Deze catalogus beschrijft het ondergrondmodel DGM (Digitaal Geologisch Model).
Deze paragraaf beschrijft de status van dit document ten tijde van publicatie. Het is mogelijk dat er actuelere versies van dit document bestaan. Een lijst van Geonovum publicaties en de laatste gepubliceerde versie van dit document zijn te vinden op https://www.geonovum.nl/geo-standaarden/alle-standaarden.
Dit is de definitieve versie van het informatiemodel. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd.
Dit is de vastgestelde catalogus die hoort bij Bijlage II van de Regeling basisregistratie ondergrond en verwijst naar artikel 11 van de Regeling basisregistratie ondergrond.
De andere delen zijn als niet normatief aangeduid en voorzien van een grijze achtergrond.
In de basisregistratie ondergrond (BRO) wordt een aantal typen gegevens geregistreerd, de registratieobjecten.
Een catalogus is de gegevensdefinitie van een registratieobject en beschrijft welke gegevens van het object in de BRO zijn opgeslagen. Het document is bedoeld voor alle gebruikers van de BRO en moet duidelijk maken welke gegevens er precies in het systeem zitten. Aan aanleverende partijen moet het vertellen welke gegevens in de basisregistratie ondergrond moeten komen en aan welke eisen die moeten voldoen, en aan afnemende partijen welke gegevens zij in de basisregistratie ondergrond mogen verwachten. Het document is voor een breed publiek bedoeld en de informatie moet naast precies ook begrijpelijk zijn.
Een catalogus is het resultaat van een proces van standaardisatie dat geruime tijd in beslag kan nemen. De standaardisatie is een open proces waarin de belanghebbende partijen actief betrokken worden. Het eindresultaat wordt door de wetgever vastgesteld in een ministeriële regeling.
In bepaalde gevallen is de verscheidenheid aan gegevens van een object zo groot, dat er eerst deelverzamelingen worden gedefinieerd. Het standaardisatieproces wordt dan per deelverzameling doorlopen. De deelverzamelingen worden zo gekozen dat de gegevens die in de bijbehorende catalogus worden beschreven, direct na vaststelling aan de BRO kunnen worden aangeleverd. Wanneer er deelverzamelingen worden onderscheiden, komt de catalogus van het registratieobject dus gefaseerd tot stand. Omdat inzichten in de loop van de tijd kunnen wijzigen kan het aan het eind van het hele proces nodig blijken revisies door te voeren om ongewenste verschillen tussen deelverzamelingen weg te nemen.
Een vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) wordt met het daarbij horende deel van het systeem van de basisregistratie ondergrond in gebruik genomen. De eerste formeel vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) krijgt het versienummer 1.0. Verwacht mag worden dat er na enige tijd behoefte gaat ontstaan aan gegevens die nog niet in de catalogus zijn opgenomen.
De beheerder hanteert drie typen versies voor een wijziging van een standaard. Bijvoorbeeld: versie 2.1.0 (=X.Y.Z):
In een jaar waarin een X-wijziging plaats vindt zullen er op hetzelfde registratieobject geen y-wijzigingen plaatsvinden. Als er een X- of een Y-wijziging in een jaar aan de orde is, wordt er geen z-wijziging gepland. De versie van de catalogus met inleiding (zoals hier gepubliceerd) volgt voor de normatieve stukken volledig de versie op wetten.nl. Wijzigingen aan niet normatieve teksten in dit document vallen altijd onder Z-wijzigingen en zullen maximaal 2 keer per jaar plaatsvinden.
Het DGM (Digitaal Geologisch Model) is een regionaal lagenmodel van de Nederlandse ondergrond tot een diepte van ongeveer 500 meter. De bodemlagen in dit deel van de ondergrond bestaan hoofdzakelijk uit onverharde sedimenten, waarin de grondsoorten klei, zand, grind en veen voorkomen. De lagen worden op basis van verschillen in lithologie en andere eigenschappen ingedeeld in lithostratigrafische eenheden. Het DGM is een model van de opbouw en de samenhang (geometrie) van deze lithostratigrafische eenheden. De basis en de top van de eenheden worden in het model door dieptevlakken weergegeven. Uit de rasters van de top en de basis wordt de dikte van de eenheden afgeleid. Het modelgebied van het DGM omvat het vasteland van Nederland. De ondergrond van het Nederlandse deel van het Continentaal Plat is niet in het DGM opgenomen.
Hoofdstuk 1 geeft het doel en de doelgroep van een catalogus.
Hoofdstuk 2 behandelt enkele algemene aspecten van het BRO-systeem en begrippen van algemene aard.
Hoofdstuk 3 plaatst het object in de gegevenssystematiek van de basisregistratie ondergrond en vertelt wat de benadering is geweest bij het opstellen van de gegevensdefinitie.
Hoofdstuk 4 vertelt hoe de catalogus is opgebouwd en welke aspecten van de gegevens daarin worden beschreven.
De landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond is een systeem dat een schakel vormt in een informatieketen. Aan het begin van de keten staan bestuursorganen die opdracht geven tot de productie van gegevens, of zelf gegevens produceren. Die bestuursorganen worden bronhouders genoemd. De geproduceerde gegevens worden door een dataleverancier geleverd aan de beheerder van het systeem, de registerbeheerder. De bronhouder is verantwoordelijk voor de levering van gegevens. Hij kan besluiten zelf dataleverancier te zijn of andere partijen een machtiging voor levering te verlenen. De beheerder van de landelijke voorziening van de BRO registreert de aangeleverde gegevens en levert ze voor (her)gebruik door aan allerlei afnemers.
De opzet van het systeem moet begrepen worden vanuit de verantwoordelijkheden die in de keten zijn belegd. De aangeleverde gegevens vallen onder de verantwoordelijkheid van de bronhouder en de registerbeheerder mag die gegevens niet veranderen. De registerbeheerder moet echter wel gegevens toevoegen om het systeem te kunnen beheren en hij kan gegevens toevoegen om de afnemers goed van dienst te kunnen zijn.
Bij wet is geregeld dat de basisregistratie ondergrond zo wordt opgezet dat er onderscheid bestaat tussen de gegevens die aan de registerbeheerder zijn aangeleverd en de gegevens die de registerbeheerder aan de afnemers verstrekt. Het systeem valt uiteen in twee grote deelsystemen, het register brondocumenten ondergrond en de registratie ondergrond (zie figuur 1).
Een geheel van gegevens dat door of onder verantwoordelijkheid van een bronhouder wordt aangeleverd, wordt een brondocument genoemd. De brondocumenten worden in het register brondocumenten ondergrond opgeslagen. De gegevens uit de brondocumenten worden samen met de gegevens die de registerbeheerder toevoegt in de registratie ondergrond vastgelegd. De registratie ondergrond is het deelsysteem dat gebruikt wordt voor uitgifte.
