Basisregistratie Ondergrond Catalogus Mijnbouwconstructie

Geonovum Informatiemodel
Vastgestelde versie

Deze versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/def-im-EPC-20211021/
Laatst gepubliceerde versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/EPC/
Vorige versie:
https://docs.geostandaarden.nl/bro/vv-im-EPC-20211007/
Laatste werkversie:
https://broprogramma.github.io/EPC/
Redacteur:
Geonovum
Auteur:
Geonovum
Doe mee:
GitHub BROprogramma/EPC
Revisiehistorie
Pull requests
Contact:
BRO Servicedesk
support@broservicedesk.nl
088 – 8664 999
Basisregistratie Ondergrond Algemeen contact:
Programmabureau BRO
Directoraat-Generaal Bestuur, Wonen en Ruimte
Turfmarkt 147 Den Haag
bro@minbzk.nl
Rechtenbeleid:

Samenvatting

Dit document beschrijft de definitie van de mijnbouwconstructie, met een algemene toelichting.

Status van dit document

Deze paragraaf beschrijft de status van dit document ten tijde van publicatie. Het is mogelijk dat er actuelere versies van dit document bestaan. Een lijst van Geonovum publicaties en de laatste gepubliceerde versie van dit document zijn te vinden op https://www.geonovum.nl/geo-standaarden/alle-standaarden.

Dit is de definitieve versie van het informatiemodel. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd.

1. Inleiding

Dit onderdeel is niet normatief.

1.1 Doel en doelgroep

In de basisregistratie ondergrond (BRO) wordt een aantal typen gegevens geregistreerd, de registratieobjecten.

Een catalogus is de gegevensdefinitie van een registratieobject en beschrijft welke gegevens van het object in de BRO zijn opgeslagen. Het document is bedoeld voor alle gebruikers van de BRO en moet duidelijk maken welke gegevens er precies in het systeem zitten. Aan aanleverende partijen moet het vertellen welke gegevens in de basisregistratie ondergrond moeten komen en aan welke eisen die moeten voldoen, en aan afnemende partijen welke gegevens zij in de basisregistratie ondergrond mogen verwachten. Het document is voor een breed publiek bedoeld en de informatie moet naast precies ook begrijpelijk zijn.

1.2 Totstandkoming

Een catalogus is het resultaat van een proces van standaardisatie dat geruime tijd in beslag kan nemen. De standaardisatie is een open proces waarin de belanghebbende partijen actief betrokken worden. Het eindresultaat wordt door de wetgever vastgesteld in een ministeriële regeling.

In bepaalde gevallen is de verscheidenheid aan gegevens van een object zo groot, dat er eerst deelverzamelingen worden gedefinieerd. Het standaardisatieproces wordt dan per deelverzameling doorlopen. De deelverzamelingen worden zo gekozen dat de gegevens die in de bijbehorende catalogus worden beschreven, direct na vaststelling aan de BRO kunnen worden aangeleverd. Wanneer er deelverzamelingen worden onderscheiden, komt de catalogus van het registratieobject dus gefaseerd tot stand. Omdat inzichten in de loop van de tijd kunnen wijzigen kan het aan het eind van het hele proces nodig blijken revisies door te voeren om ongewenste verschillen tussen deelverzamelingen weg te nemen.

1.3 Beheer

Een vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) wordt met het daarbij horende deel van het systeem van de basisregistratie ondergrond in gebruik genomen. De eerste formeel vastgestelde catalogus (zoals op wetten.nl gepubliceerd) krijgt het versienummer 1.0. Verwacht mag worden dat er na enige tijd behoefte gaat ontstaan aan gegevens die nog niet in de catalogus zijn opgenomen.

De beheerder hanteert drie typen versies voor een wijziging van een standaard. Bijvoorbeeld: versie 2.1.0 (=X.Y.Z):

In een jaar waarin een X-wijziging plaats vindt zullen er op hetzelfde registratieobject geen y-wijzigingen plaatsvinden. Als er een X- of een Y-wijziging in een jaar aan de orde is, wordt er geen z-wijziging gepland. De versie van de catalogus met inleiding (zoals hier gepubliceerd) volgt voor de normatieve stukken volledig de versie op wetten.nl. Wijzigingen aan niet normatieve teksten in dit document vallen altijd onder Z-wijzigingen en zullen maximaal 2 keer per jaar plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 geeft het doel en de doelgroep van een catalogus.

Hoofdstuk 2 behandelt enkele algemene aspecten van het BRO-systeem en begrippen van algemene aard.

Hoofdstuk 3 plaatst het object in de gegevenssystematiek van de basisregistratie ondergrond en vertelt wat de benadering is geweest bij het opstellen van de gegevensdefinitie.

Hoofdstuk 4 is de toelichting op de gegevensdefinitie van het registratieobject die in de ministeriële regeling is opgenomen.

Hoofdstuk 5 vertelt hoe de gegevensdefinitie is opgebouwd en welke aspecten van de gegevens daarin worden beschreven.

Hoofdstuk 6 geeft de inhoud weer van het eerste artikel van de ministeriële regeling en dat is het deel waarin de definitie is opgenomen van het registratieobject, van de delen waaruit het is opgebouwd, de entiteiten, en van de eigenschappen van die delen, de attributen.

Hoofdstuk 7 geeft de inhoud weer van het tweede artikel van de ministeriële regeling en dat is het deel waarin uitbreidbare waardelijsten staan waarnaar in hoofdstuk 6 verwezen wordt.

2. Algemene kenmerken en begrippen

Dit onderdeel is niet normatief.

2.1 Opzet van de landelijke voorziening

De landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond is een systeem dat een schakel vormt in een informatieketen. Aan het begin van de keten staan bestuursorganen die opdracht geven tot de productie van gegevens, of zelf gegevens produceren. Die bestuursorganen worden bronhouders genoemd. De geproduceerde gegevens worden door een dataleverancier geleverd aan de beheerder van het systeem, de registerbeheerder. De bronhouder is verantwoordelijk voor de levering van gegevens. Hij kan besluiten zelf dataleverancier te zijn of andere partijen een machtiging voor levering te verlenen. De beheerder van de landelijke voorziening van de BRO registreert de aangeleverde gegevens en levert ze voor (her)gebruik door aan allerlei afnemers.

De opzet van het systeem moet begrepen worden vanuit de verantwoordelijkheden die in de keten zijn belegd. De aangeleverde gegevens vallen onder de verantwoordelijkheid van de bronhouder en de registerbeheerder mag die gegevens niet veranderen. De registerbeheerder moet echter wel gegevens toevoegen om het systeem te kunnen beheren en hij kan gegevens toevoegen om de afnemers goed van dienst te kunnen zijn.

Bij wet is geregeld dat de basisregistratie ondergrond zo wordt opgezet dat er onderscheid bestaat tussen de gegevens die aan de registerbeheerder zijn aangeleverd en de gegevens die de registerbeheerder aan de afnemers verstrekt. Het systeem valt uiteen in twee grote deelsystemen, het register brondocumenten ondergrond en de registratie ondergrond (Figuur 1).

Een geheel van gegevens dat door of onder verantwoordelijkheid van een bronhouder wordt aangeleverd, wordt een brondocument genoemd. De brondocumenten worden in het register brondocumenten ondergrond opgeslagen. De gegevens uit de brondocumenten worden samen met de gegevens die de registerbeheerder toevoegt in de registratie ondergrond vastgelegd. De registratie ondergrond is het deelsysteem dat gebruikt wordt voor uitgifte.

Figuur 1 De twee grote deelsystemen van de landelijke voorziening van de BRO.

Met deze opzet verkrijgt het systeem de nodige flexibiliteit. Zo kan een object in de registratie ondergrond gegevens bevatten die uit meer dan één brondocument afkomstig zijn en bij uitgifte kunnen gegevens van verschillende objecten met elkaar gecombineerd worden. Ook is het mogelijk met het brondocument gegevens op te slaan die alleen voor de bronhouder en de aanleverende partij van belang zijn.

De catalogus dekt alle gegevens die opgenomen zijn in de registratie ondergrond. Verreweg de meeste gegevens komen uit de brondocumenten die de dataleverancier aanlevert en een paar gegevens komen voort uit de overdracht van een brondocument aan de registerbeheerder. Aan de aangeleverde gegevens worden enkele gegevens door de registerbeheerder toegevoegd. Als een gegeven is toegevoegd door de BRO wordt dat in de beschrijving expliciet vermeld.

Alle gegevens in de registratie ondergrond worden uitgegeven, maar niet alle afnemers kunnen alle gegevens geleverd krijgen. De gegevens die niet aan alle afnemers worden uitgeleverd zijn de gegevens die alleen nodig zijn in de communicatie tussen de registerbeheerder enerzijds en de dataleveranciers en bronhouders anderzijds.

2.2 Registratieobject

Het registratieobject is dé eenheid in de data-architectuur van de basisregistratie ondergrond. Voor de registerbeheerder is het de elementaire bouwsteen van het systeem dat hij moet beheren.

Een registratieobject verwijst naar een eenheid van informatie die onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder valt en die met een bepaald doel is of wordt gemaakt. Het is in directe of indirecte zin gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een registratieobject een plaats op het aardoppervlak heeft of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een plaats op het aardoppervlak.

Een registratieobject is niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd gedefinieerd. Het leven van een registratieobject begint op het moment dat de gegevens zijn geregistreerd en dat is zo kort mogelijk nadat de gegevens zijn geproduceerd. De levensduur van een registratieobject, en de veranderlijkheid van de gegevens verschilt van object tot object. Een grondwatermonitoringput kan tientallen jaren gebruikt worden voor het meten van grondwaterstanden en in de periode kunnen er nieuwe gegevens ontstaan. Dat betekent dat de gegevens van de put in de registratie ondergrond gedurende zijn hele levensduur bijgewerkt moeten kunnen worden. Aan de andere kant van het spectrum staan de objecten waarvan alle gegevens in een keer worden vastgelegd. Geotechnisch sondeeronderzoek is daar een voorbeeld van. Sondeeronderzoek is eenmalig onderzoek en het resultaat ervan kan al na een of enkele dagen aan de bronhouder worden overhandigd.

2.3 Registratiedomein

Registratieobjecten worden in de basisregistratie ondergrond gegroepeerd in domeinen. Vooralsnog worden zes domeinen onderscheiden:

De domeinen zijn vanuit het oogpunt van beheer van belang voor de ordening van het systeem. Daarnaast zijn zij nuttig in de communicatie met de partijen die bij de realisatie van het systeem betrokken zijn.

2.4 Kwaliteitsregime

In de basisregistratie ondergrond worden niet alleen gegevens geregistreerd die dateren van na de datum waarop de wet van kracht is geworden. Ook oudere gegevens zullen in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen. De noodzaak daartoe ligt in de wet verankerd. Die schrijft voor dat de gegevens uit de eerder bestaande systemen DINO en BIS zo veel mogelijk naar de BRO moeten worden overgezet. Verder staat de wet toe dat bronhouders tot vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet historische gegevens ter registratie mogen aanbieden.

Historische gegevens kunnen niet altijd voldoen aan de strikte regels die de BRO stelt. Zo kan het voorkomen dat voor gegevens die volgens de strikte regels van de BRO verplicht zijn, geen waarde bekend is. Om de verwerking van de twee categorieën gegevens naast elkaar mogelijk te maken, worden twee kwaliteitsregimes gehanteerd. Voor de aanlevering van gegevens volgens de strikte regels geldt het IMBRO-regime. Bij de aanlevering van historische gegevens wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde heeft. Voor deze gegevens wordt het IMBRO/A-regime gehanteerd en dat kent dus minder strikte regels.

De introductie van de twee kwaliteitsregimes geeft de bronhouder gedurende een bepaalde periode een zekere mate van vrijheid. Het kan bijvoorbeeld praktisch blijken het IMBRO/A-regime te hanteren voor gegevens die weliswaar pas na de datum waarop de wet in werking is getreden zijn geproduceerd maar die voortkomen uit opdrachten die al voor die datum zijn gegeven. Ook kan het voorkomen dat historische gegevens wel aan alle strikte voorwaarden voldoen en dan is het wenselijk de gegevens onder IMBRO-regime aan te leveren.

De periode waarin de bronhouders die vrijheid hebben wordt de transitieperiode genoemd. Over de duur van de transitieperiode zijn nog geen afspraken gemaakt. Na afloop van de transitieperiode kan alleen onder het strikte IMBRO-regime worden aangeleverd.

2.5 Formele en materiële geschiedenis

De basisregistratie ondergrond maakt deel uit van een stelsel van basisregistraties. Binnen het stelsel maakt men onderscheid tussen de materiële geschiedenis en de formele geschiedenis van een object.

Het begrip materiële geschiedenis wordt gebruikt om de veranderingen van eigenschappen van een object in de werkelijkheid aan te duiden. De materiële geschiedenis van een object wordt, voor zover relevant, in de registratie ondergrond vastgelegd. Niet alle registratieobjecten hebben een materiële geschiedenis, alleen de objecten met een levensduur, zoals de grondwatermonitoringput.

Het begrip formele geschiedenis wordt gebruikt voor de veranderingen van eigenschappen van een object in de registratie zelf. De meeste van die veranderingen gaan terug op een verandering van eigenschappen in de werkelijkheid, en de formele geschiedenis geeft aan wanneer de veranderingen in het systeem geregistreerd zijn. De formele geschiedenis kent ook gebeurtenissen die niet het gevolg zijn van een verandering in de werkelijke eigenschappen van een object. Die gebeurtenissen hebben betrekking op correcties. Het kan gebeuren dat een bronhouder erachter komt dat er een onjuiste waarde was geregistreerd en dan zorgt hij ervoor dat die verbeterd wordt. De registratie van de verbetering is een formele gebeurtenis.

Alle registratieobjecten hebben een formele geschiedenis en die wordt in de registratie ondergrond globaal vastgelegd in de registratiegeschiedenis van het object. Globaal wil zeggen dat de registratie ondergrond alleen een overzicht van de formele geschiedenis geeft. Voor de details moet het register brondocumenten ondergrond worden geraadpleegd.

