinen. Vooralsnog worden zes domeinen onderscheiden:

De domeinen zijn vanuit het oogpunt van beheer van belang voor de ordening van het systeem. Daarnaast zijn zij nuttig in de communicatie met de partijen die bij de realisatie van het systeem betrokken zijn.

2.4 Kwaliteitsregime

In de basisregistratie ondergrond worden niet alleen gegevens geregistreerd die dateren van na de datum waarop de wet van kracht is geworden. Ook oudere gegevens zullen in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen. De noodzaak daartoe ligt in de wet verankerd. Die schrijft voor dat de gegevens uit de eerder bestaande systemen DINO en BIS zo veel mogelijk naar de BRO moeten worden overgezet. Verder staat de wet toe dat bronhouders tot vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet historische gegevens ter registratie mogen aanbieden.

Historische gegevens kunnen niet altijd voldoen aan de strikte regels die de BRO stelt. Zo kan het voorkomen dat voor gegevens die volgens de strikte regels van de BRO verplicht zijn, geen waarde bekend is. Om de verwerking van de twee categorieën gegevens naast elkaar mogelijk te maken, worden twee kwaliteitsregimes gehanteerd. Voor de aanlevering van gegevens volgens de strikte regels geldt het IMBRO-regime. Bij de aanlevering van historische gegevens wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde heeft. Voor deze gegevens wordt het IMBRO/A-regime gehanteerd en dat kent dus minder strikte regels.

De introductie van de twee kwaliteitsregimes geeft de bronhouder gedurende een bepaalde periode een zekere mate van vrijheid. Het kan bijvoorbeeld praktisch blijken het IMBRO/A-regime te hanteren voor gegevens die weliswaar pas na de datum waarop de wet in werking is getreden zijn geproduceerd maar die voortkomen uit opdrachten die al voor die datum zijn gegeven. Ook kan het voorkomen dat historische gegevens wel aan alle strikte voorwaarden voldoen en dan is het wenselijk de gegevens onder IMBRO-regime aan te leveren.

De periode waarin de bronhouders die vrijheid hebben wordt de transitieperiode genoemd. Over de duur van de transitieperiode zijn nog geen afspraken gemaakt. Na afloop van de transitieperiode kan alleen onder het strikte IMBRO-regime worden aangeleverd.

2.5 Formele en materiële geschiedenis

De basisregistratie ondergrond maakt deel uit van een stelsel van basisregistraties. Binnen het stelsel maakt men onderscheid tussen de materiële geschiedenis en de formele geschiedenis van een object.

Het begrip materiële geschiedenis wordt gebruikt om de veranderingen van eigenschappen van een object in de werkelijkheid aan te duiden. De materiële geschiedenis van een object wordt, voor zover relevant, in de registratie ondergrond vastgelegd. Niet alle registratieobjecten hebben een materiële geschiedenis, alleen de objecten met een levensduur, zoals de grondwatermonitoringput.

Het begrip formele geschiedenis wordt gebruikt voor de veranderingen van eigenschappen van een object in de registratie zelf. De meeste van die veranderingen gaan terug op een verandering van eigenschappen in de werkelijkheid, en de formele geschiedenis geeft aan wanneer de veranderingen in het systeem geregistreerd zijn. De formele geschiedenis kent ook gebeurtenissen die niet het gevolg zijn van een verandering in de werkelijke eigenschappen van een object. Die gebeurtenissen hebben betrekking op correcties. Het kan gebeuren dat een bronhouder erachter komt dat er een onjuiste waarde was geregistreerd en dan zorgt hij ervoor dat die verbeterd wordt. De registratie van de verbetering is een formele gebeurtenis.

Alle registratieobjecten hebben een formele geschiedenis en die wordt in de registratie ondergrond globaal vastgelegd in de registratiegeschiedenis van het object. Globaal wil zeggen dat de registratie ondergrond alleen een overzicht van de formele geschiedenis geeft. Voor de details moet het register brondocumenten ondergrond worden geraadpleegd.

Bij correctie wordt het betreffende gegeven in de registratie ondergrond overschreven en is de oude waarde van het gegeven niet meer direct beschikbaar voor de afnemers. Zou een afnemer toch willen weten wat de eerdere foute waarde was, dan moet hij het register brondocumenten ondergrond raadplegen.

2.6 Coördinaten en referentiestelsels

De registratieobjecten van de basisregistratie ondergrond zijn gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een object zelf een plaats op het aardoppervlak, een locatie, heeft, of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een locatie. Afhankelijk van het type registratieobject, wordt de locatie geregistreerd als een punt, een lijn of een vlak.

De locatie is de horizontale positie van een object. Voor bepaalde objecten is het voldoende dat alleen die horizontale positie wordt vastgelegd, maar voor veel objecten is ook de verticale positie van belang.

Posities worden vastgelegd in coördinaten en die zijn gedefinieerd in een bepaald referentiestelsel.

Er zijn verschillende typen referentiestelsels. Zo spreekt men van horizontale referentiestelsels (2D), verticale referentiestelsels (1D), gecombineerde referentiestelsels (2D, 1D) en werkelijke 3D referentiestelsels. In Nederland worden de horizontale en de verticale component van een positie in een afzonderlijk stelsel uitgedrukt. Het is vandaag de dag mogelijk met gps een positie in een 3D-referentiestelsel vast te leggen, maar de wens over te stappen op het gebruik van 3D is nog door geen van de partijen die betrokken zijn bij de basisregistratie ondergrond naar voren gebracht.

2.6.1 Referentiestelsels voor de horizontale positie

In Nederland zijn traditioneel verschillende referentiestelsels voor de horizontale positie in gebruik. In 2009, bij de eerste voorbereidingen voor de totstandkoming van de basisregistratie ondergrond, is al vastgesteld dat de verscheidenheid aan referentiestelsels de basisregistratie ondergrond voor problemen stelt omdat de registratie dan niet gemakkelijk op een eenduidige manier bevraagd kan worden. In de registratie ondergrond worden namelijk zowel gegevens met een locatie op land als gegevens met een locatie op zee geregistreerd. In de toenmalige praktijk werden op land en op zee verschillende stelsels gebruikt. Op land werd RD gebruikt en op zee waren verschillende stelsels in gebruik, waarvan WGS84 de belangrijkste was.

In 2009 was ook al bekend dat de Europese kaderrichtlijn INSPIRE de lidstaten vraagt de gegevens in Europa in één referentiestelsel uit te gaan wisselen, te weten in ETRS89. Met dat in gedachten, is het besluit genomen het BRO-systeem zo in te richten dat de registratie bevraagd gaat worden in ETRS89.

Het besluit wordt ondersteund door ontwikkelingen in Nederland. Sinds 2013 wordt er door de drie belangrijkste autoriteiten in Nederland op het gebied van referentiestelsels, het Kadaster, de Dienst der Hydrografie en Rijkswaterstaat, gewerkt aan de totstandkoming van nieuwe afspraken. Die afspraken moeten in lijn zijn met Europese afspraken en leiden tot heldere en eenduidige transformatieprocedures tussen referentiestelsels. Concreet betekent dit dat in Nederland op termijn het ETRS89-stelsel als standaard zal worden gehanteerd voor het uitwisselen van geo-informatie.

Het besluit betekent niet dat de gegevens ook in ETRS89 aangeleverd moeten worden. De basisregistratie ondergrond voorziet een periode van transitie waarin de aanleverende partijen zelf bepalen wanneer zij overstappen op ETRS89. Die periode zal naar verwachting jaren duren. Om de transitie te ondersteunen hanteert de basisregistratie ondergrond de volgende spelregels:

  • Gegevens mogen in een beperkt aantal referentiestelsels worden aangeleverd (RD, WGS84 en ETRS89).
    • Voor locaties op land wordt alleen RD of ETRS89 toegestaan.
    • Voor locaties op zee wordt alleen WGS84 of ETRS89 toegestaan.
  • De aangeleverde coördinaten worden in de registratie opgeslagen.
  • De aangeleverde coördinaten worden door de basisregistratie ondergrond getransformeerd naar het ETRS89 referentiestelsel.
  • De getransformeerde coördinaten worden naast de aangeleverde coördinaten opgeslagen.
  • Bij de getransformeerde coördinaten wordt ook een identificatie van de gebruikte transformatiemethode opgeslagen.
  • Als de coördinaten in ETRS89 zijn aangeleverd, dan staat bij aangeleverde en getransformeerde positie dezelfde informatie. Voor de locatie worden de getransformeerde coördinaten en de aangeleverde coördinaten beide aan de afnemers verstrekt.