Met deze opzet verkrijgt het systeem de nodige flexibiliteit. Zo kan een object in de registratie ondergrond gegevens bevatten die uit meer dan één brondocument afkomstig zijn en bij uitgifte kunnen gegevens van verschillende objecten met elkaar gecombineerd worden. Ook is het mogelijk met het brondocument gegevens op te slaan die alleen voor de bronhouder en de aanleverende partij van belang zijn.
De catalogus dekt alle gegevens die opgenomen zijn in de registratie ondergrond. Verreweg de meeste gegevens komen uit de brondocumenten die de dataleverancier aanlevert en een paar gegevens komen voort uit de overdracht van een brondocument aan de registerbeheerder. Aan de aangeleverde gegevens worden enkele gegevens door de registerbeheerder toegevoegd. Als een gegeven is toegevoegd door de BRO wordt dat in de beschrijving expliciet vermeld.
Alle gegevens in de registratie ondergrond worden uitgegeven, maar niet alle afnemers kunnen alle gegevens geleverd krijgen. De gegevens die niet aan alle afnemers worden uitgeleverd zijn de gegevens die alleen nodig zijn in de communicatie tussen de registerbeheerder enerzijds en de dataleveranciers en bronhouders anderzijds.
Het registratieobject is dé eenheid in de data-architectuur van de basisregistratie ondergrond. Voor de registerbeheerder is het de elementaire bouwsteen van het systeem dat hij moet beheren.
Een registratieobject verwijst naar een eenheid van informatie die onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder valt en die met een bepaald doel is of wordt gemaakt. Het is in directe of indirecte zin gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een registratieobject een plaats op het aardoppervlak heeft of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een plaats op het aardoppervlak.
Een registratieobject is niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd gedefinieerd. Het leven van een registratieobject begint op het moment dat de gegevens zijn geregistreerd en dat is zo kort mogelijk nadat de gegevens zijn geproduceerd. De levensduur van een registratieobject, en de veranderlijkheid van de gegevens verschilt van object tot object. Een grondwatermonitoringput kan tientallen jaren gebruikt worden voor het meten van grondwaterstanden en in de periode kunnen er nieuwe gegevens ontstaan. Dat betekent dat de gegevens van de put in de registratie ondergrond gedurende zijn hele levensduur bijgewerkt moeten kunnen worden. Aan de andere kant van het spectrum staan de objecten waarvan alle gegevens in een keer worden vastgelegd. Geotechnisch sondeeronderzoek is daar een voorbeeld van. Sondeeronderzoek is eenmalig onderzoek en het resultaat ervan kan al na een of enkele dagen aan de bronhouder worden overhandigd.
Registratieobjecten worden in de basisregistratie ondergrond gegroepeerd in domeinen. Vooralsnog worden zes domeinen onderscheiden:
De domeinen zijn vanuit het oogpunt van beheer van belang voor de ordening van het systeem. Daarnaast zijn zij nuttig in de communicatie met de partijen die bij de realisatie van het systeem betrokken zijn.
In de basisregistratie ondergrond worden niet alleen gegevens geregistreerd die dateren van na de datum waarop de wet van kracht is geworden. Ook oudere gegevens zullen in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen. De noodzaak daartoe ligt in de wet verankerd. Die schrijft voor dat de gegevens uit de eerder bestaande systemen DINO en BIS zo veel mogelijk naar de BRO moeten worden overgezet. Verder staat de wet toe dat bronhouders tot vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet historische gegevens ter registratie mogen aanbieden.
Historische gegevens kunnen niet altijd voldoen aan de strikte regels die de BRO stelt. Zo kan het voorkomen dat voor gegevens die volgens de strikte regels van de BRO verplicht zijn, geen waarde bekend is. Om de verwerking van de twee categorieën gegevens naast elkaar mogelijk te maken, worden twee kwaliteitsregimes gehanteerd. Voor de aanlevering van gegevens volgens de strikte regels geldt het IMBRO-regime. Bij de aanlevering van historische gegevens wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde heeft. Voor deze gegevens wordt het IMBRO/A-regime gehanteerd en dat kent dus minder strikte regels.
De introductie van de twee kwaliteitsregimes geeft de bronhouder gedurende een bepaalde periode een zekere mate van vrijheid. Het kan bijvoorbeeld praktisch blijken het IMBRO/A-regime te hanteren voor gegevens die weliswaar pas na de datum waarop de wet in werking is getreden zijn geproduceerd maar die voortkomen uit opdrachten die al voor die datum zijn gegeven. Ook kan het voorkomen dat historische gegevens wel aan alle strikte voorwaarden voldoen en dan is het wenselijk de gegevens onder IMBRO-regime aan te leveren.
De periode waarin de bronhouders die vrijheid hebben wordt de transitieperiode genoemd. Over de duur van de transitieperiode zijn nog geen afspraken gemaakt. Na afloop van de transitieperiode kan alleen onder het strikte IMBRO-regime worden aangeleverd.
De basisregistratie ondergrond maakt deel uit van een stelsel van basisregistraties. Binnen het stelsel maakt men onderscheid tussen de materiële geschiedenis en de formele geschiedenis van een object.
Het begrip materiële geschiedenis wordt gebruikt om de veranderingen van eigenschappen van een object in de werkelijkheid aan te duiden. De materiële geschiedenis van een object wordt, voor zover relevant, in de registratie ondergrond vastgelegd. Niet alle registratieobjecten hebben een materiële geschiedenis, alleen de objecten met een levensduur, zoals de grondwatermonitoringput.
Het begrip formele geschiedenis wordt gebruikt voor de veranderingen van eigenschappen van een object in de registratie zelf. De meeste van die veranderingen gaan terug op een verandering van eigenschappen in de werkelijkheid, en de formele geschiedenis geeft aan wanneer de veranderingen in het systeem geregistreerd zijn. De formele geschiedenis kent ook gebeurtenissen die niet het gevolg zijn van een verandering in de werkelijke eigenschappen van een object. Die gebeurtenissen hebben betrekking op correcties. Het kan gebeuren dat een bronhouder erachter komt dat er een onjuiste waarde was geregistreerd en dan zorgt hij ervoor dat die verbeterd wordt. De registratie van de verbetering is een formele gebeurtenis.
Alle registratieobjecten hebben een formele geschiedenis en die wordt in de registratie ondergrond globaal vastgelegd in de registratiegeschiedenis van het object. Globaal wil zeggen dat de registratie ondergrond alleen een overzicht van de formele geschiedenis geeft. Voor de details moet het register brondocumenten ondergrond worden geraadpleegd.