Bij correctie wordt het betreffende gegeven in de registratie ondergrond overschreven en is de oude waarde van het gegeven niet meer direct beschikbaar voor de afnemers. Zou een afnemer toch willen weten wat de eerdere foute waarde was, dan moet hij het register brondocumenten ondergrond raadplegen.

2.6 Coördinaten en referentiestelsels

De registratieobjecten van de basisregistratie ondergrond zijn gedefinieerd in de ruimte en dat wil zeggen dat een object zelf een plaats op het aardoppervlak, een locatie, heeft, of dat het gekoppeld is aan een ander type registratieobject met een locatie. Afhankelijk van het type registratieobject, wordt de locatie geregistreerd als een punt, een lijn of een vlak.

De locatie is de horizontale positie van een object. Voor bepaalde objecten is het voldoende dat alleen die horizontale positie wordt vastgelegd, maar voor veel objecten is ook de verticale positie van belang.

Posities worden vastgelegd in coördinaten en die zijn gedefinieerd in een bepaald referentiestelsel.

Er zijn verschillende typen referentiestelsels. Zo spreekt men van horizontale referentiestelsels (2D), verticale referentiestelsels (1D), gecombineerde referentiestelsels (2D, 1D) en werkelijke 3D referentiestelsels. In Nederland worden de horizontale en de verticale component van een positie in een afzonderlijk stelsel uitgedrukt. Het is vandaag de dag mogelijk met gps een positie in een 3D-referentiestelsel vast te leggen, maar de wens over te stappen op het gebruik van 3D is nog door geen van de partijen die betrokken zijn bij de basisregistratie ondergrond naar voren gebracht.

2.6.1 Referentiestelsels voor de horizontale positie

In Nederland zijn traditioneel verschillende referentiestelsels voor de horizontale positie in gebruik. In 2009, bij de eerste voorbereidingen voor de totstandkoming van de basisregistratie ondergrond, is al vastgesteld dat de verscheidenheid aan referentiestelsels de basisregistratie ondergrond voor problemen stelt omdat de registratie dan niet gemakkelijk op een eenduidige manier bevraagd kan worden. In de registratie ondergrond worden namelijk zowel gegevens met een locatie op land als gegevens met een locatie op zee geregistreerd. In de toenmalige praktijk werden op land en op zee verschillende stelsels gebruikt. Op land werd RD gebruikt en op zee waren verschillende stelsels in gebruik, waarvan WGS84 de belangrijkste was.

In 2009 was ook al bekend dat de Europese kaderrichtlijn INSPIRE de lidstaten vraagt de gegevens in Europa in één referentiestelsel uit te gaan wisselen, te weten in ETRS89. Met dat in gedachten, is het besluit genomen het BRO-systeem zo in te richten dat de registratie bevraagd gaat worden in ETRS89.

Het besluit wordt ondersteund door ontwikkelingen in Nederland. Sinds 2013 wordt er door de drie belangrijkste autoriteiten in Nederland op het gebied van referentiestelsels, het Kadaster, de Dienst der Hydrografie en Rijkswaterstaat, gewerkt aan de totstandkoming van nieuwe afspraken. Die afspraken moeten in lijn zijn met Europese afspraken en leiden tot heldere en eenduidige transformatieprocedures tussen referentiestelsels. Concreet betekent dit dat in Nederland op termijn het ETRS89-stelsel als standaard zal worden gehanteerd voor het uitwisselen van geo-informatie.

Het besluit betekent niet dat de gegevens ook in ETRS89 aangeleverd moeten worden. De basisregistratie ondergrond voorziet een periode van transitie waarin de aanleverende partijen zelf bepalen wanneer zij overstappen op ETRS89. Die periode zal naar verwachting jaren duren. Om de transitie te ondersteunen hanteert de basisregistratie ondergrond de volgende spelregels:

  • Gegevens mogen in een beperkt aantal referentiestelsels worden aangeleverd (RD, WGS84 en ETRS89).
    • Voor locaties op land wordt alleen RD of ETRS89 toegestaan.
    • Voor locaties op zee wordt alleen WGS84 of ETRS89 toegestaan.
  • De aangeleverde coördinaten worden in de registratie opgeslagen.
  • De aangeleverde coördinaten worden door de basisregistratie ondergrond getransformeerd naar het ETRS89 referentiestelsel.
  • De getransformeerde coördinaten worden naast de aangeleverde coördinaten opgeslagen.
  • Bij de getransformeerde coördinaten wordt ook een identificatie van de gebruikte transformatiemethode opgeslagen.
  • Als de coördinaten in ETRS89 zijn aangeleverd, dan staat bij aangeleverde en getransformeerde positie dezelfde informatie. Voor de locatie worden de getransformeerde coördinaten en de aangeleverde coördinaten beide aan de afnemers verstrekt.

2.6.2 Referentiestelsels voor de verticale positie

In Nederland zijn voor verticale posities op land en zee verschillende referentiestelsels in gebruik. Op land wordt NAP gebruikt. Op zee is het in de voor de BRO relevante werkvelden gebruikelijk posities uit te drukken t.o.v. het gemiddeld zeeniveau (MSL, Mean Sea Level), maar posities t.o.v. LAT komen ook voor (Lowest Astronomical Tide). Dit laatstgenoemde stelsel wordt in de kaderrichtlijn INSPIRE genoemd als het stelsel van voorkeur voor het uitdrukken van verticale posities op zee. De basisregistratie ondergrond staat daarom op zee het gebruik van LAT naast MSL toe. Aangeleverde verticale posities worden door de BRO niet getransformeerd.

2.7 Gegevens op land en op zee

De basisregistratie ondergrond bevat gegevens over de ondergrond van Nederland en zijn zgn. Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft. Voor de referentiestelsels die bij aanlevering worden toegestaan, is het van belang te weten of de locatie van een object op zee of op land ligt.

Als scheidingslijn tussen land en zee wordt in de basisregistratie ondergrond de UNCLOS-basislijn gehanteerd. Het beheer van de basislijn valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst der Hydrografie van het ministerie van Defensie. Deze dienst voert die taak uit op basis van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties uit 1982, dat in het Engels de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS) heet. De basislijn is opgebouwd uit de nulmeterdieptelijn zoals weergegeven op de zeekaarten en enkele rechte basislijnen die onder meer de monding van de Westerschelde en de wateren tussen de Waddeneilanden afsluiten.

De grens tussen land en zee is veranderlijk. De Dienst der Hydrografie stelt de grens opnieuw vast wanneer daartoe voldoende aanleiding is. De BRO hanteert bij inname de meest recente versie van de UNCLOS-basislijn en controleert daarmee of de juiste referentiestelsels gebruikt worden.

Tussen het moment waarop de locatie van een object wordt bepaald en het moment waarop het gegeven in de basisregistratie ondergrond wordt vastgelegd verloopt enige tijd. In die periode kan de positie van de UNCLOS-basislijn opnieuw zijn vastgesteld, en dan ontstaat er een discrepantie die bij het aanleveren van gegevens tot problemen kan leiden. Wanneer een dergelijk probleem zich voordoet, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.

Een soortgelijk probleem doet zich voor met betrekking tot de begrenzing van Nederland, met name van het Nederlands territoir. De grenzen van Nederland worden ieder jaar op 1 januari vastgesteld door het Kadaster en vastgelegd in de basisregistratie kadaster. De BRO controleert bij inname of een object in het gebied ligt dat Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone omvat, en hanteert daarbij de actuele grenzen. Ook bij problemen die te herleiden zijn tot een verandering in de begrenzing van Nederland, wordt de dataleverancier gevraagd contact op te nemen met de registratiebeheerder om gezamenlijk tot een oplossing te komen.

Binnen het domein Mijnbouwwet wordt de scheidingslijn tussen land en zee niet bepaald door de UNCLOS-basislijn, maar door een over zee lopende lijn die is vastgelegd in een bijlage bij de Mijnbouwwet. In de registratie ondergrond wordt deze lijn aangeduid als mijnbouwgrens. Voor de referentiestelsels die bij aanlevering worden toegestaan, is het binnen het domein Mijnbouwwet van belang te weten of de locatie van een object aan landzijde of aan zeezijde van de mijnbouwgrens ligt. Waar in voorgaande paragrafen ‘op land’ en ‘op zee’ is genoemd, houdt dat binnen het domein Mijnbouwwet in: aan landzijde respectievelijk aan zeezijde van de mijnbouwgrens.

2.8 Nauwkeurigheid van meetwaarden

Voor zinvol gebruik van gegevens met een gemeten, berekende of anderszins bepaalde waarde is het noodzakelijk dat de nauwkeurigheid van die gegevens bekend is.

Het begrip nauwkeurigheid laat zich in deze context het best omschrijven als de juistheid van een gemeten of berekende waarde. In de meeste processen waarin de waarde van een gegeven wordt bepaald, kan de afwijking van de daadwerkelijke waarde slechts via een kalibratie- of statistisch proces worden verkregen. Het resultaat omvat dan niet alleen een van de mogelijke realisaties van een meetwaarde maar ook informatie over de mogelijke spreiding van de meetwaarden.

De basisregistratie ondergrond gaat ervan uit dat de producenten van gegevens de metingen en berekeningen uitvoeren binnen een stelsel van afspraken dat binnen het desbetreffende werkveld is vastgelegd. Uitgangspunt is dat ook de eisen waaraan de gegevens op het gebied van nauwkeurigheid moeten voldoen in afspraken zijn vastgelegd. Dat kunnen praktische werkafspraken zijn, maar ook afspraken die vertaald zijn naar ISO- en NEN-normen. In de catalogus wordt in beginsel verwezen naar die normen. Waar deze normen niet voorzien in afspraken over de nauwkeurigheid, stelt de basisregistratie ondergrond hieraan specifieke eisen. Deze zijn dan vermeld in de catalogus.

2.9 Authentiek gegeven

In de wet is een aantal gegevens expliciet als authentiek aangeduid. Dit wordt in de catalogus nader uitgewerkt; verreweg de meeste gegevens zijn authentiek.

Met de aanduiding authentiek wordt, zoals geformuleerd in de memorie van toelichting op de wet, tot uitdrukking gebracht dat:

  1. Het gegeven in samenhang met andere gegevens door een groot aantal bestuursorganen in verschillende processen wordt gebruikt en derhalve bestemd is voor informatie-uitwisseling tussen bestuursorganen;
  2. de verantwoordelijkheid voor betrouwbaarheid van het gegeven eenduidig geregeld is;
  3. het gegeven onderworpen is aan intern en extern kwaliteitsonderzoek, en
  4. het gegeven zich leent voor verplicht gebruik door bestuursorganen en eenmalige verstrekking door burgers en bedrijven aan de overheid.

In de praktijk mag een gebruiker van de gegevens ervan uitgaan dat alle gegevens correct zijn. De catalogus moet de gebruiker alle informatie geven die voor een goed begrip daarvan nodig is. Heeft een gebruiker echter gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven dan wordt verwacht dat hij de registerbeheerder daarvan op de hoogte brengt. Bestuursorganen zijn, bij gerede twijfel over de juistheid van een authentiek gegeven (of het ontbreken ervan), zelfs verplicht daarvan melding te maken.

Voor alle gegevens is aangegeven of ze authentiek zijn. Ook is voor alle gegevens aangegeven of ze aanwezig moeten zijn en een waarde moeten hebben. Dat laat zien dat er gegevens kunnen zijn die authentiek zijn maar geen waarde hoeven te hebben. Juist omdat er verplichtingen gelden t.a.v. authentieke gegevens, vraagt dit om een korte toelichting. Wanneer een authentiek gegeven geen waarde heeft moet de gebruiker ervan uitgaan dat het gegeven niet is geproduceerd. Dat geval kan zich uiteraard alleen voordoen wanneer er vrijheid van beslissen bestaat bij de bronhouder of de producent. Voor de duidelijkheid, als er wel een waarde is dan moet die ook in de BRO worden opgenomen. Bij gerede twijfel over het ontbreken van een waarde, moet een bestuursorgaan dat melden.

3. Mijnbouwconstructie - algemene inleiding

Dit onderdeel is niet normatief.

Binnen het domein mijnbouw is mijnbouwconstructie, naast mijnbouwwetvergunning, een van de twee registratieobjecten. De twee registratieobjecten hebben als relatie dat een mijnbouwconstructie is aangelegd of voor mijnbouwactiviteiten wordt gebruikt onder een mijnbouwwetvergunning. In de catalogus wordt dit toegelicht.

In de registratie ondergrond worden drie soorten mijnbouwconstructies onderscheiden, namelijk boorgat, mijnstelsel (steenkoolmijnen en kalksteengroeves) en zoutcaverne. Onderstaande paragrafen zijn deels generiek voor de drie soorten, deels specifiek.

3.1 Term 'mijnbouwconstructie'

Gegevens over boorgaten, mijnstelsels en zoutcavernes worden aangeleverd in het kader van de mijnbouwwetgeving. De term mijnbouwwerk, die in deze wetgeving wordt gebruikt, wordt in de registratie ondergrond niet gehanteerd. Reden hiervoor is dat in die wetgeving met die term zowel het ondergrondse als het bovengrondse deel van een werk bedoeld wordt. Voor de registratie ondergrond is echter alleen het ondergrondse gedeelte relevant, dat wil zeggen wat zich beneden maaiveld of zeebodem bevindt.

Binnen de wetgeving van de basisregistratie ondergrond is een eigen term gedefinieerd om ondergrondse werken aan te duiden, namelijk constructie. Een constructie is ‘een werk in de ondergrond voor het winnen of benutten van in de ondergrond aanwezige natuurlijke hulpbronnen, voor het opslaan van stoffen in de ondergrond of het meten van een aan de ondergrond gerelateerde parameters.

Omdat het hier om een registratieobject in de basisregistratie ondergrond gaat, is het logischer de term constructie aan te houden. Door ‘mijnbouw’ ervoor te zetten, is er onderscheid met de andere registratieobjecten die een constructie zijn.