2.6.2 Referentiestelsels voor de verticale positie

In Nederland zijn voor verticale posities op land en zee verschillende referentiestelsels in gebruik. Op land wordt NAP gebruikt. Op zee is het in de voor de BRO relevante werkvelden gebruikelijk posities uit te drukken t.o.v. het gemiddeld zeeniveau (MSL, Mean Sea Level), maar posities t.o.v. LAT komen ook voor (Lowest Astronomical Tide). Dit laatstgenoemde stelsel wordt in de kaderrichtlijn INSPIRE genoemd als het stelsel van voorkeur voor het uitdrukken van verticale posities op zee. De basisregistratie ondergrond staat daarom op zee het gebruik van LAT naast MSL toe. Aangeleverde verticale posities worden door de BRO niet getransformeerd.

2.7 Gegevens op land en op zee

De basisregistratie ondergrond bevat gegevens over de ondergrond van Nederland en zijn zgn. Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft. Voor de referentiestelsels die bij aanlevering worden toegestaan, is het van belang te weten of de locatie van een object op zee of op land ligt.

Als scheidingslijn tussen land en zee wordt in de basisregistratie ondergrond de UNCLOS-basislijn gehanteerd. Het beheer van de basislijn valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst der Hydrografie van het ministerie van Defensie. Deze dienst voert die taak uit op basis van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties uit 1982, dat in het Engels de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS) heet. De basislijn is opgebouwd uit de nulmeterdieptelijn zoals weergegeven op de zeekaarten en enkele rechte basislijnen die onder meer de monding van de Westerschelde en de wateren tussen de Waddeneilanden afsluiten.

De grens tussen land en zee is veranderlijk. De Dienst der Hydrografie stelt de grens opnieuw vast wanneer daartoe voldoende aanleiding is. De BRO hanteert bij inname de meest recente versie van de UNCLOS-basislijn en controleert daarmee of de juiste referentiestelsels gebruikt worden.

Tussen het moment waarop de locatie van een object wordt bepaald en het moment waarop het gegeven in de basisregistratie ondergrond wordt vastgelegd verloopt enige tijd. In die periode kan de positie van de UNCLOS-basislijn opnieuw zijn vastgesteld, en dan ontstaat er een discrepantie die bij het aanleveren van gegevens tot problemen kan leiden. Wanneer een dergelijk probleem zich voordoet, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.

Een soortgelijk probleem doet zich voor met betrekking tot de begrenzing van Nederland, met name van het Nederlands territoir. De grenzen van Nederland worden ieder jaar op 1 januari vastgesteld door het Kadaster en vastgelegd in de basisregistratie kadaster. De BRO controleert bij inname of een object in het gebied ligt dat Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone omvat, en hanteert daarbij de actuele grenzen. Ook bij problemen die te herleiden zijn tot een verandering in de begrenzing van Nederland, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.

2.8 Nauwkeurigheid van meetwaarden

Voor zinvol gebruik van gegevens met een gemeten, berekende of anderszins bepaalde waarde is het noodzakelijk dat de nauwkeurigheid van die gegevens bekend is.

Het begrip nauwkeurigheid laat zich in deze context het best omschrijven als de juistheid van een gemeten of berekende waarde. In de meeste processen waarin de waarde van een gegeven wordt bepaald, kan de afwijking van de daadwerkelijke waarde slechts via een kalibratie- of statistisch proces worden verkregen. Het resultaat omvat dan niet alleen een van de mogelijke realisaties van een meetwaarde maar ook informatie over de mogelijke spreiding van de meetwaarden.

De basisregistratie ondergrond gaat ervan uit dat de producenten van gegevens de metingen en berekeningen uitvoeren binnen een stelsel van afspraken dat binnen het desbetreffende werkveld is vastgelegd. Uitgangspunt is dat ook de eisen waaraan de gegevens op het gebied van nauwkeurigheid moeten voldoen in afspraken zijn vastgelegd. Dat kunnen praktische werkafspraken zijn, maar ook afspraken die vertaald zijn naar ISO- en NEN-normen. In de catalogus wordt in beginsel verwezen naar die normen. Waar deze normen niet voorzien in afspraken over de nauwkeurigheid, stelt de basisregistratie ondergrond hieraan specifieke eisen. Deze zijn dan vermeld in de catalogus.

2.9 Authentiek gegeven

In de wet is een aantal gegevens expliciet als authentiek aangeduid. Dit wordt in de catalogus nader uitgewerkt; verreweg de meeste gegevens zijn authentiek.

Met de aanduiding authentiek wordt, zoals geformuleerd in de memorie van toelichting op de wet, tot uitdrukking gebracht dat:

  1. Het gegeven in samenhang met andere gegevens door een groot aantal bestuursorganen in verschillende processen wordt gebruikt en derhalve bestemd is voor informatie-uitwisseling tussen bestuursorganen;
  2. de verantwoordelijkheid voor betrouwbaarheid van het gegeven eenduidig geregeld is;
  3. het gegeven onderworpen is aan intern en extern kwaliteitsonderzoek, en
  4. het gegeven zich leent voor verplicht gebruik door bestuursorganen en eenmalige verstrekking door burgers en bedrijven aan de overheid.

In de praktijk mag een gebruiker van de gegevens ervan uitgaan dat alle gegevens correct zijn. De catalogus moet de gebruiker alle informatie geven die voor een goed begrip daarvan nodig is. Heeft een gebruiker echter gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven dan wordt verwacht dat hij de registerbeheerder daarvan op de hoogte brengt. Bestuursorganen zijn, bij gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven (of het ontbreken ervan), zelfs verplicht daarvan melding te maken.

Voor alle gegevens is aangegeven of ze authentiek zijn. Ook is voor alle gegevens aangegeven of ze aanwezig moeten zijn en een waarde moeten hebben. Dat laat zien dat er gegevens kunnen zijn die authentiek zijn maar geen waarde hoeven te hebben. Juist omdat er verplichtingen gelden t.a.v. authentieke gegevens, vraagt dit om een korte toelichting. Wanneer een authentiek gegeven geen waarde heeft moet de gebruiker ervan uitgaan dat het gegeven niet is geproduceerd. Dat geval kan zich uiteraard alleen voordoen wanneer er vrijheid van beslissen bestaat bij de bronhouder of de producent. Voor de duidelijkheid, als er wel een waarde is dan moet die ook in de BRO worden opgenomen. Bij gerede twijfel over het ontbreken van een waarde, moet een bestuursorgaan dat melden.

3. Introductie van de gegevensdefinitie

3.1 De gegevensdefinitie

De gegevensdefinitie vormt het hart van de catalogus en geeft een beschrijving van alle gegevens van het registratieobject. Eerst wordt de definitie van het registratieobject gegeven inclusief de plaatjes van het zgn. domeinmodel, en vervolgens de definities van de entiteiten waaruit het object is opgebouwd met de eigenschappen van die entiteiten, de attributen. De entiteiten worden op volgorde van de nummers in het domeinmodel behandeld. De volgende aspecten van de gegevens worden vastgelegd:

De gegevensdefinitie dekt de beide kwaliteitsregimes die worden onderscheiden, IMBRO en IMBRO/A. Het kwaliteitsregime IMBRO is leidend en bij het opstellen van de gegevensdefinitie is geprobeerd de verschillen tussen de twee regimes zo klein te houden. Het streven is een object altijd in termen van dezelfde gegevens te beschrijven en voor IMBRO/A alleen aanvullende regels te formuleren en extra waarden toe te staan. Bij uitzondering kan het echter nodig zijn gebleken voor IMBRO/A aparte entiteiten, attributen of domeinen te definiëren.

3.2 Domeinen

Een domein beschrijft welke waarden een attribuut mag hebben. Domeinen zijn van een bepaald type en de typen die in de catalogus worden gebruikt worden hieronder toegelicht. Sommige domeinen zijn samengesteld en die worden als laatste besproken.

3.2.1 Aantal

Het domein Aantal is een domein van het type getal. Het wordt gebruikt voor een telbare hoeveelheid en is een natuurlijk getal met een bepaalde maximale lengte. Het waardebereik van een attribuut met domein Aantal wordt volledig gespecificeerd door de maximale lengte N mee te geven (Aantal N). In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Aantal.

3.2.2 Code

Een domein van het type code is een opeenvolging van cijfers, van letters of van cijfers en letters met een bepaalde opbouw en met een specifieke betekenis. Een code heeft gewoonlijk een betekenis die ook buiten de basisregistratie ondergrond geldt. Een code wordt uitgegeven door een verantwoordelijke instantie. Om de opbouw van een code weer te geven wordt gebruik gemaakt van de letters C en N. De letter C staat voor character (Eng.) en duidt een letter aan, de letter N staat voor number (Eng.) en duidt een cijfer aan.