Bij correctie wordt het betreffende gegeven in de registratie ondergrond overschreven en is de oude waarde van het gegeven niet meer direct beschikbaar voor de afnemers. Zou een afnemer toch willen weten wat de eerdere foute waarde was, dan moet hij het register brondocumenten ondergrond raadplegen.
De registratieobjecten van de basisregistratie ondergrond zijn gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een object zelf een plaats op het aardoppervlak, een locatie, heeft, of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een locatie. Afhankelijk van het type registratieobject, wordt de locatie geregistreerd als een punt, een lijn of een vlak.
De locatie is de horizontale positie van een object. Voor bepaalde objecten is het voldoende dat alleen die horizontale positie wordt vastgelegd, maar voor veel objecten is ook de verticale positie van belang.
Posities worden vastgelegd in coördinaten en die zijn gedefinieerd in een bepaald referentiestelsel.
Er zijn verschillende typen referentiestelsels. Zo spreekt men van horizontale referentiestelsels (2D), verticale referentiestelsels (1D), gecombineerde referentiestelsels (2D, 1D) en werkelijke 3D referentiestelsels. In Nederland worden de horizontale en de verticale component van een positie in een afzonderlijk stelsel uitgedrukt. Het is vandaag de dag mogelijk met gps een positie in een 3D-referentiestelsel vast te leggen, maar de wens over te stappen op het gebruik van 3D is nog door geen van de partijen die betrokken zijn bij de basisregistratie ondergrond naar voren gebracht.
In Nederland zijn traditioneel verschillende referentiestelsels voor de horizontale positie in gebruik. In 2009, bij de eerste voorbereidingen voor de totstandkoming van de basisregistratie ondergrond, is al vastgesteld dat de verscheidenheid aan referentiestelsels de basisregistratie ondergrond voor problemen stelt omdat de registratie dan niet gemakkelijk op een eenduidige manier bevraagd kan worden. In de registratie ondergrond worden namelijk zowel gegevens met een locatie op land als gegevens met een locatie op zee geregistreerd. In de toenmalige praktijk werden op land en op zee verschillende stelsels gebruikt. Op land werd RD gebruikt en op zee waren verschillende stelsels in gebruik, waarvan WGS84 de belangrijkste was.
In 2009 was ook al bekend dat de Europese kaderrichtlijn INSPIRE de lidstaten vraagt de gegevens in Europa in één referentiestelsel uit te gaan wisselen, te weten in ETRS89. Met dat in gedachten, is het besluit genomen het BRO-systeem zo in te richten dat de registratie bevraagd gaat worden in ETRS89.
Het besluit wordt ondersteund door ontwikkelingen in Nederland. Sinds 2013 wordt er door de drie belangrijkste autoriteiten in Nederland op het gebied van referentiestelsels, het Kadaster, de Dienst der Hydrografie en Rijkswaterstaat, gewerkt aan de totstandkoming van nieuwe afspraken. Die afspraken moeten in lijn zijn met Europese afspraken en leiden tot heldere en eenduidige transformatieprocedures tussen referentiestelsels. Concreet betekent dit dat in Nederland op termijn het ETRS89-stelsel als standaard zal worden gehanteerd voor het uitwisselen van geo-informatie.
Het besluit betekent niet dat de gegevens ook in ETRS89 aangeleverd moeten worden. De basisregistratie ondergrond voorziet een periode van transitie waarin de aanleverende partijen zelf bepalen wanneer zij overstappen op ETRS89. Die periode zal naar verwachting jaren duren. Om de transitie te ondersteunen hanteert de basisregistratie ondergrond de volgende spelregels:
In Nederland zijn voor verticale posities op land en zee verschillende referentiestelsels in gebruik. Op land wordt NAP gebruikt. Op zee is het in de voor de BRO relevante werkvelden gebruikelijk posities uit te drukken t.o.v. het gemiddeld zeeniveau (MSL, Mean Sea Level), maar posities t.o.v. LAT komen ook voor (Lowest Astronomical Tide). Dit laatstgenoemde stelsel wordt in de kaderrichtlijn INSPIRE genoemd als het stelsel van voorkeur voor het uitdrukken van verticale posities op zee. De basisregistratie ondergrond staat daarom op zee het gebruik van LAT naast MSL toe. Aangeleverde verticale posities worden door de BRO niet getransformeerd.
De basisregistratie ondergrond bevat gegevens over de ondergrond van Nederland en zijn zgn. Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft. Voor de referentiestelsels die bij aanlevering worden toegestaan, is het van belang te weten of de locatie van een object op zee of op land ligt.
Als scheidingslijn tussen land en zee wordt in de basisregistratie ondergrond de UNCLOS-basislijn gehanteerd. Het beheer van de basislijn valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst der Hydrografie van het ministerie van Defensie. Deze dienst voert die taak uit op basis van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties uit 1982, dat in het Engels de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS) heet. De basislijn is opgebouwd uit de nulmeterdieptelijn zoals weergegeven op de zeekaarten en enkele rechte basislijnen die onder meer de monding van de Westerschelde en de wateren tussen de Waddeneilanden afsluiten.
De grens tussen land en zee is veranderlijk. De Dienst der Hydrografie stelt de grens opnieuw vast wanneer daartoe voldoende aanleiding is. De BRO hanteert bij inname de meest recente versie van de UNCLOS-basislijn en controleert daarmee of de juiste referentiestelsels gebruikt worden.
Tussen het moment waarop de locatie van een object wordt bepaald en het moment waarop het gegeven in de basisregistratie ondergrond wordt vastgelegd verloopt enige tijd. In die periode kan de positie van de UNCLOS-basislijn opnieuw zijn vastgesteld, en dan ontstaat er een discrepantie die bij het aanleveren van gegevens tot problemen kan leiden. Wanneer een dergelijk probleem zich voordoet, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Een soortgelijk probleem doet zich voor met betrekking tot de begrenzing van Nederland, met name van het Nederlands territoir. De grenzen van Nederland worden ieder jaar op 1 januari vastgesteld door het Kadaster en vastgelegd in de basisregistratie kadaster. De BRO controleert bij inname of een object in het gebied ligt dat Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone omvat, en hanteert daarbij de actuele grenzen. Ook bij problemen die te herleiden zijn tot een verandering in de begrenzing van Nederland, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Voor zinvol gebruik van gegevens met een gemeten, berekende of anderszins bepaalde waarde is het noodzakelijk dat de nauwkeurigheid van die gegevens bekend is.
Het begrip nauwkeurigheid laat zich in deze context het best omschrijven als de juistheid van een gemeten of berekende waarde. In de meeste processen waarin de waarde van een gegeven wordt bepaald, kan de afwijking van de daadwerkelijke waarde slechts via een kalibratie- of statistisch proces worden verkregen. Het resultaat omvat dan niet alleen een van de mogelijke realisaties van een meetwaarde maar ook informatie over de mogelijke spreiding van de meetwaarden.