3.2 Aanlevering van gegevens

De mijnbouwwetgeving beschrijft de verplichtingen van vergunninghouders – onder wiens verantwoordelijkheid mijnbouwconstructies worden aangelegd, aangepast en buiten gebruik gesteld – met betrekking tot het leveren van gegevens over mijnbouwconstructies. Deze gegevens betreffen onder andere gegevens over ligging en afmetingen van de geboorde holtes. De mijnbouwwetgeving geeft ook aan in welke gevallen (zoals aanleg, reparatie of verlaten van een boorgat, of het gaan winnen van zout) gegevens aangeleverd moeten worden en de termijnen waarbinnen dit plaats moet vinden.

Het beschikbaar stellen van gegevens over mijnbouwconstructies in de basisregistratie ondergrond heeft als doel om bestuursorganen te ondersteunen in het nakomen van hun gebruiksplicht zoals die in de wetgeving met betrekking tot de basisregistratie ondergrond is gedefinieerd. De aanlevering van deze gegevens aan de basisregistratie is als volgt geregeld.

Gegevens over boorgaten worden door vergunninghouders aangeleverd aan TNO, de daartoe door de minister van Economische Zaken gedelegeerde organisatie. Gegevens over zoutcavernes worden door vergunninghouders aangeleverd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de daartoe door dezelfde minister gedelegeerde organisatie. SodM levert de gegevens door aan TNO. Door TNO wordt een deel van deze gegevens over boorgaten en zoutcavernes aan de basisregistratie ondergrond geleverd.

Gegevens over steenkoolmijnen en over kalksteengroeves worden door of onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken respectievelijk de Provincie Limburg aan de basisregistratie ondergrond geleverd.

In de catalogus Mijnbouwconstructie is beschreven welke gegevens over mijnbouwconstructies in de basisregistratie ondergrond zijn opgenomen. Bij de opzet van de vastlegging van gegevens over boorgaten en zoutcavernes in de basisregistratie ondergrond zijn voorzieningen getroffen die het mogelijk maken deze gegevens te koppelen aan gegevens in de door TNO beheerde registers.

3.3 Vertrouwelijkheid van gegevens

Gegevens die aan de basisregistratie ondergrond zijn aangeleverd, zijn openbaar, tijdelijk niet-openbaar of permanent niet-openbaar.

Gegevens over de ondergrondse ligging van een boortraject hebben vanwege de mijnbouwwetgeving een vertrouwelijk karakter gedurende een periode van een aantal jaren vanaf het tijdstip waarop de gegevens door de vergunninghouder zijn verstrekt. Na deze periode zijn de gegevens openbaar raadpleegbaar via de basisregistratie ondergrond. Gegevens over de positie van een boorgat aan het aardoppervlak en over het bestaan van een boortraject hebben geen vertrouwelijk karakter.

Bij mijnstelsels geeft de bronhouder via een attribuut aan of de liggingsgegevens van transport- en ontginningszones ervan een permanent vertrouwelijk karakter hebben.

3.4 Boorgaten

3.4.1 Aanlevering van gegevens

Voor de basisregistratie ondergrond zijn in relatie tot aanlevering van gegevens aan de basisregistratie ondergrond de volgende momenten van belang (met erachter de vertaalslag aangegeven naar de registratie ondergrond):

  • De aanleg van een boorgat is gestart: een nieuw boorgat ontstaat, en de startdatum boring van het boortraject van de categorie primaire boortraject is bekend.
  • De eerste aanleg van een boorgat is afgerond: de einddatum boring, de datum openbaarmaking en de boortraject locatie van het primaire boortraject zijn bekend.
  • Het boren van een zijtak is gestart: een nieuw boortraject van de categorie zijtak wordt aan het boorgat toegevoegd en de startdatum boring ervan is bekend.
  • Het boren van een zijtak is afgerond: de einddatum boring, de datum openbaarmaking en de boortraject locatie van de zijtak zijn bekend.

3.4.2 Relatie met 'mijnbouwinstallatie' en 'put'

Toelichting van de begrippen ‘mijnbouwinstallatie’ en ‘put’ uit de mijnbouwwetgeving helpt om de betekenis van het begrip boorgat in de basisregistratie ondergrond te verduidelijken. Met mijnbouwinstallaties worden bovengrondse installaties bedoeld waarvandaan boorgaten gemaakt zijn. Mijnbouwinstallaties zijn niet in de registratie ondergrond opgenomen. Het begrip put is gedefinieerd als een boorgat dat na aanleg, inrichting en afwerking in gebruik is genomen. Hiermee wordt aangegeven dat er winning via het boorgat kan plaatsvinden. In de registratie ondergrond is er, in navolging van de mijnbouwwetgeving, onderscheid tussen het in gebruik en buiten gebruik zijn van een boorgat, echter zonder een boorgat te karakteriseren als put.

3.4.3 Boortrajecten

Een boortraject is een holte in de ondergrond die onderdeel is van een boorgat en ontstaan is na het uitvoeren van een boring. Het inmeten van de ligging van een boortraject gebeurt tijdens of na het boren. Bij een primair boortraject worden per meting de afstand ten opzichte van het oorspronkelijk verticaal referentiepunt en de deviatie van dit nulpunt vastgelegd. De deviatie bestaat uit de azimut en de hellingshoek (zie figuur 2). De afstand tussen meetpunten varieert en is korter (bijvoorbeeld slechts 10 meter) naarmate de afstand vanaf het oorspronkelijk verticaal referentiepunt groter is.

Figuur 2 : Schematische weergave van het inmeten van de ligging van een boortraject. Op meerdere afstanden van de oorsprong van een boorgat wordt de deviatie ten opzichte van de oorsprong van het boorgat gemeten. In deze figuur is getekend dat dit vanuit de boorkop wordt gedaan.

Bij een zijtak kan de wijze van inmeten variëren. Er kan ingemeten worden vanuit de oorsprong van het boorgat of vanuit het tie-in-point, dat wil zeggen het punt waar de zijtak ontspringt uit het primaire boortraject of uit een andere zijtak.

De basisregistratie ondergrond bevat niet de ingemeten waarden, maar per boortraject als geometrie een driedimensionale curve die is berekend op basis van de ingemeten waarden. In de basisregistratie ondergrond is vereist dat de geometrieën van de boortrajecten van een boorgat naadloos op elkaar aansluiten. Dit wil zeggen dat het beginpunt van iedere zijtak topologisch gezien op de geometrie van het primaire traject of van een andere zijtak ligt. Anders gezegd: de x, y en z coördinaat van het beginpunt van een zijtak komen exact overeen met een x, y en z coördinaat van het primaire traject of de andere zijtak. Dit vereist dat bij opname in de registratie ondergrond van de geometrie van een zijtak de geometrie van het primaire traject of van de zijtak waaruit de nieuwe zijtak ontspringt, opnieuw is bepaald. Het beginpunt van de nieuwe zijtak dient namelijk als x, y en z coördinaat aan de geometrie van het primair boortraject of van de al bestaande zijtak toegevoegd te worden.

In figuur 3 zijn de verschillende situaties weergegeven met betrekking tot het naadloos op elkaar aan laten sluiten van de geometrie van de nieuwe zijtak aan de geometrieën van de bestaande boortrajecten:

  1. De zijtak is ingemeten vanaf het tie-in-point. In dit geval wordt de geometrie van het primaire traject of de zijtak waarop het tie-in-point is gelegen, opnieuw bepaald.
  2. De zijtak is ingemeten vanaf de oorsprong van het boorgat. In dit geval zijn er twee mogelijkheden wat te doen met de metingen vanaf dat nulpunt tot aan het tie-in-point van de nieuwe zijtak:
    1. Deze metingen worden genegeerd; wat betreft het opnieuw bepalen van geometrieën is de situatie gelijk aan situatie 1.
    2. Op basis van deze metingen wordt de geometrie van het primaire traject en alle eventuele zijtakken tot aan het tie-in-point van de nieuwe zijtak opnieuw bepaald.
Figuur 3 : Schematische weergave van het opnieuw bepalen van geometrieën van boortrajecten na het boren van een zijtak.

De keuze om de nieuwste metingen te laten prevaleren boven de bestaande metingen, en daarmee om bestaande geometrieën te vervangen, is ingegeven vanuit de verwachting dat nieuwe metingen van hogere kwaliteit zijn dan oude metingen vanwege nieuwere, verbeterde meettechnieken.

Bij het verlaten van een boorgat dient het bovenste deel van de ondergrondse verbuizing verwijderd te worden en het boorgat op meerdere dieptes gedicht te worden met cementpluggen. De geometrieën van de boortrajecten van een verlaten boorgat worden hier niet op aangepast.

3.5 Mijnstelsels

3.5.1 Steenkoolmijnen

Al sinds de Romeinse tijd wordt steenkool kleinschalig gewonnen en gebruikt als brandstof. Zo zijn bij meerdere Romeinse overblijfselen, kolenresten gevonden die gedolven zijn in het dal van de Worm. In de middeleeuwen was men het kolendelven langs de Worm bij Kerkrade nog niet verleerd. Het delven gebeurde eerst als seizoenswerk in tijden dat er weinig andere (land)arbeid te doen was. Voor de industriële revolutie werd steenkool niet als hoogwaardige brandstof gezien. Door het gebruik in stoommachines en de ijzerindustrie veranderde dit en werd mijnbouw een beroep met specialisaties. De winning van steenkool nabij de Worm gebeurde in het begin door families. De nabij gelegen abdij Kloosterrade (Rolduc) begon vanaf de middeleeuwen met het organiseren van de steenkoolmijnbouw rond Kerkrade. Eerst werd de kolenlaag vanuit de dalwand gevolgd, later werden er vanaf het plateau kleine schachtjes aangelegd naar de kolenlagen. In het achterliggende gebied zijn vanaf de middeleeuwen vele kleine mijnen ontstaan vanuit deze schachtontginningen. Door investeringen begin 18e eeuw door onder andere de abdij werd de mijnbouw grootschaliger. De regio en het omringende buitenland werden bediend met steenkool. Door de aanleg van spoorwegen tussen onder andere Herzogenrath en Sittard eind 19e eeuw kon ook de rest van Nederland zich verwarmen met de steenkool uit Zuid-Limburg. De oudste mijnen zijn in Kerkrade te vinden waar de steenkool relatief kort aan het oppervlak komt. Het winnen van steenkool op grotere diepte vergde hoge investeringen om de technieken te bekostigen en de risico’s bij eventueel mislukken te kunnen dragen.

Steenkoolmijnen waren aan het oppervlak herkenbaar aan de uitgebreide industriecomplexen met schachten, spooremplacementen, steenbergen en industriegebouwen. Wat niet zichtbaar was, waren de vele ondergrondse structuren zoals schachten, gangen, ontginningszones die een vele malen grotere omvang hadden dan het bovengrondse deel van de steenkoolmijn. In deze ondergrondse constructies werd steenkool gewonnen en naar het oppervlak afgevoerd via transportgangen en schachten. Voor deze ontginningen was ook een uitgebreide infrastructuur ondergronds aanwezig van treinsystemen, explosievenmagazijnen, werkplaatsen en opslagruimtes.

Al deze constructies zijn door mijnmeters zeer nauwkeurig vastgelegd in mijnkaarten. Elk mijnbedrijf maakte eigen kaarten waarvan een kopie bij SodM gedeponeerd werd. Met het sluiten van de mijnen is het eigendom van de kaarten publiek domein geworden. Het Ministerie van Economische Zaken (EZK) heeft in het kader van het onderzoek naar de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolmijnbouw in Zuid-Limburg opdracht gegeven tot het digitaliseren en georefereren van alle mijnkaarten. Deze digitale versie is publiek domein. De kaarten zijn in beheer bij het Ministerie van EZK en Het Gegevenshuis in Landgraaf. De Provincie Limburg heeft de drempelkaarten, hoofdgrondplannen en laagplannen laten selecteren, indexeren en kaarten die bij elkaar horen laten samenvoegen tot gecombineerde kaarten. De kaarten zijn niet gevectoriseerd. Eigenaar hiervan is de Provincie Limburg. De digitale bronbestanden zijn opgenomen in de kaartviewer van Het Gegevenshuis. De bij Het Gegevenshuis aangesloten organisaties kunnen de individuele en gecombineerde mijnkaarten raadplegen. Via deze aangesloten organisaties, met name de gemeenten, kunnen derden desgewenst ook inzage krijgen in de mijnkaarten. Het Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL) in Maastricht en Het Gegevenshuis in Landgraaf beschikken tevens over fysieke kaarten van het mijnarchief. Dit betreffen behalve de drempelkaarten, hoofdgrondplannen en laagplannen ook geologische profielen, doublures, oppervlaktekaarten, top carboonkaarten en verdere overzichtskaarten.

3.5.2 Kalksteengroeves

Behalve de bovengrondse dagbouw van kalksteen, zijn in Zuid-Limburg ook ongeveer 300 ondergrondse kalksteengroeves die in de basisregistratie ondergrond opgenomen worden als mijnbouwconstructies.

Kalksteengroeves zijn kleinschalig vanaf de ijzertijd ontstaan. Vanaf de middeleeuwen zijn de ontginningen ondergronds grootschalig uitgevoerd. Het hoogtepunt van de ontginningen lag tussen 1700 en 1940. In 2020 vindt nog in slechts één groeve ontginning plaats door twee aannemers en komt er jaarlijks tussen de 100 en 200 meter gang bij. De ontginning gebeurde tot de jaren 80 van de 20e eeuw uitsluitend met handgereedschappen: zagen, beitels en houwelen. Sindsdien wordt met elektrische kettingzagen gewerkt. De winning ondergronds leverde ongeveer 30% restmateriaal op dat ondergronds achterbleef, opgestapeld in ongebruikte gangen. Deze losse kalksteen is in veel groeves later weer gewonnen voor andere doeleinden zoals kalkbranderijen, grondverbetering en industriële toepassing.
De toegangen tot de ondergrondse kalksteengroeves zijn meestal een gang die vanaf de dalwand de groeve min of meer horizontaal ingaat. Soms helt de gang licht om de juiste kalksteenlaag te kunnen bereiken. De toegangsgangen zijn meestal kort. De kalksteen is al na enkele meters dusdanig homogeen en bruikbaar dat direct na de ingang al gebruiksklare kalksteen beschikbaar is. In een enkel geval moet de toegangsgang wat langer zijn omdat dalwandverstoringen de mergel aangetast hebben. Ondergronds wordt bij de grotere groeves weleens een verbindingstunnel gemaakt door een slecht stuk kalksteen om een beter stuk kalksteen te ontginnen. Deze proeftunnels zijn zelden langer dan enkele meters. Een enkele maal is een groeve alleen bereikbaar via een schacht.