Wanneer een attribuut een domein van het type code heeft, wordt bij de beschrijving van het attribuut de naam van het domein en de opbouw opgenomen. Uit de definitie van het attribuut zelf moet blijken wat de specifieke betekenis is van de code. In het domeinmodel wordt het domein aangeduid met zijn naam.

3.2.3 Tijdstip

Voor gegevens die over tijdstippen gaan worden twee domeinen gebruikt. Een voor een tijdstip tot op de seconde nauwkeurig (DatumTijd), een voor een tijdstip tot op de dag nauwkeurig (Datum).

In ieder domein gaat het om de tijd gemeten volgens de Gregoriaanse kalender. Indien het domein DatumTijd wordt gebruikt moet ook de tijdzone worden meegegeven. Voor de tijdzone is UTC de referentie. UTC is de mondiaal geaccepteerde standaardtijd en de opvolger van GMT (Greenwich Mean Time); de drie letters staan voor Coordinated Universal Time. Door de tijdzone mee te geven kan lokale tijd worden omgezet naar UTC.

De opbouw van de twee domeinen volgt dezelfde conventies. Het eerste element in de opbouw staat voor het jaar, dan volgt de maand, enz., en het laatste element staat voor de tijdzone. Om de verschillende elementen aan te geven worden letters gebruikt: jaar (J), maand (M), dag (D), uur (U), minuut (M)en seconde (S), gevolgd door de tijdzone. Het aantal letters geeft de lengte aan.

Voor de meest uitgebreide variant van de opbouw, die van DatumTijd, wordt dit JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM. De T is het teken dat de datum en het tijdstip op die datum scheidt. De + is het scheidingteken tussen het tijdstip en de tijdzone. Zoals uit de opbouw blijkt wordt de tijdzone in uren en minuten gegeven. De meeste tijdzones zijn overigens uitgedrukt in gehele uren (UU:00). In Nederland geldt Centraal Europese Tijd (UTC+1:00) of Centraal Europese Zomertijd (UTC+2.00).

3.2.3.1 DatumTijd

Het domein DatumTijd geeft een tijdstip volgens de Gregoriaanse kalender tot op de seconde nauwkeurig. De opbouw is JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM. Wanneer een attribuut een domein van het type DatumTijd heeft is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Indien van toepassing wordt het bereik gegeven.

3.2.3.2 Datum

Het domein Datum geeft een datum volgens de Gregoriaanse kalender tot op de dag nauwkeurig. De opbouw is JJJJ-MM-DD. Wanneer een attribuut een domein van het type Datum heeft is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Indien van toepassing wordt het bereik gegeven.

3.2.3.3 OnvolledigeDatum

Voor gegevens die onder het kwaliteitsregime IMBRO/A aangeleverd worden, geldt een derde domein met vier keuzemogelijkheden.

  • De datum tot op de dag nauwkeurig, met als opbouw JJJJ-MM-DD
  • De datum tot op de maand nauwkeurig, met als opbouw JJJJ-MM
  • De datum tot op het jaar nauwkeurig, met als opbouw JJJJ
  • Geen datum bekend, met als vaste waarde onbekend.

De keuze die gemaakt wordt is gebaseerd op de beschikbaarheid van gegevens. De gebruiker moet ervan uit gaan dat de informatie zo nauwkeurig mogelijk is opgenomen. Wanneer een attribuut een domein van het type OnvolledigeDatum heeft is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw en de vier keuzen altijd hetzelfde zijn, en indien van toepassing wordt het bereik gegeven.

3.2.4 Meetwaarde

Het domein Meetwaarde is van het type getal en wordt in de basisregistratie ondergrond gebruikt voor gegevens die gemeten of berekend zijn. Bij het getal hoort een eenheid. De basisregistratie ondergrond gebruikt voor de eenheden de codes uit het UCUM (Unified Code for Units of Measure)-systeem. In bijzondere gevallen is de eenheid dimensieloos.

Het getal is altijd een rationaal getal, een getal met een decimaal scheidingsteken. Door het scheidingteken krijgt het een opbouw. Het aantal cijfers voor het scheidingsteken is variabel maar begrensd. Het aantal cijfers achter het scheidingsteken ligt vast.

Gewoonlijk wordt niet alleen de opbouw van het getal benoemd, maar wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. Het bereik geeft de minimale en de maximale waarde aan die een attribuut kan hebben.

Wanneer een attribuut het domein Meetwaarde heeft wordt de opbouw, de eenheid en indien van toepassing het bereik gegeven. De opbouw wordt aangeduid als N.N. N staat voor het maximum aantal cijfers voor, resp. het aantal cijfers achter het scheidingsteken.

Inname van meetwaarden

In de praktijk is het moeilijk een meetwaarde zonder verandering van het ene systeem aan het andere door te geven. De basisregistratie ondergrond hanteert de definities binnen het systeem en bij uitgifte strikt om te borgen dat een meetwaarde zonder verandering kan worden doorgegeven.

Bij het vastleggen van eigenschappen is het niet altijd nodig getallen zo strikt te definiëren als de basisregistratie vraagt. De uitvoerders weten wel wat een getal zou moeten voorstellen en kunnen bijvoorbeeld accepteren dat een meetwaarde er een decimale nul bij krijgt of dat een getal een onbepaald aantal decimalen heeft. Om de uitvoeringspraktijk niet nodeloos te frustreren door getallen die niet aan de strikte definitie te voldoen af te wijzen, hanteert de basisregistratie ondergrond bij het innemen van meetwaarden de volgende praktische regels:

  • Er zijn meer cijfers achter het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: het getal wordt afgekapt op het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Er zijn minder cijfers achter het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: het getal wordt aangevuld met nullen tot het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Er is geen scheidingsteken aanwezig: het scheidingsteken wordt toegevoegd en het getal wordt aangevuld met nullen tot het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Het getal voor het scheidingsteken begint met een of meer nullen: de nullen worden genegeerd.
  • Er zijn meer cijfers vóór het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: de waarde wordt geweigerd.

3.2.5 Tekst

Een domein van het type tekst bestaat uit een stuk tekst van een bepaalde maximale lengte. De tekst mag alleen bestaan uit de tekens die voorkomen in de MES-1 set. De MES-1 set omvat 335 tekens en wordt gebruikt binnen de landen van de Europese Unie die een Latijns schrift kennen.

Een domein van het type tekst wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding tekst ook de maximale lengte mee te geven als Tekst N, waarbij N de maximale lengte aangeeft. In het domeinmodel wordt het domein aangeduid als Tekst.

3.2.6 Waardelijst niet-uitbreidbaar

Een domein van het type waardelijst niet-uitbreidbaar is een lijst van de waarden die het attribuut mag hebben, die in de toekomst niet kan worden uitgebreid. Alle waarden staan vast. Er wordt voor dit domein gekozen wanneer uitbreiding niet mogelijk is.

Een lijst heeft een bepaalde naam. Wanneer een attribuut een domein van dit type heeft, wordt bij de beschrijving van het attribuut de naam van de lijst opgenomen. In het domeinmodel wordt het domein ook aangeduid met zijn naam. Van dit type bestaan er slechts drie en dat zijn:

IndicatieJaNee
Waarde
ja
nee
IndicatieJaNeeOnbekend
Waarde
ja
nee
onbekend
Kwaliteitsregime
Waarde
IMBRO
IMBRO/A

3.2.7 Waardelijst uitbreidbaar

Een domein van het type waardelijst uitbreidbaar is een lijst van de waarden die het attribuut mag hebben, die in de toekomst kan worden uitgebreid. Er wordt voor dit domein gekozen wanneer uitbreiding mogelijk moet zijn. Een lijst heeft een bepaalde naam. Wanneer een attribuut een domein van dit type heeft, wordt bij de beschrijving van het attribuut de naam van de lijst opgenomen. In het domeinmodel wordt het domein ook aangeduid met zijn naam. De lijst zelf is in een apart hoofdstuk van de gegevensdefinitie opgenomen.

De uitbreidbare waardelijsten hebben in de basisregistratie ondergrond een vaste structuur, bij de waarde wordt altijd de omschrijving van de waarde opgenomen en wordt vastgelegd of de waarde voor IMBRO geldt, of de waarde voor IMBRO/A geldt en eventueel wordt de categorie waarin de waarde valt vastgelegd. In uitzonderlijke gevallen wijkt de structuur af en wordt de definitie van de structuur bij de betreffende waardelijst vastgelegd.

3.2.8 Organisatie

Het domein Organisatie wordt gebruikt om de organisaties die een rol hebben in de basisregistratie ondergrond te identificeren. De invulling van het domein hangt af van waar de organisatie gevestigd is en voor de basisregistratie ondergrond gaat het daarbij om Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie.