De basisregistratie ondergrond gaat ervan uit dat de producenten van gegevens de metingen en berekeningen uitvoeren binnen een stelsel van afspraken dat binnen het desbetreffende werkveld is vastgelegd. Uitgangspunt is dat ook de eisen waaraan de gegevens op het gebied van nauwkeurigheid moeten voldoen in afspraken zijn vastgelegd. Dat kunnen praktische werkafspraken zijn, maar ook afspraken die vertaald zijn naar ISO- en NEN-normen. In de catalogus wordt in beginsel verwezen naar die normen. Waar deze normen niet voorzien in afspraken over de nauwkeurigheid, stelt de basisregistratie ondergrond hieraan specifieke eisen. Deze zijn dan vermeld in de catalogus.
In de wet is een aantal gegevens expliciet als authentiek aangeduid. Dit wordt in de catalogus nader uitgewerkt; verreweg de meeste gegevens zijn authentiek.
Met de aanduiding authentiek wordt, zoals geformuleerd in de memorie van toelichting op de wet, tot uitdrukking gebracht dat:
In de praktijk mag een gebruiker van de gegevens ervan uitgaan dat alle gegevens correct zijn. De catalogus moet de gebruiker alle informatie geven die voor een goed begrip daarvan nodig is. Heeft een gebruiker echter gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven dan wordt verwacht dat hij de registerbeheerder daarvan op de hoogte brengt. Bestuursorganen zijn, bij gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven (of het ontbreken ervan), zelfs verplicht daarvan melding te maken.
Voor alle gegevens is aangegeven of ze authentiek zijn. Ook is voor alle gegevens aangegeven of ze aanwezig moeten zijn en een waarde moeten hebben. Dat laat zien dat er gegevens kunnen zijn die authentiek zijn maar geen waarde hoeven te hebben. Juist omdat er verplichtingen gelden t.a.v. authentieke gegevens, vraagt dit om een korte toelichting. Wanneer een authentiek gegeven geen waarde heeft moet de gebruiker ervan uitgaan dat het gegeven niet is geproduceerd. Dat geval kan zich uiteraard alleen voordoen wanneer er vrijheid van beslissen bestaat bij de bronhouder of de producent. Voor de duidelijkheid, als er wel een waarde is dan moet die ook in de BRO worden opgenomen. Bij gerede twijfel over het ontbreken van een waarde, moet een bestuursorgaan dat melden.
De gegevensdefinitie vormt het hart van de catalogus en geeft een beschrijving van alle gegevens van het registratieobject. Eerst wordt de definitie van het registratieobject gegeven inclusief de plaatjes van het zgn. domeinmodel, en vervolgens de definities van de entiteiten waaruit het object is opgebouwd met de eigenschappen van die entiteiten, de attributen. De entiteiten worden op volgorde van de nummers in het domeinmodel behandeld. De volgende aspecten van de gegevens worden vastgelegd:
De gegevensdefinitie dekt de beide kwaliteitsregimes die worden onderscheiden, IMBRO en IMBRO/A. Het kwaliteitsregime IMBRO is leidend en bij het opstellen van de gegevensdefinitie is geprobeerd de verschillen tussen de twee regimes zo klein te houden. Het streven is een object altijd in termen van dezelfde gegevens te beschrijven en voor IMBRO/A alleen aanvullende regels te formuleren en extra waarden toe te staan. Bij uitzondering kan het echter nodig zijn gebleken voor IMBRO/A aparte entiteiten, attributen of domeinen te definiëren.
Een domein beschrijft welke waarden een attribuut mag hebben. Domeinen zijn van een bepaald type en de typen die in de catalogus worden gebruikt worden hieronder toegelicht. Sommige domeinen zijn samengesteld en die worden als laatste besproken.
Het domein Aantal is een domein van het type getal. Het wordt gebruikt voor een telbare hoeveelheid en is een natuurlijk getal met een bepaalde maximale lengte. Het waardebereik van een attribuut met domein Aantal wordt volledig gespecificeerd door de maximale lengte N mee te geven (Aantal N). In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Aantal.
Een domein van het type code is een opeenvolging van cijfers, van letters of van cijfers en letters met een bepaalde opbouw en met een specifieke betekenis. Een code heeft gewoonlijk een betekenis die ook buiten de basisregistratie ondergrond geldt. Een code wordt uitgegeven door een verantwoordelijke instantie. Om de opbouw van een code weer te geven wordt gebruik gemaakt van de letters C en N. De letter C staat voor character (Eng.) en duidt een letter aan, de letter N staat voor number (Eng.) en duidt een cijfer aan.
Wanneer een attribuut een domein van het type code heeft, wordt bij de beschrijving van het attribuut de naam van het domein en de opbouw opgenomen. Uit de definitie van het attribuut zelf moet blijken wat de specifieke betekenis is van de code. In het domeinmodel wordt het domein aangeduid met zijn naam.
Voor gegevens die over tijdstippen gaan worden twee domeinen gebruikt. Een voor een tijdstip tot op de seconde nauwkeurig (DatumTijd), een voor een tijdstip tot op de dag nauwkeurig (Datum).
In ieder domein gaat het om de tijd gemeten volgens de Gregoriaanse kalender. Indien het domein DatumTijd wordt gebruikt moet ook de tijdzone worden meegegeven. Voor de tijdzone is UTC de referentie. UTC is de mondiaal geaccepteerde standaardtijd en de opvolger van GMT (Greenwich Mean Time); de drie letters staan voor Coordinated Universal Time. Door de tijdzone mee te geven kan lokale tijd worden omgezet naar UTC.
De opbouw van de twee domeinen volgt dezelfde conventies. Het eerste element in de opbouw staat voor het jaar, dan volgt de maand, enz., en het laatste element staat voor de tijdzone. Om de verschillende elementen aan te geven worden letters gebruikt: jaar (J), maand (M), dag (D), uur (U), minuut (M)en seconde (S), gevolgd door de tijdzone. Het aantal letters geeft de lengte aan.
Voor de meest uitgebreide variant van de opbouw, die van DatumTijd, wordt dit JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM. De T is het teken dat de datum en het tijdstip op die datum scheidt. De + is het scheidingteken tussen het tijdstip en de tijdzone. Zoals uit de opbouw blijkt wordt de tijdzone in uren en minuten gegeven. De meeste tijdzones zijn overigens uitgedrukt in gehele uren (UU:00). In Nederland geldt Centraal Europese Tijd (UTC+1:00) of Centraal Europese Zomertijd (UTC+2.00).