De meeste gangen zijn initieel als steengroeve gebruikt (zie figuur 4). Hierna werd de overgebleven ruimte hergebruikt voor zeer diverse doeleinden zoals champignonkweek, opslag, toerisme, enzovoorts.

Figuur 4 : Blokbreken, het ontginnen van kalksteen in ondergrondse kalksteengroeves (foto J. Orbons).

Kaarten van de kalksteengroeves zijn niet in openbare archieven opgenomen. De kaarten zijn deels aanwezig bij onderzoeksinstituten, deels bij particulieren en zijn deels vindbaar op internet. In de jaren 70 heeft de toenmalige Provinciale Waterstaat van de provincie Limburg kaarten laten vervaardigen van de contouren en de toegangen van de groeves. Deze kaarten zijn inmiddels verouderd en bevatten foutieve informatie. De ligging van de transport- en ontginningszones staat echter niet op deze provinciale kaarten. De Provincie Limburg stelt de kaarten van de gangen ondergrond niet openbaar beschikbaar in verband met de openbare veiligheid. In de basisregistratie ondergrond worden dan ook alleen gegevens over de contouren en de toegangen als publiek beschikbare gegevens opgenomen. Details over transport- en ontginningszones is na toestemming door de bronhouder beschikbaar.

3.6 Zoutcavernes

3.6.1 Algemeen

Een zoutcaverne is een in de ondergrond gelegen holruimte die is ontstaan door het weghalen van zout. De vorming van zoutcavernes in Nederland geschiedt door middel van oplossingsmijnbouw. Hiervoor worden één of meerdere boortrajecten (een holte in de ondergrond die onderdeel is van een boorgat en ontstaan is na het uitvoeren van een boring) geboord tot in de zoutlaag. Het transporteren van zoet water in de zoutlaag zorgt ervoor dat het zout dat zich in de diepe ondergrond bevindt oplost. Door dit zoute water, ook wel pekel genoemd, naar boven te pompen ontstaan er cavernes, holruimten in de bodem. Dit oplosproces, het zogenoemde uitlogen, vergt tijd. Over de duur van enkele jaren ontstaat een holte waarvan de dimensies onder andere afhankelijk zijn van de diepteligging, vorm, dikte en samenstelling van het zoutvoorkomen.

De ontstane holteruimte wordt ingenomen door de pekel en een dun laagje diesel op de pekel; dit beschermt het dak van de caverne onder de grond. Als de caverne voor opslag wordt gebruik, dan vervangt de opgeslagen stof de pekel. Er ontstaat geen lege ruimte in de ondergrond.

Zoutcavernes die in de Nederlandse bodem worden gevormd zijn aanwezig in zoutvoorkomensl niet dieper dan 3000 meter. In het dieptebereik tot 1500 meter gedraagt het zout zich redelijk stabiel en kunnen blijvende cavernes worden aangelegd. Zoutcavernes in het dieptebereik van 500 meter tot 1000 meter hebben doorgaans een bol- of peervormige vorm. Meer langgerekte cilindrische cavernes met een hoogte van enkele honderden meters worden aangelegd in het dieptebereik van 1000 meter tot 1500 meter. Een dergelijke geometrie wordt gekozen vanwege de grote stabiliteit. De stabiliteit van de caverne wordt daarnaast gewaarborgd door het stellen van een minimale afstand tussen de caverne en de flank van het zoutvoorkomen en tussen cavernes onderling.

3.6.2 Holruimtecontour

De holruimtecontour is de berekende maximale cumulatieve contour van de caverne. Geprojecteerd op het aardoppervlak visualiseert deze contour waar de caverne in de ondergrond is gelegen. Deze contour verandert met de tijd net zoals de afmetingen van de caverne veranderen door de loging, de plasticiteit van het zout of het instorten van de caverne.

3.6.3 Cavernemetingen

De vorm, afmetingen en stabiliteit van de caverne worden na loging gemonitord. Met behulp van SONAR (SOund NAvigation Ranging) wordt de vorm van de caverne periodiek volledig ingemeten. Door de continue verandering van de caverne is een gedane meting altijd een momentopname. De meest actuele meting is daarom relevant. Nadat een caverne verlaten wordt, kunnen geen metingen meer gedaan worden.

4. Mijnbouwconstructie

4.1 Inleiding

4.1.1 Mijnbouwconstructie algemeen

De catalogus voor de mijnbouwconstructie beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond binnen het domein mijnbouwwet zijn opgenomen over boorgaten, mijnstelsels (steenkoolmijnen en kalksteengroeves) en zoutcavernes. Onderstaande informatie heeft deels betrekking op zowel boorgaten, mijnstelsels als zoutcavernes. Deels is er ook sprake van specifieke gegevens per soort mijnbouwconstructie. Deze verdeling is in onderstaande paragrafen terug te vinden.

4.1.2 Relatie met registratieobject Mijnbouwwetvergunning

Bij een mijnbouwconstructie die is aangelegd en/of wordt geëxploiteerd onder de mijnbouwwet, is sprake van een mijnbouwwetvergunning waaronder die aanleg of exploitatie plaatsvindt of plaats heeft gevonden. In de basisregistratie ondergrond is mijnbouwwetvergunning het andere registratieobject in het domein mijnbouwwet (zie de betreffende catalogus). De relatie tussen een mijnbouwconstructie en een mijnbouwwetvergunning wordt vastgelegd zoals dat hieronder in de paragraaf ‘Belangrijkste entiteiten’ per soort mijnbouwconstructie is beschreven.

4.1.3 Boorgaten

In de Nederlandse ondergrond worden boorgaten gemaakt voor het opsporen en winnen van delfstoffen (zoals aardgas, aardolie en zout), het opsporen en winnen van aardwarmte (geothermie) en het ondergronds opslaan en terugwinnen van (delf)stoffen. In de Nederlandse ondergrond zijn boorgaten gerealiseerd met een geboorde afstand van meer dan 8 kilometer en tot op een loodrecht naar beneden gemeten diepte van ruim 5 kilometer.
In de basisregistratie ondergrond worden alleen boorgaten opgenomen die onder de Mijnbouwwet vallen, uitgezonderd als het boorgat betrekking heeft op steenkool of kalksteen. Een boorgat valt onder de Mijnbouwwet als een boorgat is ontstaan bij een boring a) naar een diepte van meer dan 100 meter beneden de aardoppervlakte voor delfstoffen of voor het opslaan van stoffen in de ondergrond, of b) naar een diepte van meer dan 500 meter beneden de aardoppervlakte voor aardwarmte.

4.1.4 Mijnstelsels

In de provincie Limburg zijn ondergrondse mijnstelsels aangelegd voor de winning van steenkool en kalksteen. In de kalksteen zijn ook ondergrondse stelsels aangelegd voor andere doeleinden dan het winnen van kalksteen. Deze stelsels worden gerekend onder de kalksteengroeves.

4.1.5 Steenkoolmijnen

Steenkool is een brandbaar gesteente dat binnen Nederland in de geologische periode carboon ontstaan is uit veenmateriaal. Deze veenlagen zijn cyclisch afgezet, afgewisseld met lagen kalksteen en zandsteen waardoor meer dan honderd verschillende steenkoollagen voorkomen. Door geologische processen zijn de lagen vervormd, liggen ze onder een hoek en zijn door breuken in het gesteente grote sprongen ontstaan in de ligging ervan. Al sinds de Romeinse tijd wordt steenkool kleinschalig gewonnen en gebruikt als brandstof. In de middeleeuwen werd bij Kerkrade een steenkoollaag aangetroffen in de dalwand van het riviertje de Worm. In het achterliggende gebied zijn vanaf de middeleeuwen vele kleine mijnen ontstaan vanuit schachtontginningen. Vanaf ongeveer 1800 werden grootschalige mijnen aangelegd en werd Nederland bediend met steenkool voor verwarming en energieopwekking. De oudste mijnen zijn in Kerkrade te vinden waar de steenkool relatief dicht aan het oppervlak komt. In noordwestelijke richting bevindt de steenkool zich op grotere diepte. De winning van steenkool vindt plaats in een brede band over het noorden van Zuid-Limburg. In Midden-Limburg bij Roermond is in de jaren 50 van de 20e eeuw nog een aanzet gedaan tot een mijn door een schacht te graven maar deze is niet tot productie gekomen (zie figuur 5 voor de ligging van de steenkoolmijnen). Steenkool wordt tot grote diepte ontgonnen, tot ruim 1000 meter onder maaiveld. Alle steenkoolmijnen zijn tussen eind jaren 60 en begin jaren 70 buiten gebruik gesteld en hermetisch afgesloten.

Figuur 5 : De ligging van de steenkoolmijnen in het noorden van Zuid-limburg en nabij Roermond (geschematiseerd).

Bovengronds bestaat een steenkoolmijn uit veel grote gebouwen: de schachthoofden met de markante toren en wielen, de fabrieken, de spoorlijnen en andere infrastructuur. Tegenwoordig zijn de enorme storthopen waar de niet-bruikbare steen van de mijn gestort werd nog de meest zichtbare overblijfselen van de steenkoolmijnen. Bovengrondse structuren worden niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond.
De schachten leidden tot diverse verdiepingen ondergronds. Op een verdieping liepen grote tunnels met transportsystemen naar de steenkoollagen. Mijnwerkers en materiaal werden hierdoor aangevoerd naar de steenkoollagen. Gewonnen steenkool werd afgevoerd via de gangen op de diverse verdiepingen tot bij de schacht en daar omhoog getransporteerd. Schachten, transportgangen en ontgonnen steenkoollagen worden opgenomen in de basisregistratie ondergrond.

4.1.6 Kalksteengroeves

Kalksteen dagzoomt alleen in het zuiden van Zuid-Limburg waar deze steen aan het oppervlak komt in de dalwanden. Lokaal wordt deze kalksteen ‘mergel’ genoemd. Het Zuid-Limburgse landschap kent vele dagbouwgroeves waar kalksteen in een open groeve ontgonnen is. Deze dagbouwgroeves vallen buiten de basisregistratie ondergrond.
Een kleine 300 kalksteengroeves hebben ondergrondse ontginningen waarbij in gangen de kalksteen gedolven is om bouwsteenblokken of losse kalk te winnen. Deze ontgonnen kalksteenlagen liggen tot enkele tientallen meters onder het maaiveld. De ondergrondse mijnstelsels in de kalksteen worden wel in de basisregistratie ondergrond opgenomen (zie figuur 6 voor de ligging van de kalksteengroeves).

Figuur 6 : De ligging van de kalksteengroeves in het zuiden van Zuid-Limburg.

4.1.7 Kaartmateriaal steenkoolmijnen

In de basisregistratie ondergrond wordt verwezen naar het ingescand en geogerefereerd kaartmateriaal van steenkoolmijnen. De steenkoolontginningen van voor 1815 zijn niet ingemeten. Hooguit wordt op de sporadisch beschikbare kaarten melding gemaakt van de ligging van een mijnschacht, waarbij de locatie vaak algemeen en zeer onnauwkeurig is weergegeven.
Vanaf 1810 zijn vanwege nieuwe wetgeving kaarten gemaakt van steenkoolmijnen. Het mijnbedrijf dat een mijnstelsel exploiteerde had de plicht voor de eigen mijn kaarten te maken en deze in een eigen kaartarchief op te slaan. Vanaf 1815 zijn de steenkoolmijnen ingemeten door mijnmeters. Het driedimensionale karakter van de steenkoolmijn is in een of meerdere kaarten van verschillende soorten aangegeven. Drie van deze soorten worden opgenomen in de basisregistratie ondergrond. Deze drie kaartsoorten laten de belangrijkste componenten van de steenkoolmijn zien. Het betreft de drempelkaarten, de hoofdgrondplannen en de laagplannen. Deze kaarten zijn in figuur 7 schematisch weergegeven.

Figuur 7 : Schematische weergave van een steenkoolmijn met daarin drie soorten mijnkaarten aangegeven.
  • Drempelkaart. De drempelkaart is een kaart van het aardoppervlak waarop ingetekend staat welke verzakkingen en scheuren – de drempels – aan het maaiveld en aan gebouwen gerapporteerd zijn. Iedere mijn hield deze zogenaamde drempels bij op de drempelkaarten. Omdat de ondergrondse mijnbouw zich tot grote afstand van de mijnschacht uitstrekt, beslaan de drempelkaarten een groot oppervlak.
  • Hoofdgrondplan. De ondergronds infrastructuur is vastgelegd in de hoofdgrondplannen. Toegang tot de ondergrondse mijngangen wordt verkregen middels een schacht die vanaf maaiveld recht naar beneden gaat. In de schacht zijn verdiepingen aangebracht van waaruit het uitgebreide stelsel van horizontale transportgangen begint. In bovenstaande figuur 7 is één zo’n hoofdgrondplan als blauwe lijn weergegeven. Ook de twee hoger gelegen horizontale transportgangen hebben een eigen hoofdgrondplan in dit voorbeeld. Vanuit deze grote transportgangen in de verdiepingen werden de steenkoollagen bereikt. Omdat in deze gangen treinen rijden, zijn deze gangen horizontaal. Dit zijn de zogenaamde hoofdsteengangen die voor het grote transport van mensen en materiaal naar de werkfronten zorgden en voor de afvoer van de gewonnen steenkool. Vanuit de hoofdsteengangen gaan kleinere steengangen naar de te ontginnen steenkoollagen. Deze kleinere steengangen kunnen hellend of horizontaal zijn. Binnen de verdiepingen zijn vele op- en neerbraken. Deze zogeheten tussenschachten maken verbindingen tussen verdiepingen of naar steenkoollagen die dieper of ondieper liggen. Op enkele plaatsen zijn er gangen met een helling die verdiepingen en steenkoollagen met elkaar verbinden.
  • Laagplan. De ontginningen staan opgenomen op de laagplannen. In het Limburgse mijngebied zijn ruim 100 steenkoollagen. Deze lagen hebben allemaal een nummer (de zogenaamde GB-code) gekregen, toegekend door het Geologisch Bureau. Van de ruim 100 steenkoollagen zijn er 64 ontgonnen omdat het daar winbare steenkool betrof. De steenkoollagen liggen niet in horizontale vlakken: ze golven en maken verspringingen bij breuken. Daarnaast dalen de steenkoollagen in het algemeen in noordwestelijke richting, dagzomend in Kerkrade en op een diepte van 800 meter onder maaiveld aan het westelijke gedeelte. In bovenstaande figuur 7 zijn twee van deze steenkoollagen weergegevens als donkergrijze banden. In de onderste is met een rode stippellijn de ligging van het laagplan van die desbetreffende steenkoollaag weergegeven. Ook de andere steenkoollagen hebben ieder een eigen serie laagplankaarten. De laagplannen zijn een horizontale verbeelding van de golvende steenkoollagen en laten zien waar steenkool ontgonnen is en hoe de gangen lopen die in de steenkoollagen gegraven zijn. Deze gangen lopen zoveel mogelijk horizontaal maar een groot deel is hellend om de schuine oriëntatie van de steenkoollagen te kunnen volgen.
    De steenkoollagen werden ontgonnen vanuit de transportgangen via kleinere transportgalerijen, schachten en hellende gangen. De ontginning vond plaats op diverse manieren waarbij zoveel mogelijk steenkool weggehaald werd. De ontgonnen delen heten ‘panelen’ of ‘pijlers’ (verder genoemd: ‘panelen’). Na de ontginning werden de ontgonnen panelen gecontroleerd ingestort, opgevuld of open gelaten. Deze panelen worden als ontginningszones in de basisregistratie ondergrond opgenomen.
    In de oude ontginningen waren de panelen kleine gebiedjes langs exploratiegangen, met de moderne industriële ontginningssystemen werden de panelen in de loop van de tijd steeds groter. In de laagplannen staan details over de ontgonnen panelen. Meestal wordt de maand en het jaar van ontginning van het betreffende paneel, de samenstelling van de steenkool, incidenteel een Normaal Amsterdams Peil (NAP) hoogtepunt en informatie over de methode van opvulling vermeld.