In het geval de organisatie in Nederland gevestigd is, wordt het domein ingevuld met het gegeven dat een onderneming of de maatschappelijke activiteit van een rechtspersoon in het Handelsregister identificeert, het KvK-nummer. Het KvK-nummer is van het type code en de opbouw is NNNNNNNN.

Voor organisaties buiten Nederland wordt het domein ingevuld met het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, het EuropeesHandelsnummer. Het Europees handelsnummer, de zogenaamde EUID, is geïntroduceerd ten behoeve van de koppeling van handelsregisters. De code is gebaseerd op ISO 6523 en is opgebouwd uit een landcode, registeridentificatiecode, inschrijvingsnummer en controlegetal.

De landcode is de 2-letterige code van ISO3166, de registeridentificatiecode is de identificatie van het nationale register omdat in sommige landen meerdere handelsregisters bestaan en het inschrijvingsnummer is het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven in het betreffende register. Het controlegetal ter voorkomen van identificatiefouten wordt nog niet gebruikt. De opbouw per element is variabel en daarom is het Europees Handelsnummer in de BRO als domein Tekst 40 opgenomen.

3.3 Het domeinmodel

Het domeinmodel geeft een overzicht van de gegevens van het registratieobject en laat de onderlinge samenhang zien. Modellering van informatie kent verschillende invalshoeken. In de catalogus is het inhoudelijke perspectief gekozen omdat dat de meeste waarde heeft voor de mensen die de informatie moeten begrijpen. Een dergelijk model wordt in de basisregistratie ondergrond een domeinmodel genoemd. Uit het domeinmodel wordt een technisch model afgeleid dat meeweegt dat informatiesystemen efficiënt met elkaar moeten kunnen spreken. Het meer technische model heet productmodel en dat staat aan de basis van de documentatie van de software. Voor het domeinmodel wordt de UML-notatie gebruikt. Met kennis van de gebruikte symbolen is het gemakkelijk te lezen.

Het domeinmodel is hiërarchisch opgebouwd. De genummerde blokjes in het domeinmodel staan voor de entiteiten waaruit het object is opgebouwd. In de blokjes staan de namen opgesomd van de attributen, de eigenschappen van de entiteiten, met daarachter de naam van de bijbehorende waardenverzameling (domein) en de kardinaliteit. Bij attributen is de kardinaliteit alleen opgenomen wanneer die ongelijk is aan 1. Overigens moet de kardinaliteit altijd in samenhang met de regels die in de definitie van het gegeven zijn opgenomen worden begrepen. De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. De figuren laten ook zien welke attributen alleen aan de dataleverancier en de bronhouder worden uitgeleverd.

De getallen bij de entiteiten geven aan hoe vaak een entiteit voorkomt. De meeste entiteiten hebben kardinaliteit [1] en dat betekent dat een gegeven precies een keer voorkomt. Sommige entiteiten mogen een of meer keer voorkomen, die hebben kardinaliteit [1..*]. Een derde categorie vormen de entiteiten die kardinaliteit [0..1] hebben. Een dergelijk gegeven komt 1 keer voor of niet. De vierde en laatste categorie heeft kardinaliteit [0..*], en een dergelijk gegeven kan 0, 1 of meer keren voorkomen.

Een registratieobject heeft een bepaald kwaliteitsregime. Zoals eerder gesteld wordt een gegevensdefinitie opgesteld vanuit het streven IMBRO/A zo min mogelijk te laten afwijken van en IMBRO. Wanneer dat niet helemaal gelukt is en er voor een IMBRO/A een apart domein nodig is, is dat niet in het domeinmodel zichtbaar. Wanneer dat niet gelukt is en er voor IMBRO/A bijzondere attributen (of entiteiten) bestaan is dat wel in het model aangegeven.

3.4 Verplichte gegevens, verplichte waarden

De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. Voor een goed begrip van de gegevensdefinitie is dat nog niet zorgvuldig genoeg geformuleerd. In de praktijk van gegevensuitwisseling is het namelijk mogelijk een attribuut op te nemen zonder waarde. Verbijzonderd voor attributen is de juiste formulering daarom dat de kardinaliteit en de regels samen bepalen of een attribuut al dan niet aanwezig is en of een attribuut al dan niet een waarde heeft.

Uitgangspunt is dat een attribuut dat aanwezig is een waarde heeft. Een attribuut wordt alleen bij uitzondering zonder waarde in de berichten opgenomen. Het onderstaande overzicht geeft de vier mogelijkheden die voorkomen.

Voor de kardinaliteiten [0..*] en [1..*] geldt in essentie hetzelfde.

4. Catalogus

Noot: Over deze catalogus

Deze catalogus is automatisch samengesteld op basis van het UML model "Geomorfologische Kaart (GMM)" door Imvertor 1.47.6 op May 15, 2019 at 07:36:19.
Wanneer je technische fouten of onvolkomenheden aantreft, geef dit dan door aan en geef de code "Conceptualmodel-GeomorfologischeKaartGMM-1.0-1-20180806-20190515-093621" door.

Geomorfologische Kaart 1:50.000 - overzicht — Ontwerp conceptueel model voor de Geomorfologische kaart, ten behoeve van de Basisregistratie Ondergrond (BRO).

4.1 Objecttypen

4.1.1 Objecttype Geomorfologische kaart

Naam Geomorfologische kaart
Herkomst BRO
Definitie Model (kaart) met informatie over de geomorfologie in Nederland op schaal 1:50.000.
Herkomst definitie BRO
Toelichting De website met de toelichting bji de geomorfologische kaart en de beschrijvende rapportages bij actualisaties.
Overzicht attributen
Attribuutnaam Definitie Formaat Card
identificatie De unieke identificatie van een Geomorfologische vlakcollectie. Identifier 1
naam De naam van de verzameling. CHARACTERSTRING 1
soort De soort verzameling van het model. Soort 1
bron De typering van de hoogte informatie. Bestand 1
bereik De omhullende begrenzing van het gebied waar het model geheel binnen valt. EX_Extent 1
inventarisatiemethode De inventarisatiemethode die is gebruikt. Inventarisatiemethode 1
schaal De schaal waarop de gegevens zijn ingewonnen. Integer 1
beginLifespanVersion Date and time at which this version of the spatial object was inserted or changed in the spatial data set. DatumTijd 1
endLifespanVersion Date and time at which this version of the spatial object was superseded or retired in the spatial data set. DatumTijd 0 .. 1
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten Definitie
Geomorfologische kaart is specialisatie van Registratieobject Een entititeit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratieobjecten in de basisregistratie ondergrond (BRO).
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdGeomorfologischVlak Geomorfologisch vlak [ 1 .. * ] De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.
Geomorfologische kaart [ 1 ] is gedocumenteerd in: gerelateerdeCitation CI_Citation [ 1 ] De unieke aanduiding van een CI_Citation waarin de Geomorfologische vlakcollectie is gedocumenteerd.
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdeDijk Dijk van geomorfologisch belang [ 1 .. * ] De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

4.1.2 Objecttype Dijk van geomorfologisch belang

Naam Dijk van geomorfologisch belang
Herkomst BRO
Definitie Dijk van geomorfologisch belang.
Herkomst definitie BRO
Toelichting Primaire waterkerende dijken en dijken (bijvoorbeeld in Zeeland) die van belang/invloed zijn (geweest) op de vorming van landvormen. Scheiding tussen landvormen die wel en niet onderhevig zijn aan dynamische -> rivier- en getijde-invloeden.
Overzicht attributen
Attribuutnaam Definitie Formaat Card
identificatie De unieke aanduiding van een Dijk van geomorfologisch belang. Identifier 1
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten Definitie
Dijk van geomorfologisch belang is specialisatie van MappedFeature A spatial representation of a GeologicFeature.
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdeDijk Dijk van geomorfologisch belang [ 1 .. * ] De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

4.1.3 Objecttype Geomorfologisch vlak

Naam Geomorfologisch vlak
Herkomst BRO
Definitie Een begrensd gebied met overeenkomstige geomorfologische kenmerken
Herkomst definitie BRO
Toelichting de begrenzing is de 2D afbeelding van het 3D lichaam (landvorm) op het aardoppervlak (maaiveld), zodat het als kaart is te gebruiken
Overzicht attributen
Attribuutnaam Definitie Formaat Card
identificatie De unieke aanduiding van een Geomorfologisch vlak. Identifier 1
landvormeenheid Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken. Landvormeenheid 1
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten Definitie
Geomorfologisch vlak is specialisatie van MappedFeature A spatial representation of a GeologicFeature.
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdGeomorfologischVlak Geomorfologisch vlak [ 1 .. * ] De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

4.2 Referentielijsten

4.2.1 Referentielijst ToevoegingRelief

Naam ToevoegingRelief
Herkomst BRO
Definitie Aanduiding voor soort ToevoegingRelief.
4.2.1.1 Overzicht referentie elementen
Referentie element Definitie Formaat Card
Code Code van toevoeging relief. CHARACTERSTRING 1
Omschrijving Omschrijving van toevoeging relief. CHARACTERSTRING 1

4.2.2 Referentielijst ToevoegingBedekking

Naam ToevoegingBedekking
Herkomst BRO
Definitie Aanduiding voor soort ToevoegingBedekking.
Toelichting Met deze toevoeging wordt aanvullende informatie geven over afwijkende sedimentpakketten die van invloed zijn op de uiterlijke reliëfkenmerken van de landvormsubgroep.