Het domein DatumTijd geeft een tijdstip volgens de Gregoriaanse kalender tot op de seconde nauwkeurig. De opbouw is JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM. Wanneer een attribuut een domein van het type DatumTijd heeft is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Indien van toepassing wordt het bereik gegeven.
Het domein Datum geeft een datum volgens de Gregoriaanse kalender tot op de dag nauwkeurig. De opbouw is JJJJ-MM-DD. Wanneer een attribuut een domein van het type Datum heeft is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Indien van toepassing wordt het bereik gegeven.
Voor gegevens die onder het kwaliteitsregime IMBRO/A aangeleverd worden, geldt een derde domein met vier keuzemogelijkheden.
De keuze die gemaakt wordt is gebaseerd op de beschikbaarheid van gegevens. De gebruiker moet ervan uit gaan dat de informatie zo nauwkeurig mogelijk is opgenomen. Wanneer een attribuut een domein van het type OnvolledigeDatum heeft is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw en de vier keuzen altijd hetzelfde zijn, en indien van toepassing wordt het bereik gegeven.
Het domein Meetwaarde is van het type getal en wordt in de basisregistratie ondergrond gebruikt voor gegevens die gemeten of berekend zijn. Bij het getal hoort een eenheid. De basisregistratie ondergrond gebruikt voor de eenheden de codes uit het UCUM (Unified Code for Units of Measure)-systeem. In bijzondere gevallen is de eenheid dimensieloos.
Het getal is altijd een rationaal getal, een getal met een decimaal scheidingsteken. Door het scheidingteken krijgt het een opbouw. Het aantal cijfers voor het scheidingsteken is variabel maar begrensd. Het aantal cijfers achter het scheidingsteken ligt vast.
Gewoonlijk wordt niet alleen de opbouw van het getal benoemd, maar wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. Het bereik geeft de minimale en de maximale waarde aan die een attribuut kan hebben.
Wanneer een attribuut het domein Meetwaarde heeft wordt de opbouw, de eenheid en indien van toepassing het bereik gegeven. De opbouw wordt aangeduid als N.N. N staat voor het maximum aantal cijfers voor, resp. het aantal cijfers achter het scheidingsteken.
In de praktijk is het moeilijk een meetwaarde zonder verandering van het ene systeem aan het andere door te geven. De basisregistratie ondergrond hanteert de definities binnen het systeem en bij uitgifte strikt om te borgen dat een meetwaarde zonder verandering kan worden doorgegeven.
Bij het vastleggen van eigenschappen is het niet altijd nodig getallen zo strikt te definiëren als de basisregistratie vraagt. De uitvoerders weten wel wat een getal zou moeten voorstellen en kunnen bijvoorbeeld accepteren dat een meetwaarde er een decimale nul bij krijgt of dat een getal een onbepaald aantal decimalen heeft. Om de uitvoeringspraktijk niet nodeloos te frustreren door getallen die niet aan de strikte definitie te voldoen af te wijzen, hanteert de basisregistratie ondergrond bij het innemen van meetwaarden de volgende praktische regels:
Een domein van het type tekst bestaat uit een stuk tekst van een bepaalde maximale lengte. De tekst mag alleen bestaan uit de tekens die voorkomen in de MES-1 set. De MES-1 set omvat 335 tekens en wordt gebruikt binnen de landen van de Europese Unie die een Latijns schrift kennen.
Een domein van het type tekst wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding tekst ook de maximale lengte mee te geven als Tekst N, waarbij N de maximale lengte aangeeft. In het domeinmodel wordt het domein aangeduid als Tekst.
Een domein van het type waardelijst niet-uitbreidbaar is een lijst van de waarden die het attribuut mag hebben, die in de toekomst niet kan worden uitgebreid. Alle waarden staan vast. Er wordt voor dit domein gekozen wanneer uitbreiding niet mogelijk is.
Een lijst heeft een bepaalde naam. Wanneer een attribuut een domein van dit type heeft, wordt bij de beschrijving van het attribuut de naam van de lijst opgenomen. In het domeinmodel wordt het domein ook aangeduid met zijn naam. Van dit type bestaan er slechts drie en dat zijn:
Waarde |
---|
ja |
nee |
Waarde |
---|
ja |
nee |
onbekend |
Waarde |
---|
IMBRO |
IMBRO/A |
Een domein van het type waardelijst uitbreidbaar is een lijst van de waarden die het attribuut mag hebben, die in de toekomst kan worden uitgebreid. Er wordt voor dit domein gekozen wanneer uitbreiding mogelijk moet zijn. Een lijst heeft een bepaalde naam. Wanneer een attribuut een domein van dit type heeft, wordt bij de beschrijving van het attribuut de naam van de lijst opgenomen. In het domeinmodel wordt het domein ook aangeduid met zijn naam. De lijst zelf is in een apart hoofdstuk van de gegevensdefinitie opgenomen.
De uitbreidbare waardelijsten hebben in de basisregistratie ondergrond een vaste structuur, bij de waarde wordt altijd de omschrijving van de waarde opgenomen en wordt vastgelegd of de waarde voor IMBRO geldt, of de waarde voor IMBRO/A geldt en eventueel wordt de categorie waarin de waarde valt vastgelegd. In uitzonderlijke gevallen wijkt de structuur af en wordt de definitie van de structuur bij de betreffende waardelijst vastgelegd.
Het domein Organisatie wordt gebruikt om de organisaties die een rol hebben in de basisregistratie ondergrond te identificeren. De invulling van het domein hangt af van waar de organisatie gevestigd is en voor de basisregistratie ondergrond gaat het daarbij om Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie.
In het geval de organisatie in Nederland gevestigd is, wordt het domein ingevuld met het gegeven dat een onderneming of de maatschappelijke activiteit van een rechtspersoon in het Handelsregister identificeert, het KvK-nummer. Het KvK-nummer is van het type code en de opbouw is NNNNNNNN.
Voor organisaties buiten Nederland wordt het domein ingevuld met het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, het EuropeesHandelsnummer. Het Europees handelsnummer, de zogenaamde EUID, is geïntroduceerd ten behoeve van de koppeling van handelsregisters. De code is gebaseerd op ISO 6523 en is opgebouwd uit een landcode, registeridentificatiecode, inschrijvingsnummer en controlegetal.
De landcode is de 2-letterige code van ISO3166, de registeridentificatiecode is de identificatie van het nationale register omdat in sommige landen meerdere handelsregisters bestaan en het inschrijvingsnummer is het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven in het betreffende register. Het controlegetal ter voorkomen van identificatiefouten wordt nog niet gebruikt. De opbouw per element is variabel en daarom is het Europees Handelsnummer in de BRO als domein Tekst 40 opgenomen.