4.1.8 Kaartmateriaal kalksteengroeves en andere ondergrondse gangen

In de basisregistratie ondergrond is geen kaartmateriaal van kalksteengroeves opgenomen. Wel is het kaartmateriaal gebruikt voor het vectoriseren van groeves en hun componenten (toegangen, transportzones en ontginningszones), die wel in de basisregistratie ondergrond zijn opgenomen.
Uit de tijd van de ontginning is weinig tot geen kaartmateriaal van kalksteengroeves beschikbaar. De meeste kaarten zijn gemaakt voor andere doeleinden zoals voor vleermuisonderzoeken, geologische onderzoeken en cultuurhistorisch onderzoeken. Enkele grote groeves zijn landmeetkundig ingemeten door meetpunten en meetlijnen door de groeve te leggen van waaruit de omliggende gangen ingeschetst zijn. De meeste groeven zijn echter slechts schetsmatig ingetekend, op zijn best met meetlint en kompas. De gangen rondom die meetpunten zijn ingeschetst.
Het eigendom van de groevekaarten is gefragmenteerd. De kaarten gaan binnen grote groepen gebruikers rond waarbij men eigen verbeteringen en toevoegingen maakt. Slechts een enkele groeve is ingemeten in RD-coördinaten. De NAP-hoogtes van de ondergrondse gangen is slechts bij een paar groeves ingemeten. Meestal wordt de hoogte van de ingang uit het AHN gebruikt als hoogte voor de groeve. Dit is slechts beperkt correct omdat groeves ook een hoogteverloop hebben en omdat vanuit de ingangen vaak eerst licht gedaald werd om de goede kalksteenlaag te kunnen ontginnen.
Bij het vectoriseren is zo goed mogelijk de kaart correct weergegeven maar er heeft geen nieuwe inmeting plaats gevonden.

4.1.9 Mijnstelsels op buitenlands grondgebied

Enkele steenkoolmijnen lopen tot enkele honderden meters door onder Duits en Belgisch grondgebied, waarbij de ingang op Nederlands grondgebied ligt. In diverse internationale verdragen tussen Nederland enerzijds en Duitsland of België anderzijds wordt beschreven dat de ondergrondse ontginningen geheel als Nederlandse ontginningen beschouwd dienen te worden inclusief de bijbehorende verantwoordelijkheid voor gevolgen van de mijnbouw. Een extra complicerende situatie ontstaat bij de Domaniale mijn in de gemeente Kerkrade. De concessie c.q. de vergunning van de Domaniale strekt zich ook onder Duits grondgebied uit waar ook schachten toe behoren. Ontginningen die zich vanuit Nederlands grondgebied uitstrekken onder buitenlands grondgebied worden opgenomen in de basisregistratie ondergrond.
Kalksteengroeves zijn meestal van grote ouderdom waarbij op enkele plaatsen groeves onder de huidige grens door lopen. Er zijn een paar groeves onder Nederlands grondgebied waarvan alleen ingangen op Belgisch grondgebied liggen. Vanuit Nederland kan geen controle uitgeoefend worden op de Nederlandse delen van de groeve. In de basisregistratie wordt de gehele groeve, inclusief ingangen op Belgisch grondgebied, opgenomen.

4.1.10 Eigenaarschap mijnstelsels

Het eigendom van de kalksteengroeves is een gedeeld eigendom. De kadastraal eigenaar bovengronds heeft een eigendomsrecht op de kalksteen onder zijn kadastraal perceel. De gangen onder zijn kadastraal perceel hebben een ingang die niet per se op hetzelfde kadastrale perceel hoeft te liggen. De eigenaar van het kadastraal perceel waar die ingang zich bevindt heeft ook een eigendomsrecht op de gangen die zich achter de ingang bevinden, het zogenaamde ‘eigendom door horizontale natrekking’. Daarmee ontstaat de situatie dat de gangen ondergronds meerdere eigenaren kunnen hebben. Als de eigenaar bovengronds geen toegang heeft tot de ondergrondse gangen, is zijn eigendomsrecht zeer beperkt: hij kan geen toezicht houden, onderhoud verrichten of nut van die gangen hebben. Mocht de ondergrondse eigenaar echter exploitatie gaan doen in de gangen ondergronds, een economische winst halen uit het gebruik van het gedeelde eigendom, dan moeten bovengrondse eigenaar en ondergrondse eigenaar daar afspraken over maken.
In het geval dat er meerdere ingangen zijn tot de ondergrondse gangen waarbij meerdere verschillende eigenaren door horizontale natrekking eigendomsaanspraak kunnen maken op de ondergrondse gangen, kan dit een bijzonder complex verhaal worden. In dit soort situaties is het eigendom ondergronds niet helder en zal bij een conflict een rechterlijke uitspraak nodig zijn om de eigendomsrechten vast te leggen. Hier is nog maar zeer weinig jurisprudentie over.
In de basisregistratie ondergrond wordt een eigenaar van een kalksteengroeve opgenomen indien alle toegangen ervan op Nederlands grondgebied liggen, alle toegangen dezelfde eigenaar hebben en de eigenaar geen natuurlijk persoon is.

4.1.11 Zoutcavernes

Zoutcavernes worden in de Nederlandse ondergrond gevormd ten behoeve van het winnen van zout alsmede het ondergronds opslaan van stoffen. Een zoutcaverne is een in de ondergrond gelegen holruimte die is ontstaan door het weghalen van zout door middel van het oplossen van dit zout in zoet water wat in het zoutvoorkomen wordt getransporteerd. De ontstane holruimte bevat water met daarin opgelost zout, wat in het kader van opslag kan worden vervangen door de opgeslagen stof. Er ontstaat geen lege ruimte in de ondergrond. Zoutcavernes worden in Nederland gerealiseerd tot een diepte van 3000 meter.

4.1.12 Historische gegevens

Voor historische gegevens wordt het kwaliteitsregime IMBRO/A gehanteerd. Hiermee wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde hebben of dat ze andere waarden mogen hebben dan onder het kwaliteitsregime IMBRO zijn toegestaan.

Een belangrijke datum in relatie tot historische gegevens is 1 juni 2022, de datum waarop de wet Bro in werking treedt met betrekking tot het registratieobject Mijnbouwconstructie. In onderstaande tekst wordt naar deze datum gerefereerd met ‘datum inwerkingtreding’.

4.1.12.1 Boorgaten

Gegevens over alle bestaande boorgaten ten behoeve van mijnbouw in Nederland en zijn zogenaamde Exclusieve Economische Zone zullen in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen. Dit zijn gegevens die operators onder de in 2003 in werking getreden Mijnbouwwet of voorgaande (mijnbouw)wetten aangeleverd hebben. Deze gegevens omvatten alle gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden sinds de aanleg van een boorgat.

Een boorgat is een holte in de ondergrond die bestaat uit een stelsel van boortrajecten, welke op verschillende momenten geboord zijn of worden. Boorgaten kunnen in gebruik of buiten gebruik zijn. Boorgaten die in gebruik zijn kunnen worden uitgebreid met nieuwe boortrajecten. Voor boorgaten die buiten gebruik zijn gesteld, geldt dat bij een eventuele uitbreiding – middels boring van een nieuw boortraject – het boorgat eerst weer in gebruik moet worden gesteld. (Dit is een proces wat in de praktijk weinig tot niet voor komt.)

Boorgaten die wettelijk buiten gebruik zijn op datum inwerkingtreding worden beschouwd als historische boorgaten. Gegevens over deze boorgaten en bijbehorende boortrajecten worden beschouwd als historische gegevens.

Een boorgat kan bestaan uit boortrajecten geboord vóór en geboord ná datum inwerkingtreding. Deze boorgaten zijn daarmee in gebruik op datum inwerkingtreding. Gegevens erover worden daarom niet beschouwd als historische gegevens.

4.1.12.2 Zoutcavernes

De gegevens over zoutcavernes die in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen, zijn de gegevens die de situatie in de ondergrond laten zien op datum inwerkingtreding. Deze gegevens worden niet beschouwd als historische gegevens.

4.1.12.3 Mijnstelsels

De Mijnbouwwet biedt geen mogelijkheid tot de aanleg van nieuwe steenkoolmijnen. Gegevens, inclusief mijnkaarten, over een steenkoolmijn worden voor de basisregistratie ondergrond daarom beschouwd als historische gegevens. Dit is ongeacht of het bestaan van de steenkoolmijn bekend was op datum inwerkingtreding. Gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden, worden niet opgenomen. Uitzondering hierop is de gebeurtenis die de aanleg van een mijnstelsel betreft.

De Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid tot de aanleg van nieuwe kalksteengroeves. Gegevens over kalksteengroeves die worden aangelegd na datum inwerkingtreding worden niet beschouwd als historische gegevens. Gegevens over een kalksteengroeve die bestond op datum inwerkingtreding worden beschouwd als historische gegevens. Dit is ongeacht of het bestaan van die kalksteengroeve bekend was op datum inwerkingtreding.

4.2 Belangrijkste entiteiten

4.2.1 Mijnbouwconstructies algemeen

4.2.1.1 Mijnbouwconstructie

Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die een mijnbouwconstructie identificeren. Iedere mijnbouwconstructie is van één subtype: boorgat, mijnstelsel of zoutcaverne.

4.2.1.2 Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een mijnbouwconstructie geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond weer, de zogenaamde formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.

4.2.1.3 Levensduur

Een mijnbouwconstructie is op enig moment ontstaan en het bestaan ervan kan op enig moment worden beëindigd. Deze beëindiging is niet hetzelfde als een buitengebruikstelling. Bijvoorbeeld een boorgat kan op enig moment niet meer worden gebruikt voor winning en afgesloten zijn, maar daarmee is het bestaan ervan niet ten einde. In de praktijk blijven boorgaten, mijnstelsels en zoutcavernes bestaan, uitzonderingssituaties daargelaten.
zoutcavernes bestaan, uitzonderingssituaties daargelaten.
De levensduur van een mijnbouwconstructie wordt vastgelegd met een begindatum en een einddatum. Afhankelijk van het soort mijnbouwconstructie zijn er regels wat er in de registratie ondergrond moet worden opgenomen.

4.2.1.4 Constructiegeschiedenis en Gebeurtenis

De levensduur van een mijnbouwconstructie wordt meer gedetailleerd beschreven middels gebeurtenissen. Het betreft de gebeurtenis waardoor een mijnbouwconstructie is ontstaan, de gebeurtenis waardoor een mijnbouwconstructie ophoudt te bestaan en tussenliggende gebeurtenissen die een wijziging van de mijnbouwconstructie betreffen. De complete set met gebeurtenissen wordt aangeduid met de term constructiegeschiedenis.
Gebeurtenissen worden niet met terugwerkende kracht vanaf de begindatum van een mijnbouwconstructie beschreven, maar vanaf de datum waarop de wet Bro in werking treedt met betrekking tot het registratieobject Mijnbouwconstructie.
De volgende gebeurtenissen zijn generiek voor boorgaten, mijnstelsels en zoutcavernes:

  1. De eigenaar is gewijzigd. Hieronder valt ook: de eigenaar is voor de registratie ondergrond bekend geworden (dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij de overdracht van een mijnstelsel van een natuurlijk persoon naar een niet-natuurlijk persoon) of de nieuwe eigenaar is niet bekend.
  2. De wettelijke status is gewijzigd.
  3. De mijnbouwconstructie heeft opgehouden te bestaan. Voor boorgaten heeft deze gebeurtenis tot nog toe niet plaatsgevonden. Voor mijnstelsels geldt dat in uitzonderlijke situaties deze gebeurtenis plaatsvindt in geval van volledige afgraving.

De gebeurtenissen die specifiek zijn per soort mijnbouwconstructie zijn in onderstaande paragrafen bij het soort mijnbouwconstructie beschreven.

4.2.1.5 Locatiebepaling

Locatiebepaling omvat metagegevens over een locatie zoals die middels een attribuut bij een boorgat, zoutcaverne of mijnstelsel is vastgelegd, zoals de methode van locatiebepaling die gebruikt is.