4.2.3 Referentielijst Genese

Naam Genese
Herkomst BRO
Definitie Aanduiding voor soort Genese.
4.2.3.1 Overzicht referentie elementen
Referentie element Definitie Formaat Card
Code Code van genese. CHARACTERSTRING 1
Vormbepalende factoren Vormbepalende factoren van genese. CHARACTERSTRING 1

4.2.4 Referentielijst ReliefCodeDal

Naam ReliefCodeDal
Herkomst BRO
Definitie Aanduiding voor soort ReliefCodeDal.
4.2.4.1 Overzicht referentie elementen
Referentie element Definitie Formaat Card
diepte Diepte t.o.v. omgeving in meter. CHARACTERSTRING 1
steilste verhang Steilste verhang CHARACTERSTRING 1
maximaal hoogteverschil Maximaal hoogteverschil binnen de vorm in meters. CHARACTERSTRING 1
maximaal verval Maximaal verval in meters. CHARACTERSTRING 1
code Code van relief dal. CHARACTERSTRING 1

4.2.5 Referentielijst ReliefCodeNietDal

Naam ReliefCodeNietDal
Herkomst BRO
Definitie Aanduiding voor soort ReliefCodeNietDal.
4.2.5.1 Overzicht referentie elementen
Referentie element Definitie Formaat Card
reliëf Relief. CHARACTERSTRING 1
helling Helling. CHARACTERSTRING 1
lokaal maximaal hoogteverschil Lokaal maximaal hoogteverschil in meters. CHARACTERSTRING 1
code Code van relief niet-dal. CHARACTERSTRING 1

4.2.6 Referentielijst Landvormgroep

Naam Landvormgroep
Herkomst BRO
Definitie Aanduiding voor soort Landvormgroep.
Toelichting Landvormgroepen worden op basis van genese en vormkenmerken verder onderverdeeld in landvormsubgroepen.

4.3 Unions

4.3.1 Union Reliefcode

Naam Reliefcode
Herkomst BRO
Definitie Een samengestelde waardes voor reliefcode waarbij een gekeuze gemaakt moet worden tussen dalwaarde (ReliefCodeDalWaarde) en niet-dalwaarde (ReliefCodeNietDalWaarde).
4.3.1.1 Overzicht keuze elementen
Union element Definitie Formaat Card
reliefCodeDalWaarde ReliefCodeDal 1
reliefCodeNietDalWaarde ReliefCodeNietDal 1

4.4 Gestruktureerde datatypen

4.4.1 Gestructureerd datatype Landvormeenheid

Naam Landvormeenheid
Herkomst BRO
Definitie Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken. Deze 7 kenmerken zijn als eigenschappen toegevoegd aan dit object. De reliëfcode 22 staat voor ondiepe dalen, met zeer gering verhang (<1°) en een zeer geringe hoogteverschillen binnen de landvorm landvorm (¼ tot ½m). De R in de code staat voor de vormgroep dalen. Code 2 in het onderdeel genese geeft aan dat het een dal is dat hoofdzakelijk is ontstaan door erosie onder periglaciale omstandigheden, waarbij de ondergrond permanent bevroren was (permafrost), en periodiek overvloedige hoeveelheden sneeuwsmeltwater afstroomden. De landvormcode 1 geeft in combinatie met de vormgroep- en genesecode aan dat het de landvorm droogdal betreft. De lettercombinatie dl in het onderdeel toevoeging geeft weer dat de landvorm bedekt of (gedeeltelijk) opgevuld is met dekzand of (zandige)löss. Er is bij deze landvorm geen morfologisch proces actief.
4.4.1.1 Overzicht data elementen
Data element Definitie Formaat Card
relief Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid. ReliefType 1
toevoeging relief Nadere typering van het reliëf en/of typering van de (relatieve) hoogteligging van de landvormeenheid. ToevoegingRelief 0 .. 2
actief proces Onderverdeling van landvormeenheden naar het wel of niet onderhevig zijn aan een actief vormingsproces. Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken wordt dit in dit attribuut aangegeven. Boolean 1
landvorm subgroep Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. LandvormSubgroepType 1
toevoeging bedekking Typering van de landvormsubgroep bedekkende laag. ToevoegingBedekking 0 .. 3

4.4.2 Gestructureerd datatype LandvormSubgroepType

Naam LandvormSubgroepType
Herkomst BRO
Definitie Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. Landvormgroepen worden op basis van genese onderverdeeld. Er zijn 10 genetische processen die van invloed kunnen zijn op de landvorm.
4.4.2.1 Overzicht data elementen
Data element Definitie Formaat Card
identificatie De unieke aanduiding van een landvormsubgroep. Identifier 1
landvormgroep Een groep van landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde geomorfologische kenmerken gemeenschappelijk hebben. Landvormgroep 1
genese De ontstaanswijze van landvormen. Genese 1

4.4.3 Gestructureerd datatype ReliefType

Naam ReliefType
Herkomst BRO
Definitie Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid.
4.4.3.1 Overzicht data elementen
Data element Definitie Formaat Card
reliefCode Reliefcode 1
reliefKlasse ReliefKlasse 1

4.4.4 Gestructureerd datatype Bestand

Naam Bestand
Herkomst BRO
Definitie De typering van de hoogte informatie.
Toelichting De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een GeomorfologischVlakCollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de GeomorfologischeVlakken.
4.4.4.1 Overzicht data elementen
Data element Definitie Formaat Card
naam De naam of beschrijving van het bestand met hoogte informatie. NaamBestand 1
versie De versie van het bestand met hoogte informatie. CHARACTERSTRING 1

4.5 Primitieve datatypen

4.5.1 Primitief datatype Identifier

Naam Identifier
Definitie Externe unieke object-identifier gepubliceerd door de verantwoordelijke instantie, die kan worden gebruikt door externe toepassingen om te verwijzen naar het ruimtelijke object. (bron: INSPIRE)

4.5.2 Primitief datatype EX_Extent

Naam EX_Extent
Definitie Information about spatial, vertical, and temporal extent. (bron: ISO 19115:2006)

4.5.3 Primitief datatype GM_MultiSolid

Naam GM_MultiSolid
Definitie Multivolume. Verzameling van volumes die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Solid). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

4.5.4 Primitief datatype GM_MultiSurface

Naam GM_MultiSurface
Definitie Multivlak. Verzameling van vlakken die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Surface). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

4.6 Codelijsten

ReliefKlasse Aanduiding voor soort ReliefKlasse.
Inventarisatiemethode Aanduiding voor soort Inventarisatiemethode

4.7 Enumeraties

NaamBestand Aanduiding voor naam van een bestand.
Soort Aanduiding voor soort Bestand.