Het domeinmodel geeft een overzicht van de gegevens van het registratieobject en laat de onderlinge samenhang zien. Modellering van informatie kent verschillende invalshoeken. In de catalogus is het inhoudelijke perspectief gekozen omdat dat de meeste waarde heeft voor de mensen die de informatie moeten begrijpen. Een dergelijk model wordt in de basisregistratie ondergrond een domeinmodel genoemd. Uit het domeinmodel wordt een technisch model afgeleid dat meeweegt dat informatiesystemen efficiënt met elkaar moeten kunnen spreken. Het meer technische model heet productmodel en dat staat aan de basis van de documentatie van de software. Voor het domeinmodel wordt de UML-notatie gebruikt. Met kennis van de gebruikte symbolen is het gemakkelijk te lezen.
Het domeinmodel is hiërarchisch opgebouwd. De genummerde blokjes in het domeinmodel staan voor de entiteiten waaruit het object is opgebouwd. In de blokjes staan de namen opgesomd van de attributen, de eigenschappen van de entiteiten, met daarachter de naam van de bijbehorende waardenverzameling (domein) en de kardinaliteit. Bij attributen is de kardinaliteit alleen opgenomen wanneer die ongelijk is aan 1. Overigens moet de kardinaliteit altijd in samenhang met de regels die in de definitie van het gegeven zijn opgenomen worden begrepen. De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. De figuren laten ook zien welke attributen alleen aan de dataleverancier en de bronhouder worden uitgeleverd.
De getallen bij de entiteiten geven aan hoe vaak een entiteit voorkomt. De meeste entiteiten hebben kardinaliteit [1] en dat betekent dat een gegeven precies een keer voorkomt. Sommige entiteiten mogen een of meer keer voorkomen, die hebben kardinaliteit [1..*]. Een derde categorie vormen de entiteiten die kardinaliteit [0..1] hebben. Een dergelijk gegeven komt 1 keer voor of niet. De vierde en laatste categorie heeft kardinaliteit [0..*], en een dergelijk gegeven kan 0, 1 of meer keren voorkomen.
Een registratieobject heeft een bepaald kwaliteitsregime. Zoals eerder gesteld wordt een gegevensdefinitie opgesteld vanuit het streven IMBRO/A zo min mogelijk te laten afwijken van en IMBRO. Wanneer dat niet helemaal gelukt is en er voor een IMBRO/A een apart domein nodig is, is dat niet in het domeinmodel zichtbaar. Wanneer dat niet gelukt is en er voor IMBRO/A bijzondere attributen (of entiteiten) bestaan is dat wel in het model aangegeven.
De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. Voor een goed begrip van de gegevensdefinitie is dat nog niet zorgvuldig genoeg geformuleerd. In de praktijk van gegevensuitwisseling is het namelijk mogelijk een attribuut op te nemen zonder waarde. Verbijzonderd voor attributen is de juiste formulering daarom dat de kardinaliteit en de regels samen bepalen of een attribuut al dan niet aanwezig is en of een attribuut al dan niet een waarde heeft.
Uitgangspunt is dat een attribuut dat aanwezig is een waarde heeft. Een attribuut wordt alleen bij uitzondering zonder waarde in de berichten opgenomen. Het onderstaande overzicht geeft de vier mogelijkheden die voorkomen.
Voor de kardinaliteiten [0..*] en [1..*] geldt in essentie hetzelfde.
Deze catalogus is automatisch samengesteld op basis van het UML model
"BRO:DGM" door Imvertor 1.47.6 op May 15, 2019 at 07:27:04.
Wanneer je technische fouten of onvolkomenheden aantreft, geef dit dan door aan en geef de code
"DGM-BRODGM-0.4-1-20180925-20190515-092705" door.
DGM (Digitaal Geologisch Model) - overzicht
Naam | Model |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Een versie van het ondergrondmodel DGM, bestaande uit één of meer modelgebieden. |
Herkomst definitie | TNO |
Attribuutnaam | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
naam | Naam van de modelversie. | CHARACTERSTRING | 1 |
versie | Versienummer. | CHARACTERSTRING | 1 |
datum ingang | Eerste dag waarop de modelversie actueel is. | Datum | 1 |
datum einde | Laatste dag waarop de modelversie actueel is. | Datum | 0 .. 1 |
dekkingsgebied | Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. | GM_Surface | 1 |
Rol naam met kardinaliteiten | Definitie |
---|---|
Model is specialisatie van Registratieobject | Een entititeit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratieobjecten in de basisregistratie ondergrond (BRO). |
Model [ 1 ] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 .. * ] | De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Naam | Modelgebied |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Een versie van een modelgebied. |
Herkomst definitie | TNO |
Attribuutnaam | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
naam | Naam van een modelgebiedversie. | CHARACTERSTRING | 1 |
versie | Versienummer. | CHARACTERSTRING | 1 |
datum ingang | Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. | Datum | 1 |
datum einde | Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. | Datum | 0 .. 1 |
dekkingsgebied | Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. | GM_Surface | 1 |
grensvlak top | Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. | CV_Coverage | 1 |
Rol naam met kardinaliteiten | Definitie |
---|---|
Model [ 1 ] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 .. * ] | De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort. |
Laag [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Naam | Geïnterpreteerd boormonsterprofiel |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Een in een modelgebied gebruikt boormonsterprofiel waarbij een interpretatie in geologische eenheden is gemaakt. |
Herkomst definitie | TNO |
Toelichting | Bij het construeren van een modelgebied wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterprofielen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterprofielen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de bron-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie. |
Attribuutnaam | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
boornummer | Unieke aanduiding van het boormonsterprofiel. | CHARACTERSTRING | 1 |
geometrie | Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterprofiel. | GM_Point | 1 |
einddiepte | Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. | Integer | 1 |
Rol naam met kardinaliteiten | Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort. |
Boorbeschrijvingsinterval [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Naam | Boorbeschrijvingsinterval |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied geïnterpreteerd boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie | TNO |
Attribuutnaam | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
interval | Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. | Interval | 1 |
lithologie | Code die de lithologie van het interval aangeeft. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
zandmediaanklasse | Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
grindmediaanklasse | Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. | CHARACTERSTRING | 1 |
bijmenging klei | Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
bijmenging silt | Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
bijmenging zand | Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
bijmenging grind | Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
bijmenging humus | Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
Rol naam met kardinaliteiten | Definitie |
---|---|
Boorbeschrijvingsinterval [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Naam | Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Interpretatie van een in DGM gebruikt boormonsterprofiel als opeenvolging van boorbeschrijvingsintervallen van gelijke geologische eenheid. |
Herkomst definitie | TNO |
Attribuutnaam | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
interval | Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. | Interval | 1 |
geologische eenheid | De geologische eenheid waartoe het interval behoort | Geologische eenheid | 1 |
indicatie gestuwd | Indicatie of het interval door landijs gestuwd is. | Indicatie | 0 .. 1 |
geulgeneratie | Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is. | CHARACTERSTRING | 0 .. 1 |
Rol naam met kardinaliteiten | Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Naam | Laag |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Een volume van een geologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken. |
Herkomst definitie | TNO |
Attribuutnaam | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
grensvlak top | De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag. | Grensvlak | 1 |
grensvlak basis | De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag. | Grensvlak | 1 |
dikte | Dikte en standaarddeviatie van de dikte van de laag. | Dikte | 1 |
kans geologische eenheid | De kans op het voorkomen van de geologische eenheid binnen het dekkingsgebied. | CV_Coverage | 1 |
geologische eenheid | Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. | Geologische eenheid | 1 |
breuk | De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden. | GM_MultiCurve | 0 .. * |
karteergebied | Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd. | GM_Surface | 1 .. * |
Rol naam met kardinaliteiten | Definitie |
---|---|
Laag [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] | De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Naam | Geologische eenheid |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Referentie element | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
code | Unieke, identificerende code van de geologische eenheid. | CHARACTERSTRING | 1 |
naam | Naam van de geologische eenheid. | CHARACTERSTRING | 1 |
volgnummer | Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda. | Integer | 1 |
kleur | RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. | Kleur | 1 |
Naam | Interval |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Data element | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
top | Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. | Integer | 1 |
basis | Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. | Integer | 1 |