4.2.2 Boorgaten

4.2.2.1 Boorgat

Boorgat is gedefinieerd als subtype van de entiteit Mijnbouwconstructie. De gegevens die bij de entiteit Mijnbouwconstructie zijn gedefinieerd, gelden daarom ook voor boorgaten. Van een boorgat wordt de aangeleverde locatie vastgelegd in de entiteit Aangeleverde locatie en de op basis daarvan gestandaardiseerde locatie in Gestandaardiseerde locatie. De aangeleverde en de gestandaardiseerde verticale positie worden beide vastgelegd in de entiteit Aangeleverde verticale positie.
De holtes waaruit een boorgat bestaat – de boortrajecten – worden vastgelegd in de entiteit Boortraject. Ieder boorgat heeft minimaal één gerelateerd boortraject: het primaire boortraject.

Van een boorgat wordt de aangeleverde locatie vastgelegd in de het attribuut locatie en de op basis daarvan gestandaardiseerde locatie in Gestandaardiseerde locatie boorgat. De aangeleverde en de gestandaardiseerde verticale positie worden beide vastgelegd in de entiteit Aangeleverde verticale positie.

De holtes waaruit een boorgat bestaat – de boortrajecten – worden vastgelegd in de entiteit Boortraject. Ieder boorgat heeft minimaal één gerelateerd boortraject: het primaire boortraject. Daarnaast kan een boorgat één of meerdere zijtakken bevatten (zie figuur 8).

In figuur 9 is de vertaling gegeven van het 3D-model naar de gegevens zoals ze opgenomen worden in de basisregistratie ondergrond. De bovengrondse elementen zoals de boortoren worden niet opgenomen. De locatie van het boorgat (gemarkeerd met een stip) wordt als een puntlocatie opgenomen in het attribuut locatie. Het primaire boortraject (weergegeven in grijs) wordt opgenomen onder de entiteit Boortraject met als categorie ‘primair’. Zijtakken (weergegeven in kleur) worden opgenomen onder de entiteit Boortraject met als categorie ‘zijtak’. Locatiegegevens van boortrajecten worden per boortraject opgenomen onder de entiteit Boortraject locatie.

Figuur 8 : 3D-model van een boorgat met bovengronds een boortoren, ondergronds een primair boortraject en enkele zijtakken.
Figuur 9 : Model van een boorgat als vertaling van het 3D-model ervan.
4.2.2.2 Gebeurtenis

De volgende gebeurtenissen worden onderscheiden die specifiek zijn voor boorgaten.

  1. De aanleg van een boorgat is gestart. Hiervan is sprake als het primaire boortraject wordt geboord.
  2. Een boortraject, namelijk een zijtak, is toegevoegd aan een bestaand boorgat.
4.2.2.3 Mijnbouwwetvergunning

In de registratie ondergrond wordt bij een boorgat opgenomen onder welke mijnbouwwetvergunning het boorgat is aangelegd. Uitzondering hierop is wanneer die opsporingsvergunning is verlopen vóór 1 januari 2003 en daarom niet in de registratie ondergrond is opgenomen (zie de catalogus Mijnbouwwetvergunning). In dat geval wordt de winningsvergunning opgenomen die op de opsporingsvergunning is gevolgd en wél in de registratie ondergrond is opgenomen. Het is mogelijk dat meerdere boorgaten aangelegd of in gebruik zijn onder dezelfde mijnbouwwetvergunning.

Uit de basisregistratie van vergunningen is, op basis van de vergunning die bij het boorgat is vastgelegd, af te leiden welke vergunningen in de loop van de tijd van toepassing waren op het boorgat. Meerdere vergunningen kunnen elkaar opgevolgd hebben. Bijzonder geval is het splitsen van een vergunning, waarbij het geografische gebied van de oorspronkelijke vergunning verdeeld wordt over meerdere nieuwe vergunningen. Doordat bij iedere vergunning het vergunningsgebied is vastgelegd en van een boorgat de locatie bekend is, kan afgeleid worden onder welke nieuwe vergunning het boorgat valt.

4.2.2.4 Aangeleverde locatie, Gestandaardiseerde locatie boorgat en Aangeleverde verticale positie

Met betrekking tot de gebruikte referentiestelsels, referentiepunten en verticale referentievlakken waarin de horizontale en verticale positie van een boorgat en de boortrajecten ervan zijn ingemeten en in de basisregistratie ondergrond zijn vastgelegd, is het onderscheid van belang tussen:

  • ‘Onshore’ en ‘offshore’ boorgaten
  • De referentiestelsels, -punten en -vlakken die oorspronkelijk zijn gebruikt, en welke als gestandaardiseerd in de registratie ondergrond worden opgeslagen.

Een boorgat dat op zee aan landzijde van de mijnbouwgrens of op het land ligt, wordt gekenmerkt als een ‘onshore’ boorgat. Een boorgat dat aan zeezijde van de mijnbouwgrens ligt, wordt gekenmerkt als een ‘offshore’ boorgat. Het onderscheid bepaalt de referentiestelsels en referentievlakken die gebruikt mogen worden voor de basisregistratie ondergrond.

Het volgende geldt (zie hierbij figuur 10):

Gegeven Aangeleverd Gestandaardiseerd
Referentiestelsel
  • Onshore boorgaten: ETRS89 of RD.
  • Offshore boorgaten: ETRS89 of WGS84.
  • ETRS89(conform de uitgangspunten voor de basisregistraie ondergrond)
  • Afgeleid door de BRO.
Verticaal referentievlak
  • Er is geen onderscheid tussen aangeleverd en gestandaardiseerd
  • Onshore boorgaten: Normaal Amsterdams Peil (NAP).
  • Offshore boorgaten: Mean Sea Level (MSL) of Lowest Astronomical Tide (LAT)
Verticaal referentiepunt
  • Vastgelegd als oorspronkelijk verticaal referentiepunt.
  • Kan maaiveld zijn of verwijzen naar een bepaald onderdeel van de boorinstallatie (bijv. de draaitafel) waarvandaan is geboord.
  • Vastgelegd als lokaal verticaal referentiepunt.
  • Is gelijk aan het verticaal referentievlak (MSL, LAT en NAP, hiermee wordt feitelijk MSL 0, LAT 0 of NAP 0 aangeduid.).
  • Aangeleverd door de bronhouder.
Verschuiving
  • Vastgelegd als oorspronkelijke verschuiving.
  • Is het verschil tussen het verticaal referentievlak en het oorspronkelijk verticaal referentiepunt.
  • Vastgelegd als verschuiving.
  • Is het verschil tussen het lokaal verticaal referentievlak en het oorspronkelijk verticaal referentiepunt.
  • Heeft altijd als waarde: 0.
  • Aangeleverd door de bronhouder.

Bovenstaande houdt in dat de gestandaardiseerde verticale positie van een boorgat wordt gesteld op 0 MSL, 0 LAT of 0 NAP. Kenmerken van boortrajecten met betrekking tot diepte, zoals de werkelijke verticale einddiepte en de z-waarden in de geometrie van een boortraject, hanteren deze verticale positie als nulpunt. Doel hiervan is om registratieobjecten in de registratie ondergrond verticaal gezien zonder omrekening ten opzichte van elkaar te kunnen positioneren.

Figuur 10 : Schematische weergave van oorspronkelijk verticaal referentiepunten en oorspronkelijke verschuivingen. Het verticaal referentievlak LAT is weggelaten.
4.2.2.5 Boortraject

Een boortraject is een holte in de ondergrond dat onderdeel is van een boorgat en ontstaan is na het uitvoeren van een boring. Figuur 11 geeft de constructie van een boorgat weer, als samenstel van boortrajecten. De figuur laat de situatie op het land zien. De situatie op zee is wat betreft het ondergrondse stelsel vergelijkbaar. Echter is dan niet het maaiveld maar de zeebodem het punt waar onder sprake is van een ondergronds stelsel.

Figuur 11 : Schematische weergave van de verschillende fasen in de constructie van een boorgat.

De figuur toont een mijnbouwlocatie met twee boorgaten. Boorgat 1 is als eerste gemaakt (Fase 1). Vervolgens is dat boorgat afgesloten en boorgat 2 gemaakt (Fase 2). Op een later moment is in dit tweede boorgat een zijtak geboord (Fase 3). Tenslotte is vanuit die zijtak een nieuwe zijtak geboord (Fase 4). In de basisregistratie ondergrond wordt ieder boorgat afzonderlijk geregistreerd, met ieder geboord segment afzonderlijk erbij vastgelegd. Segmenten zijn: a) de holte die is ontstaan na eerste boring van het boorgat en b) de zijtakken. De bovengrondse installatie wordt niet geregistreerd. Ook wordt niet geregistreerd of er een relatie is tussen de twee boorgaten. In het voorbeeld zijn de twee boorgaten vanuit dezelfde (bovengrondse)mijnbouwlocatie gemaakt. Dit wordt echter niet geregistreerd in de basisregistratie ondergrond. In de basisregistratie ondergrond staat ieder boorgat op zich en heeft een eigen locatie.

Een boorgat bestaat dus uit een of meerdere segmenten, in de basisregistratie ondergrond boortrajecten genoemd. Boortrajecten overlappen en doorsnijden elkaar niet. Het eerste boortraject dat wordt gemaakt bij het maken van een boorgat is het zogenaamde primaire traject (ook wel het moederboorgat genoemd). Na boring van het primaire traject kunnen één of meer zijtakken geboord worden, op zogenaamde tie-in-points ontspringend uit het primaire traject of een andere zijtak. Het boren van zijtakken, in vakjargon ‘sidetracking’ genoemd, wordt uitgevoerd na grondige afweging. Er is dus geen sprake van het ‘even’ boren van een aantal zijtakken. Iedere aftakking wordt dan ook als een separaat boortraject van het type zijtak geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

Het verdiepen van een boorgat, of anders gezegd het verlengen van het primaire traject of een zijtak, wordt voor de registratie ondergrond beschouwd als het boren van een zijtak. Het gedeelte waarmee een boortraject is verlengd, is dus een nieuw traject van het soort zijtak – ongeacht of die zijtak in het verlengde van het al bestaande traject ligt of er van devieert.

Figuur 12 geeft een voorbeeld van het afsluiten ofwel het buiten gebruik stellen van boortrajecten. Afsluiting 1 betreft het afsluiten van het primaire traject van het eerst gemaakte boorgat. Omdat dit boorgat alleen een primair traject heeft, is het gehele boorgat hiermee buiten gebruik gesteld (ook genoemd: geabandonneerd of verlaten). Afsluiting 2 betreft het afsluiten van een zijtak – waarmee ook de zijtak die eruit ontspringt is afgesloten. Het boorgat blijft in gebruik. Afsluiting 3, op een later moment dan afsluiting 2, betreft het afsluiten van het primaire traject van het tweede boorgat, en daarmee het verlaten van dat boorgat. In de basisregistratie ondergrond wordt alleen het verlaten c.q. de buitengebruikstelling van boorgaten vastgelegd, niet de afsluiting van individuele boortrajecten.

Figuur 12 : Schematische weergave van het buiten gebruik stellen van boortrajecten en het verlaten van een boorgat.
4.2.2.6 Boortraject locatie

Boortraject locatie betreft een groep van gegevens die de ligging van een boortraject beschrijft. Belangrijkste hiervan is de geometrie, dat is een driedimensionale curve. De ligging van een boortraject heeft vanuit de mijnbouwwetgeving een tijdelijk vertrouwelijk karakter. In de datum openbaarmaking van een boortraject is vastgelegd tot wanneer dit vertrouwelijk karakter geldt.
De werkelijke verticale einddiepte (in vakjargon True Vertical Depth, afgekort TVD) van een boortraject geeft aan op welke diepte het eindpunt van een boortraject ligt, loodrecht gemeten vanuit het lokaal verticaal referentiepunt dat voor het betreffende boorgat geldt (zie figuur 13).
Bij ieder boortraject is in de basisregistratie ondergrond vastgelegd wat de afstand is vanaf het oorspronkelijk verticaal referentiepunt van het betreffende boorgat tot aan het eindpunt van het boortraject. In vakjargon wordt dit de gemeten diepte (Measured Depth, afgekort MD) van een boortraject genoemd. In de basisregistratie ondergrond wordt, in aansluiting op andere registratieobjecten, de term totale lengte gebruikt (zie figuur 13). Het bijvoeglijk naamwoord ‘totale’ is ingevoegd om expliciet te maken dat dit niet per se de lengte van één boortraject betreft. Voor het primaire boortraject is dit wel zo, maar voor zijtakken is de totale lengte een optelsom van de lengte van die zijtak plus de afstand van de delen van de boortrajecten vanaf het oorspronkelijk verticaal referentiepunt tot aan het tie-in-point voor die zijtak.

Figuur 13 : Schematische weergave ter toelichting van de attributen ‘werkelijke verticale einddiepte’ en ‘totale lengte’.

4.2.3 Mijnstelsels

4.2.3.1 Mijnstelsel

Een mijnstelsel is het geheel van ondergrondse structuren waaruit een mijn bestaat. Het omvat de toegangen, de transportzones en de ontginningszones. Mijnstelsel is gedefinieerd als subtype van de entiteit Mijnbouwconstructie. De gegevens die bij de entiteit Mijnbouwconstructie zijn gedefinieerd, gelden daarom ook voor zoutcaverne.

In figuur 14 is een 3D-model weergegeven van een steenkoolmijn met bovengrondse gebouwen, een schacht, een ondergrondse transportgang en een ondergrondse ontginning van een schuin liggende steenkoollaag. Dit geheel vormt een mijnstelsel (gemarkeerd met een rode lijn).

In figuur 15 is de vertaling gegeven van het 3D-model naar de gegevens zoals ze middels 2D-objecten opgenomen worden in de basisregistratie ondergrond. De bovengrondse elementen, de schachten, de transportgangen en de ondergrondse ontginningen worden niet opgenomen. Alleen het mijnstelsel als geheel wordt opgenomen onder de entiteit Mijnstelsel als multivlak-object.

Een 3D opname van een steenkoolmijn in de basisregistratie ondergrond is niet wenselijk. De hoogtegegevens van de ontginningen zijn weliswaar zeer nauwkeurig, maar door na-ijleffecten kan niet met zekerheid vastgesteld worden wat de huidige situatie is van dieptegegevens.