4.8 Attribuut- en relatiesoort details

4.8.1 Objecttype Geomorfologische kaart

4.8.1.1 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart identificatie
Naam identificatie
Herkomst BRO
Definitie De unieke identificatie van een Geomorfologische vlakcollectie.
Herkomst definitie BRO
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Nee
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Identifier
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.2 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart naam
Naam naam
Herkomst BRO
Definitie De naam van de verzameling.
Herkomst definitie BRO
Toelichting de unieke identificatie van een deelverzameling van het model (kaart) bijvoorbeeld het kaartbladnummer of de naam van het project.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat CHARACTERSTRING
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.3 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart soort
Naam soort
Herkomst BRO
Definitie De soort verzameling van het model.
Herkomst definitie BRO
Toelichting de documentatie van een verzameling bij elkaar horende geomorfologische kaartvlakken. Bijvoorbeeld in de vorm van beschrijvende rapportage bij actualisaties
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Soort
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.4 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart bron
Naam bron
Herkomst BRO
Definitie De typering van de hoogte informatie.
Herkomst definitie BRO
Toelichting De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een Geomorfologisch vlakcollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de geomorfologische vlakken.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie materiële historie Ja
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Bestand
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.5 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart bereik
Naam bereik
Herkomst ISO 19115:2006 Metadata (Corrigendum)
Definitie De omhullende begrenzing van het gebied waar het model geheel binnen valt.
Herkomst definitie ISO 19115:2006
Toelichting De begrenzing is aangegeven door een rechthoek met de linker bovenhoek en rechter onderhoek.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat EX_Extent
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.6 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart inventarisatiemethode
Naam inventarisatiemethode
Herkomst BRO
Definitie De inventarisatiemethode die is gebruikt.
Herkomst definitie BRO
Toelichting Als kartering oude stijl is dan is de hoogtepunten kaart (schaal 1:10 000) gebruikt niet vastgelegd is welke versie, dus het attribuut versie is voidable. De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een Geomorfologisch vlakcollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de Geomorfologische vlakken.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Inventarisatiemethode
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.7 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart schaal
Naam schaal
Herkomst BRO
Definitie De schaal waarop de gegevens zijn ingewonnen.
Herkomst definitie BRO
Toelichting De kaartschaal van de geomorfologische kaart is 1:50.000, waarop de karteermethode en nauwkeurigheid (detaillering van de gebruikte classificatie) is afgestemd
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Integer
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.8 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart beginLifespanVersion
Naam beginLifespanVersion
Herkomst BRO
Definitie Date and time at which this version of the spatial object was inserted or changed in the spatial data set.
Herkomst definitie BRO
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat DatumTijd
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.9 Attribuutsoort details Geomorfologische kaart endLifespanVersion
Naam endLifespanVersion
Herkomst BRO
Definitie Date and time at which this version of the spatial object was superseded or retired in the spatial data set.
Herkomst definitie BRO
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 0 .. 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat DatumTijd
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.1.10 Relatiesoort details Geomorfologische kaart bestaat uit
Naam bestaat uit
Definitie De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Nee
Indicatie kardinaliteit 1 .. *
Gerelateerd objecttype Geomorfologisch vlak
4.8.1.11 Relatiesoort details Geomorfologische kaart is gedocumenteerd in
Naam is gedocumenteerd in
Definitie De unieke aanduiding van een CI_Citation waarin de Geomorfologische vlakcollectie is gedocumenteerd.
Indicatie kardinaliteit 1
Gerelateerd objecttype CI_Citation
4.8.1.12 Relatiesoort details Geomorfologische kaart bestaat uit
Naam bestaat uit
Definitie De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Nee
Indicatie kardinaliteit 1 .. *
Gerelateerd objecttype Dijk van geomorfologisch belang

4.8.2 Objecttype Dijk van geomorfologisch belang

4.8.2.1 Attribuutsoort details Dijk van geomorfologisch belang identificatie
Naam identificatie
Herkomst BRO
Definitie De unieke aanduiding van een Dijk van geomorfologisch belang.
Herkomst definitie BRO
Toelichting Een externe object-ID is een unieke object-identifier die door de verantwoordelijke instantie is gepubliceerd en die door externe toepassingen kan worden gebruikt om naar het ruimtelijke object te verwijzen. De identifier is een identifier van het ruimtelijke object en niet een identifier van het fenomeen in de echte wereld.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Nee
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Identifier
Indicatie afleidbaar Nee

4.8.3 Objecttype Geomorfologisch vlak

4.8.3.1 Attribuutsoort details Geomorfologisch vlak identificatie
Naam identificatie
Herkomst BRO
Definitie De unieke aanduiding van een Geomorfologisch vlak.
Herkomst definitie BRO
Toelichting Een externe object-ID is een unieke object-identifier die door de verantwoordelijke instantie is gepubliceerd en die door externe toepassingen kan worden gebruikt om naar het ruimtelijke object te verwijzen. De identifier is een identifier van het ruimtelijke object en niet een identifier van het fenomeen in de echte wereld.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie formele historie Nee
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Identifier
Indicatie afleidbaar Nee
4.8.3.2 Attribuutsoort details Geomorfologisch vlak landvormeenheid
Naam landvormeenheid
Herkomst BRO
Definitie Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken.
Herkomst definitie BRO
Toelichting Deze 7 kenmerken zijn als eigenschappen toegevoegd aan dit opject. EXAMPLE 22R21dl De reli�fcode 22 staat voor ondiepe dalen, met zeer gering verhang (<1�) en een zeer geringe hoogteverschillen binnen de landvorm (� tot �m). De R in de code staat voor de vormgroep dalen. Code 2 in het onderdeel genese geeft aan dat het een dal is dat hoofdzakelijk is ontstaan door erosie onder periglaciale omstandigheden, waarbij de ondergrond permanent bevroren was (permafrost), en periodiek overvloedige hoeveelheden sneeuwsmeltwater afstroomden. De landvormcode 1 geeft in combinatie met de vormgroep- en genesecode aan dat het de landvorm droogdal betreft. De lettercombinatie dl in het onderdeel toevoeging geeft weer dat de landvorm bedekt of (gedeeltelijk) opgevuld is met dekzand of (zandige)l�ss. Er is bij deze landvorm geen morfologische proces actief.
Mogelijk geen waarde Nee
Indicatie materiële historie Ja
Indicatie formele historie Ja
Indicatie kardinaliteit 1
Indicatie authentiek Authentiek
Formaat Landvormeenheid
Indicatie afleidbaar Nee

4.8.4 Referentielijst ToevoegingRelief

4.8.4.1 Referentie element details ToevoegingRelief Code
Naam Code
Herkomst BRO
Definitie Code van toevoeging relief.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.4.2 Referentie element details ToevoegingRelief Omschrijving
Naam Omschrijving
Herkomst BRO
Definitie Omschrijving van toevoeging relief.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING

4.8.5 Referentielijst Genese

4.8.5.1 Referentie element details Genese Code
Naam Code
Herkomst BRO
Definitie Code van genese.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.5.2 Referentie element details Genese Vormbepalende factoren
Naam Vormbepalende factoren
Herkomst BRO
Definitie Vormbepalende factoren van genese.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING

4.8.6 Referentielijst ReliefCodeDal

4.8.6.1 Referentie element details ReliefCodeDal diepte
Naam diepte
Herkomst BRO
Definitie Diepte t.o.v. omgeving in meter.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.6.2 Referentie element details ReliefCodeDal steilste verhang
Naam steilste verhang
Herkomst BRO
Definitie Steilste verhang
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.6.3 Referentie element details ReliefCodeDal maximaal hoogteverschil
Naam maximaal hoogteverschil
Herkomst BRO
Definitie Maximaal hoogteverschil binnen de vorm in meters.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.6.4 Referentie element details ReliefCodeDal maximaal verval
Naam maximaal verval
Herkomst BRO
Definitie Maximaal verval in meters.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.6.5 Referentie element details ReliefCodeDal code
Naam code
Herkomst BRO
Definitie Code van relief dal.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING

4.8.7 Referentielijst ReliefCodeNietDal

4.8.7.1 Referentie element details ReliefCodeNietDal reliëf
Naam reliëf
Herkomst Referentie element
Definitie Relief.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.7.2 Referentie element details ReliefCodeNietDal helling
Naam helling
Herkomst Referentie element
Definitie Helling.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.7.3 Referentie element details ReliefCodeNietDal lokaal maximaal hoogteverschil
Naam lokaal maximaal hoogteverschil
Herkomst Referentie element
Definitie Lokaal maximaal hoogteverschil in meters.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING
4.8.7.4 Referentie element details ReliefCodeNietDal code
Naam code
Herkomst Referentie element
Definitie Code van relief niet-dal.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING

4.8.8 Keuze Reliefcode

4.8.8.1 Union element details Reliefcode reliefCodeDalWaarde
Naam reliefCodeDalWaarde
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat ReliefCodeDal
4.8.8.2 Union element details Reliefcode reliefCodeNietDalWaarde
Naam reliefCodeNietDalWaarde
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat ReliefCodeNietDal

4.8.9 Gestructureerd datatype Landvormeenheid

4.8.9.1 Data element details Landvormeenheid relief
Naam relief
Herkomst BRO
Definitie Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat ReliefType
4.8.9.2 Data element details Landvormeenheid toevoeging relief
Naam toevoeging relief
Herkomst BRO
Definitie Nadere typering van het reliëf en/of typering van de (relatieve) hoogteligging van de landvormeenheid.
Indicatie kardinaliteit 0 .. 2
Formaat ToevoegingRelief
4.8.9.3 Data element details Landvormeenheid actief proces
Naam actief proces
Herkomst BRO
Definitie Onderverdeling van landvormeenheden naar het wel of niet onderhevig zijn aan een actief vormingsproces. Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken wordt dit in dit attribuut aangegeven.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat Boolean
4.8.9.4 Data element details Landvormeenheid landvorm subgroep
Naam landvorm subgroep
Herkomst BRO
Definitie Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat LandvormSubgroepType
4.8.9.5 Data element details Landvormeenheid toevoeging bedekking
Naam toevoeging bedekking
Herkomst BRO
Definitie Typering van de landvormsubgroep bedekkende laag.
Indicatie kardinaliteit 0 .. 3
Formaat ToevoegingBedekking