Naam | Grensvlak |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Ruimtelijke begrenzing en standaarddeviatie. |
Data element | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
hoogteligging | Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. | CV_Coverage | 1 |
standaardeviatie | Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. | CV_Coverage | 1 |
Naam | Dikte |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De dikte van de laag. |
Data element | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
dikte | De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. | CV_Coverage | 1 |
standaardeviate | Standaarddeviatie van de dikte in m. | CV_Coverage | 1 |
Naam | Kleur |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging. |
Data element | Definitie | Formaat | Card |
---|---|---|---|
rood | Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood | Integer | 1 |
groen | Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen | Integer | 1 |
blauw | Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw | Integer | 1 |
Naam | GM_MultiCurve |
---|---|
Definitie | Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam | GM_Point |
---|---|
Definitie | Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam | GM_Surface |
---|---|
Definitie | Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam | CV_Coverage |
---|---|
Definitie | Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages) |
Indicatie | Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
---|
Naam | naam |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Naam van de modelversie. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | versie |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Versienummer. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | datum ingang |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Datum |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | datum einde |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie | TNO |
Toelichting | De actuele versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde | Ja |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Datum |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | dekkingsgebied |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | GM_Surface |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | is samengesteld uit |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 .. * |
Gerelateerd objecttype | Modelgebied |
Naam | naam |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Naam van een modelgebiedversie. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | versie |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Versienummer. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | datum ingang |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Datum |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | datum einde |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie | TNO |
Toelichting | De actuele versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde | Ja |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Ja |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Datum |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | dekkingsgebied |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | GM_Surface |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | grensvlak top |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | boornummer |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Unieke aanduiding van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | geometrie |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Toelichting | Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterprofiel en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterprofiel in mm ten opzichte van NAP. |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | GM_Point |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | einddiepte |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | Integer |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | behoort tot |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Gerelateerd objecttype | Modelgebied |
Naam | interval |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | Interval |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | lithologie |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | zandmediaanklasse |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | grindmediaanklasse |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | bijmenging klei |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | bijmenging silt |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | bijmenging zand |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | bijmenging grind |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Patroon | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | bijmenging humus |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
Herkomst definitie | NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Basisgegeven |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | maakt deel uit van |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Gerelateerd objecttype | Geïnterpreteerd boormonsterprofiel |
Naam | interval |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Interval |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | geologische eenheid |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De geologische eenheid waartoe het interval behoort |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | indicatie gestuwd |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Indicatie of het interval door landijs gestuwd is. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Indicatie |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | geulgeneratie |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | behoort tot |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Gerelateerd objecttype | Geïnterpreteerd boormonsterprofiel |
Naam | grensvlak top |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Grensvlak |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | grensvlak basis |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Grensvlak |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | dikte |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Dikte en standaarddeviatie van de dikte van de laag. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Dikte |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | kans geologische eenheid |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De kans op het voorkomen van de geologische eenheid binnen het dekkingsgebied. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Patroon | De kans wordt uigedrukt met waarden tussen 0 en 1. |
Formaat | CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | geologische eenheid |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | breuk |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 0 .. * |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | GM_MultiCurve |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | karteergebied |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 .. * |
Indicatie authentiek | Authentiek |
Formaat | GM_Surface |
Indicatie afleidbaar | Nee |
Naam | maakt deel uit van |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Herkomst definitie | TNO |
Mogelijk geen waarde | Nee |
Indicatie materiële historie | Nee |
Indicatie formele historie | Nee |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Gerelateerd objecttype | Modelgebied |
Naam | code |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Unieke, identificerende code van de geologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Naam | naam |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Naam van de geologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | CHARACTERSTRING |
Naam | volgnummer |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Integer |
Naam | kleur |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Kleur |
Naam | top |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Integer |
Naam | basis |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Integer |
Naam | hoogteligging |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | CV_Coverage |
Naam | standaardeviatie |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | CV_Coverage |
Naam | dikte |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | CV_Coverage |
Naam | standaardeviate |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Standaarddeviatie van de dikte in m. |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | CV_Coverage |
Naam | rood |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Integer |
Naam | groen |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Integer |
Naam | blauw |
---|---|
Herkomst | BRO |
Definitie | Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Indicatie kardinaliteit | 1 |
Formaat | Integer |
Definitie | Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
---|
Code | Naam | Definitie |
---|---|---|
J | Ja | |
N | Nee |
DGM (Digitaal Geologisch Model) is een registratieobject in het domein modellen. Het gaat in dit domein om schematische weergaven van de werkelijkheid in twee of drie dimensies. Deze schematische weergaven geven een schatting of voorspelling van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.
DGM is een driedimensionaal geologisch model van de laagopbouw van de matig diepe ondergrond van Nederland tot een gemiddelde diepte van ongeveer 500 m onder NAP, met een maximum diepte van 1200 m onder NAP. De basisbouwstenen van DGM zijn lithostratigrafische c.q. geologische eenheden. Deze termen worden hieronder toegelicht:
Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.
In DGM wordt de term geologische eenheid gebruikt in plaats van lithostratigrafische eenheid omdat niet elke eenheid in het model één-op-één overeenkomt met een lithostratigrafische eenheid volgens de Nomenclator. Het kan namelijk voor de modellering nodig zijn om twee of meer lithostratigrafische eenheden samen te nemen tot één geologische eenheid. De tegenovergestelde situatie, waar een lithostratigrafische eenheid wordt gesplitst in een of meerdere geologische eenheden komt ook voor.