Figuur 14 : 3D-model van een steenkoolmijn met één toegang, één transportzone en één ontginningszone.
Figuur 15 : 2D-model van een steenkoolmijn als vertaling van het 3D-model ervan.

De meeste ondergrondse constructies in kalksteen zijn initieel als steengroeve gebruikt en worden in de basisregistratie ondergrond als soort mijnstelsel ‘kalksteengroeve’ opgenomen naar hun primaire gebruik. Het secundaire gebruik van de kalksteengroeve voor diverse doeleinden zoals champignonkweek, opslag, toerisme, enzovoorts wordt niet in de basisregistratie ondergrond opgenomen.

In figuur 16 is een 3D-model weergegeven van een kalksteengroeve met bovengronds landschap, diverse soorten toegangen en een horizontale ontginningszone met pilaren en gangen. Een transportzone is meestal niet aanwezig bij kalksteengroeves. De toegangen zijn met blauwe punten gemarkeerd. De ontginningszone is gemarkeerd als een oranje gearceerd deel binnen een oranje contour. De pilaren zijn niet ontgonnen en behoren daarom niet bij de ontginningszone. Dit geheel wordt met een rode lijn omsloten: de contour van het mijnstelsel.

In figuur 17 is de vertaling gegeven van het 3D-model van figuur 16 naar de gegevens zoals ze middels 2D-objecten opgenomen worden in de basisregistratie ondergrond. De bovengrondse elementen worden niet opgenomen. Toegangen worden als punt-objecten opgenomen onder de entiteit Toegang. Transportzones en ontginningszones worden als multivlak-objecten opgenomen onder de entiteit Transportzone resp. Ontginningszone. Het mijnstelsel als geheel wordt opgenomen onder de entiteit Mijnstelsel als multivlak-object.

Een 3D opname van een kalksteengroeve is in de basisregistratie ondergrond niet mogelijk. De hoogtegegevens van de toegangen en ontginningszones zijn namelijk niet beschikbaar en niet met grote zekerheid af te leiden. Vanuit een toegang van het soort ‘schacht’ kan niet bepaald worden op welke diepte een kalksteenontginning ligt maar ook vanuit een toegang van het soort ‘gang’ is vaak eerst nog een kleine daling of stijging nodig om bij de te ontginnen kalksteenlaag te komen. De ontginningszones zijn weliswaar grotendeels horizontaal maar er zijn in groeves meerdere verspringingen in hoogte waar de geologische breuken gevolgd worden. Ook helt het mergelpakket licht, gemiddeld 1 graad in noordwestelijke richting.

Figuur 16 : 3D-model van een kalksteengroeve met twee toegangen en één ontginningszone. Een transportzone ontbreekt.
Figuur 17 : 2D-model van een kalksteengroeve als vertaling van het 3D-model ervan.

Behalve de kalksteengroeves zijn in de kalksteen ook gangen gegraven die primair niet ten behoeve van kalksteenwinning gemaakt zijn. Het betreft onder andere transporttunnels, militaire tunnels, schuilkelders, horizontale waterputten en vuursteenmijnen. Deze groeves worden opgenomen in de basisregistratie ondergrond omdat ze enerzijds lastig te onderscheiden zijn van de kalksteengroeves die primair wel voor winning gediend hebben en anderzijds omdat in de mijnbouwwetgeving deze groeves op dezelfde manier behandeld worden als de primaire kalksteengroeves. De 3D-opbouw en 2D-weergave van deze ondergrondse stelsels zijn vergelijkbaar met die van kalksteengroeves (zie figuren 15 en 14).

4.2.3.2 Gebeurtenis

De volgende gebeurtenissen worden onderscheiden voor een mijnstelsel.

  1. Het mijnstelsel is aangelegd.
  2. Het mijnstelsel is gewijzigd. Een mijnstelsel kan worden uitgebreid of gedeeltelijk worden afgegraven, bijvoorbeeld door het verleggen van toegangen naar binnen toe of door het uitbreiden van een ontginningszone. Ontginningsactiviteiten kunnen worden gestart of stopgezet.
4.2.3.3 Gestandaardiseerde locatie mijnstelsel

De gestandaardiseerde locatie mijnstelsel betreft de locatie van een mijnstelsel in het standaard referentiestelsel dat de basisregistratie ondergrond hanteert voor uitlevering van gegevens, ETRS89. Hoewel dit referentiestelsel verplicht is bij het aanleveren van een mijnstelsel en deze entiteit daarom niet strikt noodzakelijk is, is de entiteit opgenomen voor consistentie met de andere soorten mijnbouwconstructies.

Een gestandaardiseerde locatie wordt niet gebruikt bij onderdelen van een mijnstelsel (toegangen, transportzones en ontginningszones). De locatie daarvan moet namelijk altijd worden aangeleverd in het standaard referentiestelsel dat de basisregistratie ondergrond hanteert. Onderscheid tussen een aangeleverde en een gestandaardiseerde locatie is daarbij derhalve niet aan de orde.

4.2.3.4 Mijnbouwwetvergunning

In de registratie ondergrond wordt bij een mijnstelsel opgenomen welke mijnbouwwetvergunning(en) voor ontginning van toepassing zijn. Dit vindt plaats bij het verlenen van een vergunning voor ontginningsactiviteiten in een nieuw aan te leggen mijnstelsel (wat wettelijk gezien mogelijk is voor kalksteengroeves), of voor het starten of voortzetten van ontginningsactiviteiten in een bestaand mijnstelsel. Vergunningen die worden verleend voor een ander doeleinde dan ontginning, worden niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond. Afleiding van de actuele vergunning(en) vindt plaats zoals hierboven voor Boorgaten staat beschreven.

4.2.3.5 Toegang

Toegangen tot mijnstelsel zijn schachten, gangen of trappen. Schachten zijn verticaal gedreven toegangen vanaf met oppervlak naar de diepte waar de ontginning plaats vindt. Gangtoegangen worden gemaakt als het te ontginnen materiaal in een dalwand aan of vlak bij het aardoppervlak komt. Dan volstaat een korte gang vanaf de dalwand die min of meer horizontaal ligt of licht stijgt of daalt, tot de te ontginnen laag. Deze gangen zijn meestal kort. Een traptoegang wordt gemaakt bij ondiepe ontginningen waar een schacht een te zware constructie is maar een gangtoegang niet mogelijk is.

4.2.3.6 Transportzone

Transportzones bestaan uit tunnelgangen om van een toegang naar een ontginningsgebied te gaan of om van de ene ontginningszone naar een andere ontginningszone te gaan. Het doel is mensen en materialen naar de ontginningszone te kunnen verplaatsen en de ontgonnen materialen en mensen af te voeren naar het oppervlak.

4.2.3.7 Ontginningszone

In de ontginningszones worden de materialen uit de ondergrond gewonnen en via de transportzones en toegangen afgevoerd naar het oppervlak voor verdere verwerking.

4.2.3.8 Mijnkaart

Van de mijnstelsels voor de steenkoolmijnen die actief in gebruik waren vanaf ongeveer 1840 zijn kaarten gemaakt waar de toegangen, transportzones en ontginningszones op staan. In die kaarten staan vaak aanvullende gegevens opgenomen zoals hoogtes, ontgonnen diktes, jaar van ontginning, enzovoorts. Deze kaarten zijn gemaakt door de mijnbedrijven en, buiten de basisregistratie ondergrond, als geogerefereerde scans beschikbaar. De basisregistratie ondergrond bevat niet de mijnkaarten zelf maar alleen metagegevens erover, waaronder metagegevens die dienen als referentie naar een mijnkaart.
Bij iedere steenkoolmijn werd een eigen coördinaatsysteem toegepast waarbij het nulpunt van de kaart het middelpunt van een hoofdschacht was. De ontginningszone van de steenkool werd ingedeeld in kaartbladen. Soms werden door de tijd meerdere verschillende kaartseries gebruikt met eigen kaartbladindelingen. Vooral de oude Domaniale mijn heeft een uitgebreide serie kaarten: acht verschillende kaartseries. Bij de modernere staatsmijnen werd volstaan met twee kaartseries, een voor de overzichtskaarten en een voor de detailkaarten.
Voor de mijnspecifieke coördinaatsystemen zijn omrekenformules naar RD beschikbaar. De hoogtes in de mijnkaarten zijn meestal in NAP. Voor de verdieping wordt echter meestal de ‘meters onder maaiveld’ (m-mv) als verdiepingsnaam gebruikt. Deze diepte in meters is de diepte in meters onder maaiveld van de oorspronkelijke schacht. Deze diepte onder maaiveld wordt als positief getal weergegeven; hogere nummers betekenen een diepere ligging. De ‘m-mv’ diepte functioneert meer als een naam voor een verdieping en niet als de werkelijke diepte. De werkelijke diepte in NAP kan afwijken van de diepte zoals aangegeven in m-mv.

4.2.4 Zoutcavernes

4.2.4.1 Zoutcaverne

Zoutcaverne is gedefinieerd als subtype van de entiteit Mijnbouwconstructie. De gegevens die bij de entiteit Mijnbouwconstructie zijn gedefinieerd, gelden daarom ook voor zoutcaverne. Van de zoutcaverne wordt verder vastgelegd: de holruimtecontour (de maximale cumulatieve contour van de in de ondergrond aanwezige caverne) en de cavernemetingcode waarmee cavernemetingen opgevraagd kunnen worden mochten deze voor de caverne aanwezig zijn.

In figuur 18 is een 3D-model weergegeven van een zoutcaverne met bovengronds een ‘zouthuisje’ en ondergronds een boortraject en de zoutcaverne. Het bovengrondse element, het zouthuisje, wordt niet in de registratie ondergrond opgenomen. De holruimtecontour (weergegeven als gearceerd vlak) wordt opgenomen in het attribuut holruimtecontour. Het boortraject (weergegeven in grijs) wordt opgenomen onder de entiteit Boortraject.

Figuur 18 : 3D-model van een zoutcaverne.
4.2.4.2 Zoutcaverne in relatie tot het boortraject

Zoutcavernes worden altijd ontsloten door één of meerdere boortrajecten (een holte in de ondergrond die onderdeel is van een boorgat en ontstaan is na het uitvoeren van een boring)(zie figuur 18).

4.2.4.3 Gebeurtenis

De volgende gebeurtenissen worden onderscheiden die speciefiek zijn voor zoutcavernes.

  1. De zoutcaverne is ontstaan.
  2. De wijziging van de holruimtecontour. Tijdens het logen, de vorming van de caverne, verandert deze van vorm. hij wordt groter. Na de vorming van de caverne veranderd de vorm door de plasticiteit van het zout.
4.2.4.4 Gestandaardiseerde locatie zoutcaverne

De gestandaardiseerde locatie zoutcaverne betreft de locatie van een zoutcaverne in het standaard referentiestelsel dat de basisregistratie ondergrond hanteert voor uitlevering van gegevens, ETRS89. Deze kan identiek zijn aan de locatie die de bronhouder heeft aangeleverd als deze in ETRS89 is, of een door de basisregistratie ondergrond uitgevoerde transformatie van die aangeleverde locatie zijn.

4.2.4.5 Mijnbouwwetvergunning

De vergunningen die van toepassing zijn op de zoutcaverne, zijn de vergunningen die van toepassing zijn op bovengenoemde boorgaten (zie hierboven onder het kopje Boorgaten). Hierbij geldt dat als een zoutcaverne wordt ontsloten vanuit meerdere boorgaten, deze boorgaten bij het splitsen van een vergunning onder dezelfde nieuwe vergunning vallen.

4.3 INSPIRE

Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject mijnbouwconstructie valt wat het boorgat en het mijnstelsel betreft onder het INSPIRE-thema Geology en wat de zoutcaverne betreft onder Mineral Resources. Om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt geïmplementeerd middels een mapping van de gegevensmodellen van het boorgat, het mijnstelsel en de zoutcaverne op de gegevensmodellen van de respectievelijke INSPIRE-thema’s. De inhoud van deze mappings is geen onderdeel van deze catalogus.

5. Opbouw van de gegevensdefinitie

Dit onderdeel is niet normatief.

5.1 De gegevensdefinitie

De gegevensdefinitie vormt het hart van de catalogus en geeft een beschrijving van alle gegevens van het registratieobject. Eerst wordt de definitie van het registratieobject gegeven inclusief de plaatjes van het zgn. domeinmodel, en vervolgens de definities van de entiteiten waaruit het object is opgebouwd met de eigenschappen van die entiteiten, de attributen. De entiteiten worden op volgorde van de nummers in het domeinmodel behandeld. De volgende aspecten van de gegevens worden vastgelegd:

De gegevensdefinitie dekt de beide kwaliteitsregimes die worden onderscheiden, IMBRO en IMBRO/A. Het kwaliteitsregime IMBRO is leidend en bij het opstellen van de gegevensdefinitie is geprobeerd de verschillen tussen de twee regimes zo klein te houden. Het streven is een object altijd in termen van dezelfde gegevens te beschrijven en voor IMBRO/A alleen aanvullende regels te formuleren en extra waarden toe te staan. Bij uitzondering kan het echter nodig zijn gebleken voor IMBRO/A aparte entiteiten, attributen of domeinen te definiëren.

5.2 Domeinen

Domeinen

Een domein beschrijft welke waarden mogelijk zijn voor een attribuut (zie bijv. Aantal of Code).

Sommige domeinen zijn samengesteld uit twee of meer elementen die in samenhang betekenisvol zijn. Een voorbeeld van een samengesteld domein dat in de BRO bestaat is Datuminterval. Datuminterval bestaat uit twee elementen, beide van het domein Datum (jaar, maand en dag), namelijk een begindatum en een einddatum.

Bij een attribuut kunnen ook twee of meer domeinen mogelijk zijn. Voor dit attribuut geldt dat verschillende domeinen valide zijn, er kan echter bij aanlevering van de gegevens altijd maar één van de domeinen gekozen worden.
In de gegevensdefinitie worden in dat geval een attribuut gemodelleerd waarvan het domein dat de mogelijke waarde beschrijft een keuze is tussen twee of meer domeinen. Dit maakt het mogelijk waar in het domeinmodel normaal gesproken maar één mogelijkheid bestaat, een opsomming te geven van meerdere mogelijke domeinen, waarbij altijd precies één van deze mogelijkheden wordt gebruikt. Een voorbeeld van een dergelijke keuze domein is het domein Organisatie.