4.8.10 Gestructureerd datatype LandvormSubgroepType

4.8.10.1 Data element details LandvormSubgroepType identificatie
Naam identificatie
Herkomst BRO
Definitie De unieke aanduiding van een landvormsubgroep.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat Identifier
4.8.10.2 Data element details LandvormSubgroepType landvormgroep
Naam landvormgroep
Herkomst BRO
Definitie Een groep van landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde geomorfologische kenmerken gemeenschappelijk hebben.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat Landvormgroep
4.8.10.3 Data element details LandvormSubgroepType genese
Naam genese
Herkomst BRO
Definitie De ontstaanswijze van landvormen.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat Genese

4.8.11 Gestructureerd datatype ReliefType

4.8.11.1 Data element details ReliefType reliefCode
Naam reliefCode
Herkomst BRO
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat Reliefcode
4.8.11.2 Data element details ReliefType reliefKlasse
Naam reliefKlasse
Herkomst BRO
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat ReliefKlasse

4.8.12 Gestructureerd datatype Bestand

4.8.12.1 Data element details Bestand naam
Naam naam
Herkomst BRO
Definitie De naam of beschrijving van het bestand met hoogte informatie.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat NaamBestand
4.8.12.2 Data element details Bestand versie
Naam versie
Herkomst BRO
Definitie De versie van het bestand met hoogte informatie.
Indicatie kardinaliteit 1
Formaat CHARACTERSTRING

4.8.13 Codelijst details ReliefKlasse

Definitie Aanduiding voor soort ReliefKlasse.
Code Naam Definitie
Kartering oude stijl
Kartering nieuwe stijl

4.8.14 Codelijst details Inventarisatiemethode

Definitie Aanduiding voor soort Inventarisatiemethode
Code Naam Definitie

4.8.15 Enumeratie details NaamBestand

Definitie Aanduiding voor naam van een bestand.
Code Naam Definitie
AHN
Topografische hoogtelijnenkaart

4.8.16 Enumeratie details Soort

Definitie Aanduiding voor soort Bestand.
Code Naam Definitie
kaartblad
onderzoeksgebied

5. Toelichting

Het Model geomorfologie is een van de registratieobjecten in het domein van bodem- en grondonderzoek. Het is erop gericht om gegevens te produceren over de vorm van het aardoppervlak. Het is nodig de vormen en eigenschappen van het aardoppervlak te kennen voor ruimtelijke planvorming, voor realisatie en onderhoud van infrastructuur, voor onderwijs, onderzoek en advies m.b.t. natuur, landschap en archeologie.

De Geomorfologische kaart is een van de registratieobjecten in de BRO, en wordt aangeduid als een ‘model’. Voor de Geomorfologische kaart betekent dit dat de kaart zelf het ‘model’ is dat tot stand gekomen is via een interpretatie van het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN) en de Bodemkaart 1: 50:000. Deze laatste is ook als registratieobject in de BRO is opgenomen.

Geomorfologie is de wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van de vormen van het aardoppervlak en de processen die bij het ontstaan daarvan een rol spelen of hebben gespeeld. De geomorfologische kaart (het ‘model’) is het product van een kartering van reliefpatronen op basis van hoogtegegevens van het aardoppervlak, gecombineerd met hulpinformatie over de opbouw en samenstelling van de bodem en de ondergrond en actuele- en historische landgebruiksdata. Daarnaast vindt in het veld een controle van de kartering plaats waarbij op basis van visuele waarnemingen waar nodig wijzigingen in de begrenzing landvorm worden aangebracht.

5.1 Geomorfologisch onderzoek en -kartering

Geomorfologisch onderzoek is gericht op het produceren van gegevens over de vormen en patronen van het aardoppervlak en de invloed daarvan op het landgebruik en de ruimtelijke inrichting. Vaak wordt het onderzoek uitgevoerd omdat men de opbouw van het landschap moet kennen voor:

Onderzoek en educatie; de geomorfologische kaart en kennis van de geomorfologie is belangrijk bij environmental science studies en onderzoeken in dat vakgebied [Koomen-Maas2004].

5.2 Gebruikersperspectief

De informatie op de Geomorfologische Kaart van Nederland 1 : 50 000, die de basis vormt voor het geomorfologisch model in de Basisregistratie Ondergrond, heeft betrekking op reliëf, genese en ouderdom van het landschap. Er wordt continu gewerkt aan actualisatie en verdere detaillering. De kaart geeft veelal nog geen informatie over de stedelijke gebieden. De geomorfologische kaart is geschikt voor het vaststellen van aardkundige waarden, monitoring van veranderingen in het landschap, het maken van Omdat informatie in het stedelijk gebied ontbreekt is de geomorfologische kaart niet geschikt is voor het oplossen van stedelijke vraagstukken. De beoordeling of het geleverde informatieniveau nog bruikbaar is voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.

De geomorfologische kaart is geschikt voor het afleiden van thematische kaarten ten behoeve van bovengenoemde toepassingen. Deze thematische kaarten vallen echter niet binnen de verantwoordelijkheid van de Basisregistratie Ondergrond. In het gebruik voor nationale, regionale en lokale toepassingen geldt dat de informatiebehoefte per oppervlakte-eenheid toeneemt naarmate het probleem grootschaliger (lokaler) wordt. De opnameschaal van de data is 1:50.000 en geeft op dat schaalniveau het bijbehorende detail. De beoordeling of het geleverde informatieniveau overeenkomt met de informatiebehoefte voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.

5.3 Classificatie, legenda en geomorfologische karteringen

Met ingang van 2017 heeft de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 een nieuwe opzet, is de terminologie aangepast en is de gebruikte classificatie herzien.

De klassen die we op de geomorfologische kaart onderscheiden noemen we landvormen. Voor de classificatie van de landvormen worden drie niveaus gehanteerd. Op het hoogste niveau worden 11 landvormgroepen onderscheiden die in hun uiterlijke gedaante bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben zoals bijvoorbeeld terrassen, dalen en vlakten. Landvormgroepen worden op basis van hun genese verder onderverdeeld in subgroepen voor de landvorm; de landvormgroep ‘vlakte’ wordt onderverdeeld in bijvoorbeeld dekzandvlakten, vlakten van getij-afzettingen en rivierkomvlakten. Het laagste indelingsniveau is dat van de ‘landvormeenheid’, waarbij de subgroepen worden onderverdeeld naar reliëf, de aanwezigheid van afwijkende geologische afzettingen in de bovengrond en of sprake is van een actief morfologisch proces.

De klassen voor geomorfologische eenheden vormen de brug tussen waarneming en model. Het is een in klasse gevatte karakteristiek van de landvorm. Bestond de oude classificatie nog uit drie onderdelen, in de nieuwe opzet bestaat deze voor een geomorfologische eenheid uit 7 onderdelen :

NOOT

Een uitgebreide toelichting op de legenda van de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50 000 is online beschikbaar [Maas2017].

5.3.1 Versiebeheer

De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.

Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.

5.3.2 Vormgroep

Tot een vormgroep behoren landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben. Binnen de landvormen worden 11 vormgroepen onderscheiden. De vormgroepen zijn individueel te onderscheiden landvormen en gerangschikt naar de sterkte van het reliëf. Van (sterk) boven hun omgeving uitstekend naar (sterk) beneden hun omgeving liggend. Niet alle landvormen Als zijn als gevolg van de kaartschaal 1:50.000 zijn niet overal alle landvormen overal individueel te karteren. In die gevallen zijn de Geomorfologische patronen die meerdere landvormen omvatten worden landvormen die er voorkomen samengevoegd in de zogenaamde worden tot de vormgroep complexe landvormen in één vormgroep gerekend. Voor elke landvormgroep gelden specifieke reliëfklassen. [Maas2017]

5.3.3 Reliëf

Reliëf is de verticale dimensie van het landschap; het geheel van hoogtes en laagtes in het landschap. De reliëfcode die gebruikt wordt in de codering van de geomorfologische eenheden is een classificatie op basis van een aantal reliëfkenmerken. Voor de niet-dalvormige landvormgroepen geldt de indeling waarbij het reliëf uit twee onderscheidende kenmerken bestaat:

  • het lokaal maximaal hoogteverschil

  • de hoek van de steilste helling van de vorm.