DGM bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:
De interpretaties van de geselecteerde boormonsterbeschrijvingen in
geologische eenheden*. Elke boormonsterbeschrijving is onderverdeeld in dieptetrajecten behorende bij een geologische eenheid.
Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.
Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van geologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken zijn weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100 meter, waarbij elke rastercel de hoogteligging van top en basis in meter ten opzichte van NAP geeft en daarvan afgeleid de dikte in meters. Zowel voor de top, dikte als basis zijn rasters beschikbaar die de modelonzekerheid van het lagenmodel representeren. Ook is er een kans op voorkomen per geologische eenheid beschikbaar.
De onderlinge samenhang van de in de BRO opgenomen geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen en het lagenmodel is geïllustreerd in Figuur 3.1 – 3.2.
Figuur 3.1: 3D weergave van boormonsterbeschrijvingen waarbij de kleuren verschillende geologische eenheden weergeven.
Figuur 3.2: 3D weergave van een lagenmodel gebaseerd op de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen van Figuur 3.1. Van het lagenmodel zijn alleen de basisvlakken weergegeven. Elk basisvlak is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de in de boormonsterbeschrijvingen aangetroffen basissen van de betreffende geologische eenheid.
Op DGM is versiebeheer van toepassing. De in de BRO uitgeleverde versie van DGM bevat altijd het meest actuele model.
De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.
Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.
De belangrijkste gegevensbron voor DGM zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:
de geologische complexiteit (een homogeen samengestelde eenheid is beter te classificeren dan een heterogeen samengestelde eenheid);
de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen in de omgeving van de gridcel ;
de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van geologische eenheden;
het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.
Alle maatstaven van onzekerheid in DGM zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In DGM spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.
Van elke gemodelleerde geologische eenheid van het lagenmodel is van zowel de top, basis als de dikte een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke diepteligging van de gemodelleerde top en basis van de geologische eenheid en de daaruit afgeleide dikte. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de dikte of de diepteligging van de top of basis een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.
Voor iedere rastercel per geologische eenheid is een kans op voorkomen van deze geologische eenheid berekend.
DGM is een regionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op landelijk en provinciaal niveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:100.000. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (subregionaal) kan DGM als raamwerk dienen waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.
De kwaliteit van DGM is onder andere afhankelijk van de volgende factoren, de hoeveelheid, diepte, ruimtelijke verdeling en kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen, de verbreiding van een geologische eenheid, de breukwerking in deze eenheid en het modelleren van de eenheden.
Deze kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen nader besproken.
Voor DGM wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Er wordt gestreefd naar een zo gelijkmatig mogelijke verdeling van boormonsterbeschrijvingen per geologische eenheid, maar dit kan niet altijd gerealiseerd worden. Er zijn gebieden met een hogere boordichtheid (in onderzoeksgebieden, drinkwateronttrekkingsgebieden) en gebieden met een veel lagere boordichtheid (Waddenzee, IJsselmeer). Daarnaast kan de boordichtheid per eenheid per regio variëren. Tot slot varieert de kwaliteit van de boorbeschrijvingen binnen deze subset. De gebruikte boormethode, de daaraan gekoppelde manier van monstername en de methode waarmee de monsters zijn beschreven beïnvloeden de kwaliteit van laagbeschrijvingen.
Binnen de subset van DGM kunnen de boormonsterbeschrijvingen soms te weinig lithologische kenmerken bevatten of uit te grote diepte-intervallen bestaan om een geologische eenheid te kunnen interpreteren. Indien ook aanvullende informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een geofysische boorgatmeting, die ondersteunend kan zijn bij de interpretatie, ontbreekt, kan besloten worden om dergelijke boormonsterbeschrijvingen niet bij de modellering van de top en/of basis van de betreffende eenheid mee te nemen. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een geologische eenheid wordt handmatig uitgevoerd.
Daarnaast wordt de DGM subset onderworpen aan een geautomatiseerde kwaliteitscontrole. Hierbij worden plausibiliteitstesten uitgevoerd
Bij het actualiseren van het model wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname aan deze boormonsterbeschrijvingen worden aangebracht, zullen niet zichtbaar in de momentopname zijn en zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende model.
Alle in de subset geselecteerde boormonsterbeschrijvingen worden handmatig voorzien van een lithostratigrafische indeling. Bij deze handmatige interpretatie kan additionele informatie worden gebruikt, zoals geofysische boorgatmetingen, zware mineralen diagrammen, pollenonderzoek en in de omgeving opgenomen sonderingen.
Na het in geologische eenheden interpreteren van de boormonsterbeschrijvingen worden de interpretaties middels een aantal plausibiliteitscontroles gecontroleerd..
Binnen de modellering van DGM wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de geologische eenheden van DGM deze breuken verondersteld verticaal te zijn.
Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele geologische eenheid bevindt.
Een boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de hoogteligging van geologische eenheden op één specifieke locatie. In het lagenmodel wordt middels geostatistische technieken een schatting gegeven van de hoogteligging van de geologische eenheden per rastercel. Deze is daarmee representatief voor een gebied van 100 bij 100 m (10.000 m2). De diepteligging van de geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de voorspelde diepte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de stratigrafische opeenvolging van eenheden in een boormonsterbeschrijving kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden, dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden moet voor de modellering vereenvoudigd worden.
De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het modelleren heeft plaatsgevonden. Verder geldt dat de maaiveldhoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 bij 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke locatie.
Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 bij 100 m.
In het ondiepe bereik van DGM is de gebruiksschaal circa 1:100.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op groterere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.
De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.
Coördinaat | Rijksdriehoekstelsel (m) | WGS84 (graden) | WGS84 (decimale graden) |
---|---|---|---|
Minimale X- coördinaat | 0 | E 003 11 40.7450 | 3.19465 |
Minimale Y- coördinaat | 300.000 | N 50 40 09.1109 | 50.66920 |
Maximale X- coördinaat | 280.000 | E 007 16 30.7336 | 7.27520 |
Maximale Y-coördinaat | 625.000 | N 53 35 46.3216 | 53.59620 |
De horizontale begrenzing is voor het model vastgelegd in een polygoon.
De verticale begrenzing aan de bovenkant wordt bepaald door het maaiveld- en waterbodemhoogtebestand. Dit bestand is een raster met cellen van 100 x 100 m. Elke rastercel geeft de hoogteligging van het maaiveld resp. de waterbodem ten opzichte van NAP weer.
Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen gemodelleerde geologische eenheden.
Alle coördinaten in DGM zijn gegeven in meter in het Rijksdriehoekstelsel (RD).
Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (“lower left corner”).
Alle hoogten in het lagenmodel van DGM zijn gegeven in meter ten opzichte van NAP.