Alleen voor de vormgroep dalvormige laagten (dalen) geldt een classificatie, waarbij vier reliëfkenmerken onderscheidend zijn:

  • diepte van de dalinsnijding,

  • het maximaal verhang,

  • het lokaal maximaal reliëfverschil binnen de vormeenheid

  • het maximaal verval.

Relief in de geomorfologische kaart is een relatieve maat. De hoogteklassen geven de hoogte van de landvorm weer ten opzichte van de voor die specifieke landvorm relevante omgeving. De afstand tot het referentiepunt is afhankelijk van de grootte van de geomorfologische eenheid.

De toevoeging reliëf geeft aanvullende informatie over het reliëf. Er zijn 5 verschillende reliëf-toevoegingen onderscheiden. In een aantal gevallen komen reliëfverschillen voor die niet onderscheidend zijn qua vormgroep en reliëfklasse, maar wel relevante informatie bevatten voor het kaartbeeld.[Maas2017]

5.3.4 Genese: de ontstaanswijze van landvormen

Het buitenste deel van het de aardkorst is onderhevig aan de inwerking van allerlei fysische, chemische en biologische processen. Door deze processen, waarvan sommige nauwelijks waarneembaar zijn, en andere zich catastrofaal snel voltrekken, verandert de vorm van het aardoppervlak en ontstaan de landvormen.

De landschapsvormen in Nederland zijn vooral ontstaan onder invloed van landijs (stuwwallen en smeltwaterdalen), wind (dekzandruggen, dekzandvlaktes, zandduinen en lössvlaktes), rivieren (stroomruggen en kommen), de zee (op- en aanwasvlaktes en geulen) en veenvorming (veenvlaktes). In Zuid-Nederland is tektoniek van invloed geweest op het ontstaan van hoogtes en laagtes. En in de recente tijd is door allerlei ingrepen van de mens het reliëf vervlakt of juist versterkt. Er zijn 10 vormbepalende factoren onderscheiden. [Maas2017]

5.3.5 Landvormsubgroep

Vormen binnen de vormgroep en met dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. [Maas2017]

5.3.6 Toevoeging ‘Bovengrond’

Met deze toevoeging wordt aanvullende informatie geven over afwijkende sedimentpakketten die van invloed zijn op de uiterlijke reliëfkenmerken van de landvorm. Alleen in die gevallen waar de landvorm qua reliëf afwijkt door een min of meer lokaal voorkomende bedekking met een afwijkend sediment (textuur) wordt deze toevoeging toegepast. Niet bij alle landvormen wordt informatie gegeven over afdekkende lagen, omdat die niet van invloed is op het reliëf. Daarvoor is de Bodemkaart van Nederland 1:50.000 beschikbaar.

Omdat tijdens het karteren niet altijd duidelijk was of de toevoeging van toepassing was op het gehele kaartvlak is de indicatie 'al dan niet' (y) geïntroduceerd. Deze indicatie kan in combinatie met alle toevoegingen worden gebruikt. Bijvoorbeeld de toevoeging 'ya' betekent: al dan niet met oud-bouwlanddek. Oude-bouwlanddekken komen op bepaalde landvormsubgroepen veelvuldig voor, maar het is onzeker of dit fenomeen op alle onderscheiden kaarteenheden van deze landvormsubgroep in een bepaalde regio voorkomt. Is het zeker dat een oud-bouwlanddek op een bepaalde kaarteenheid voorkomt, dan wordt de toevoeging 'a' zonder 'y' weergegeven. Voor de codering van de toevoegingen wordt een kleine letter gebruikt. [Maas2017]

5.3.7 Actieve processen

Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken krijgt de landvorm de aanduiding dynamiek. De aanduiding dynamiek is een aanvulling op het onderdeel genese van de vormeenheid en sluit aan bij de vormbepalende factor die van toepassing is. Er zijn 5 vormbepalende factoren die in combinatie met de aanduiding dynamiek kunnen voorkomen.

  1. Fluviatiel - buitendijks rivierengebied en beekdalen

  2. Marien - buitendijks kustgebied onder invloed van getij

  3. Eolisch - kustduinen en stuifzandduinen

  4. Denudatie - hellingerosie stuwwallen, wanden en dalen

  5. Organogeen - veengroei in dalen en terreindepressies

Overige processen zoals glaciale-, en periglaciale processen komen in Nederland onder de huidige klimatologische omstandigheden niet voor. Tectonische en lacustriene processen doen zich wel actief voor in Nederland, maar deze leiden niet tot karteerbare 'nieuwe' vormeenheden op de kaart. Bij landvormen die door de mens gevormd zijn wordt niet aangegeven of het vormbepalend proces nog gaande is of niet. Actieve antropogene processen spelen zich af op een andere tijdschaal dan de Geomofologische kaart van Nederland omvat.

5.4 Dijken van geomorfologisch belang

Of een landvorm onderhevig is aan actieve fluviatiele of mariene processen is afhankelijk van het feit of de vormen binnen- of buitendijks liggen. Voor de karakterisering van de landvorm is dat essentieel. (Primaire) dijken vormen de scheiding tussen actieve en niet-actieve landvormen.

5.5 Inventarisatiemethoden

5.5.1 Kartering ‘oude stijl’ (1960-1990)

Het proces van opnemen en vervaardigen van de geomorfologische kaart bestond uit verschillende stappen. Eerst werd hulpinformatie aangemaakt. Dit gebeurde per deelgebied, een zogenaamd kaartblad. Op basis van de hoogtepunten kaart (schaal 1:10 000) werd een gedetailleerde hoogtelijnenkaart vervaardigd, met een minimaal hoogteverschil van 0,25 meter. Op basis van deze hoogtelijnenkaart en indien beschikbaar de bodemkaart en geologische informatie werd een eerste zogenaamde geomorfologische ‘schetskaart’ (schaal 1:25 000) vervaardigd. Met deze ‘schetskaart’ gingen karteerders het veld in. Deze ‘schetskaart’ werd in het veld gecontroleerd, aangepast en aangevuld. Indien nodig voerden karteerders aanvullend booronderzoek van het type bodemkundig boormonster beschrijving en bodemkundig boormonsteronderzoek uit.

Deze verbeterde ‘schetskaarten’ werden op de topografische kaart (1:50 000) gelegd waaruit infrastructuur werd overgenomen en werden de vlakken voorzien van de codes voor reliëf en de geomorfologische subgroep en eventuele toevoegingen. Vervolgens vond op het resultaat (kaartblad) een eindcontrole plaats waarbij het gehele blad met verschillende inhoudelijk deskundigen werd bekeken, besproken en eventueel nog werd aangepast. Daarna werd het geomorfologische kaartblad (schaal 1:50 000) in kleur afgedrukt en de toelichting op het kaartblad uitgegeven. De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail en minimale grote van landvormen die op de kaart kan worden weergegeven. Om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid waren de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden.Voor die delen van Nederland die volgens deze methode zijn gekarteerd geldt een kaartschaal van 1 : 50 000 en daarvoor geldt dat de afmeting van de kleinst weergegeven landvormen ca. 10 ha. is (1 cm2 op de kaart = 25 ha. in het terrein).

Tussen 1990 en 1998 vonden geen karteringen plaats.

5.5.2 Kartering ‘nieuwe stijl’ (1998 - heden)

Inmiddels is er meer c.q. gedetailleerdere (hulp)informatie beschikbaar, zoals het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), luchtfoto’s, de bodemkaart van Nederland 1:50 000 en bodemkundige detailkarteringen. Het AHN vormt de basis van de digitale kartering van aardvormen en patronen. In combinatie met de (hulp)informatie worden landvormen geclassificeerd en definitief begrensd. Daarnaast vindt onderzoek in het veld plaats. Een veldonderzoek bestaat uit controle van de ‘digitale’ kartering, het inwinnen van aanvullende informatie en op basis daarvan en van waarnemingen in het veld het opnemen en/of wijzigen van landvormgrenzen.

5.5.3 De kaartschaal

De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail waarmee de bodemgesteldheid kan worden weergegeven. In het verleden waren, om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid van de analoge kaart, de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden. Voor de kaartschaal 1:50 000 waren de kleinste vlakken die werden opgenomen, vlakken die ca. 10 ha. representeerden (1 cm2 op de kaart = 25 ha. in het terrein). Tegenwoordig worden veel kleinere kaartvlakken gekarteerd. De mate van detail van de huidige geomorfologische kaart komt dichterbij de 1 : 25 000 en voor sommige gebieden zelfs 1 : 10 000.