De domeinen die in de gegevensdefinitie worden gebruikt worden hieronder toegelicht.

5.2.1 Gemeten waarden

Meetwaarden worden gebruikt voor grootheden. De waarde van een grootheid is een getal met een bepaalde opbouw en een bepaalde eenheid. Voor de waarde van grootheden worden twee domeinen gebruikt. Een voor een waarde waarvan de nauwkeurigheid altijd hetzelfde is (Meetwaarde) en een voor een waarde waarvan de nauwkeurigheid varieert (Meetwaarde in machten) en dat is het geval wanneer de nauwkeurigheid voor kleine getallen anders is dan de nauwkeurigheid voor grote getallen omdat een ander apparaat of methode is gebruikt.

De basisregistratie ondergrond gebruikt voor de eenheden de codes uit het UCUM (Unified Code for Units of Measure)-systeem. In bijzondere gevallen is de eenheid dimensieloos.

5.2.1.1 Meetwaarde

Het domein Meetwaarde wordt gebruikt wanneer de nauwkeurigheid van de waarde altijd hetzelfde is.
Het is een rationaal getal met een bepaalde opbouw. Het aantal cijfers voor het scheidingsteken is variabel maar begrensd. Het aantal cijfers achter het scheidingsteken ligt vast.

Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding meetwaarde ook de opbouw (Meetwaarde N.N) en de eenheid mee te geven. Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Meetwaarde.

Inname van gemeten waarden

In de praktijk is het moeilijk een meetwaarde zonder verandering van het ene systeem aan het andere door te geven. De basisregistratie ondergrond hanteert de definities binnen het systeem en bij uitgifte strikt om te borgen dat een meetwaarde zonder verandering kan worden doorgegeven.

Bij het vastleggen van eigenschappen is het niet altijd nodig getallen zo strikt te definiëren als de basisregistratie vraagt. De uitvoerders weten wel wat een getal zou moeten voorstellen en kunnen bijvoorbeeld accepteren dat een meetwaarde er een decimale nul bij krijgt of dat een getal een onbepaald aantal decimalen heeft. Om de uitvoeringspraktijk niet nodeloos te frustreren door getallen die niet aan de strikte definitie voldoen af te wijzen, hanteert de basisregistratie ondergrond bij het innemen van meetwaarden de volgende praktische regels:

  • Er zijn meer cijfers achter het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: het getal wordt afgekapt op het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Er zijn minder cijfers achter het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: het getal wordt aangevuld met nullen tot het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Er is geen scheidingsteken aanwezig: het scheidingsteken wordt toegevoegd en het getal wordt aangevuld met nullen tot het aantal dat in de gegevensdefinitie is gespecificeerd.
  • Het getal voor het scheidingsteken begint met een of meer nullen: de nullen worden genegeerd.
  • Er zijn meer cijfers vóór het scheidingsteken aanwezig dan gespecificeerd: de waarde wordt geweigerd.
  • Er is een scheidingsteken bij de exponent van de meetwaarde in machten aanwezig: de waarde wordt geweigerd.

5.2.2 Nummer

Het domein Nummer wordt gebruikt om de plaats in een reeks aan te geven. Het is een opeenvolging van cijfers met een bepaalde maximale lengte. Een nummer heeft geen rekenkundige betekenis, maar heeft een betekenisvolle volgorde.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding nummer ook de maximale lengte mee te geven (Nummer N). Eventueel wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren. In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Nummer.

5.2.3 Tekst

Het domein Tekst bestaat uit een stuk tekst van een bepaalde maximale lengte. De tekst mag alleen bestaan uit de tekens die voorkomen in de MES-1 set. De MES-1 set omvat 335 tekens en wordt gebruikt binnen de landen van de Europese Unie die een Latijns schrift kennen.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de aanduiding tekst ook de maximale lengte mee te (Tekst N). In het domeinmodel wordt volstaan met de algemene aanduiding Tekst.

5.2.4 Code

Een code is een opeenvolging van cijfers, van letters of van cijfers en letters met een bepaalde opbouw en met een specifieke betekenis. Een code heeft gewoonlijk een betekenis die ook buiten de basisregistratie ondergrond geldt. Een code wordt uitgegeven door een verantwoordelijke instantie. Om de opbouw van een code weer te geven wordt gebruik gemaakt van de letters C en N. De letter C staat voor character (Eng.) en duidt een letter aan, de letter N staat voor number (Eng.) en duidt een cijfer aan. Een code heeft een bepaalde naam.
Het domein wordt volledig gespecificeerd door met de naam van de code ook de opbouw mee te geven. Uit de definitie van het attribuut zelf moet blijken wat de specifieke betekenis is van de code. In het domeinmodel wordt het domein aangeduid met zijn naam.

5.2.5 Tijdstip

Voor gegevens die over tijdstippen gaan worden twee domeinen gebruikt. Een voor een tijdstip tot op de seconde nauwkeurig (DatumTijd) en een voor een tijdstip tot op de dag nauwkeurig (Datum).

In ieder domein gaat het om de datum gemeten volgens de Gregoriaanse kalender. Bij het domein DatumTijd wordt de tijd gemeten volgens UTC en moet de tijdzone worden meegegeven. UTC is de mondiaal geaccepteerde standaardtijd en de opvolger van GMT (Greenwich Mean Time); de drie letters staan voor Coordinated Universal Time. Door de tijdzone mee te geven kan lokale tijd worden omgezet naar UTC.

De opbouw van de twee domeinen volgt dezelfde conventies, conform ISO 8601. Het eerste element in de opbouw staat voor het jaar, dan volgt de maand, enz., en het laatste element staat voor de tijdzone. Om de verschillende elementen aan te geven worden letters gebruikt: jaar (J), maand (M), dag (D), uur (U), minuut (M)en seconde (S), gevolgd door de tijdzone. Het aantal letters geeft de lengte aan.

Voor de meest uitgebreide variant van de opbouw, die van DatumTijd, wordt dit JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM. De T is het teken dat de datum en het tijdstip op die datum scheidt. De + is het scheidingteken tussen het tijdstip en de tijdzone. Zoals uit de opbouw blijkt wordt de tijdzone in uren en minuten gegeven. De meeste tijdzones zijn overigens uitgedrukt in gehele uren (UU:00). In Nederland geldt Centraal Europese Tijd (UTC+1:00) of Centraal Europese Zomertijd (UTC+2.00).

5.2.5.1 Datum

Het domein Datum wordt gebruikt om een datum volgens de Gregoriaanse kalender tot op de dag nauwkeurig aan te geven. De opbouw is JJJJ-MM-DD.
Bij het domein Datum is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren.

5.2.5.2 DatumTijd

Het domein DatumTijd wordt gebruikt om een tijdstip volgens de Gregoriaanse kalender tot op de seconde nauwkeurig aan te geven. De opbouw is JJJJ-MM-DDTUU:MM:SS+UU:MM.
Bij het domein DatumTijd is het voldoende de naam te geven, omdat de opbouw altijd hetzelfde is. Gewoonlijk wordt de waardeverzameling verder ingeperkt door een bereik te specificeren.

5.2.5.3 OnvolledigeDatum

Voor gegevens die onder het kwaliteitsregime IMBRO/A aangeleverd worden, geldt een derde domein met vier keuzemogelijkheden.

  • De datum tot op de dag nauwkeurig, met als opbouw JJJJ-MM-DD
  • De datum tot op de maand nauwkeurig, met als opbouw JJJJ-MM
  • De datum tot op het jaar nauwkeurig, met als opbouw JJJJ
  • Geen datum bekend, met als vaste waarde onbekend.

De keuze die gemaakt wordt is gebaseerd op de beschikbaarheid van gegevens. De gebruiker moet ervan uit gaan dat de informatie zo nauwkeurig mogelijk is opgenomen. Bij het domein OnvolledigeDatum is het voldoende de naam te geven, omdat de vier keuzen en de opbouw altijd hetzelfde zijn.

5.2.6 Geometrie

Voor gegevens over de geometrie van een object worden verschillende domeinen gebruikt. De vorm, afmetingen, oriëntatie en positie ten opzichte van de aarde van een object kunnen in verschillende typen geometrie uitgedrukt worden, waarbij ook een keuzemogelijkheid uit meerdere typen en daarmee domeinen een optie kan zijn.
In de BRO zijn de geometrieën conform het GML Simple Features profile versie 2.0 (OGC) toegestaan. Deze omvat punten, lijnen, vlakken en volumen.

De verschillende typen geometrie uitgedrukt in verschillende domeinen die in de gegevensdefinitie worden gebruikt worden hieronder toegelicht.

5.2.6.1 Punt

Het domein Punt wordt gebruikt om de positie van een object vast te leggen. De positie wordt bepaald in een tweedimensionaal vlak, een specifiek referentiestelsel en uitgedrukt in coördinaten. In sommige gevallen wordt daarnaast de hoogte (derde dimensie) van het Punt vastgelegd.

Een punt geometrie (ISO 19107:2003 Spatial Schema).
5.2.6.2 Lijn

Het domein Lijn wordt gebruikt om de vorm, afmetingen en positie van een object in een lijn uit te drukken. De positie wordt bepaald in een specifiek referentiestelsel en uitgedrukt in één of meerdere lijnsegmenten. Een lijnsegment is de verbinding tussen twee punten. Lijnsegmenten zijn aan elkaar verbonden doordat het eindpunt van een segment is verbonden aan het beginpunt van een volgend lijnsegment. Een Lijn kan in een tweedimensionaal vlak (x- en y-coördinaat of in een driedimensionale ruimte (x-, y- en z-coördinaat) worden vastgelegd.

Een lijn geometrie (ISO 19107:2003 Spatial Schema).
5.2.6.3 Multilijn

Het domein Multilijn bestaat uit een verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen en wordt gebruikt om de vorm, afmetingen en positie van een object in meerdere lijnen uit te drukken. De positie wordt bepaald in een specifiek referentiestelsel en uitgedrukt in meerdere lijnen met één of meerdere lijnsegmenten. Tussen de lijnen die samen een Multilijn vormen mag geen intersectie plaatsvinden tenzij dit gebeurt in de eindpunten van de lijnen (er mag geen kruising van lijnen plaatsvinden, wel vertakkingen). Een Multilijn kan in een tweedimensionaal vlak (x- en y-coördinaat) of in een driedimensionale ruimte (x-, y- en z-coördinaat) worden vastgelegd.

Een multilijn geometrie.
5.2.6.4 Vlak

Het domein Vlak wordt binnen de geometrie gebruikt voor de representatie van de vorm, afmetingen en positie van een object als een vlak. De positie wordt bepaald in een specifiek referentiestelsel. Een vlak heeft altijd een buitengrens, daarnaast kan een vlak ook nog een of meerdere interne begrenzingen hebben. Een Vlak kan in een tweedimensionaal vlak (x- en y-coördinaat) of in een driedimensionale ruimte (x-, y- en z-coördinaat) worden vastgelegd.

Een vlak is een geometrie dat een beeld van een continue regio of vlak vertegenwoordigd (ISO 19107:2003 Spatial Schema).
5.2.6.5 Multivlak

Het domein Multivlak bestaat uit een verzameling van vlakken die gezamenlijk één object vormen en wordt gebruikt om de vorm, afmetingen en positie van een object uit te drukken. De vlakken die samen een multivlak vormen mogen elkaar niet overlappen, wel mogen zij in een eindig aantal punten elkaar raken (wel punten maar geen grenzen gemeenschappelijk). De posities van de vlakken worden bepaald in een specifiek referentiestelsel. Een Multivlak kan in een tweedimensionaal vlak (x- en y-coördinaat) of in een driedimensionale ruimte (x-, y- en z-coördinaat) worden vastgelegd.

Een Multivlak geometrie.
5.2.6.6 Volume

Het domein Volume wordt gebruikt om de vorm, afmetingen en positie van een object uit te drukken. De geometrie van een volume is opgebouwd uit grenzen die elk een vlak zijn. Deze zijn naar buiten toe georiënteerd; de bovenkant van elk vlak is van de buitenkant van het volume object te zien. Een Volume geometrie kan in een tweedimensionaal vlak (x- en y-coördinaat of in een driedimensionale ruimte (x-, y-, en z-coördinaat) worden vastgelegd.

Een volume geometrie (ISO 19107:2003 Spatial Schema).
5.2.6.7 Minimum begrenzing

Het domein Minimum begrenzing wordt gebruikt om de positie van één of meerdere geometrieobjecten te begrenzen. De geometrie van de Minimum begrenzing is opgebouwd uit twee punten, waarbij het eerste punt de hoek aan de bovenkant van het selectiekader weergeeft en het tweede punt de hoek aan de onderkant. De positie van de punten worden bepaald in een specifiek referentiestelsel. Een Minimum begrenzing kan in een tweedimensionaal vlak (x- en y-coördinaat of in een driedimensionale ruimte (x-, y-, en z-coördinaat) worden vastgelegd.

Een minimum begrenzing geometrie.
Domein (Geometrie Type) ISO aanduiding
Punt GM_Point
Lijn GM_Curve
Multilijn GM_MultiCurve
Vlak GM_Surface
Multivlak GM_MultiSurface
Volume GM_Solid
Minimum begrenzing GM_Envelope

De ISO 19107 aanduiding behorende bij de geometrie domeinen.

5.2.7 Waardelijsten

Een waardelijst is een lijst van de waarden die het attribuut mag hebben. Er zijn twee typen waardelijsten, waardelijsten die in de toekomst kunnen worden uitgebreid en waardelijsten die niet kunnen worden uitgebreid. Een waardelijst heeft een bepaalde naam en een specifieke inhoud.

5.2.7.1 Waardelijst niet-uitbreidbaar

Een niet-uitbreidbare waardelijst wordt gebruikt wanneer uitbreiding niet mogelijk is. Alle waarden van de lijst staan vast.
Bij een niet-uitbreidbare waardelijst is het voldoende de naam te geven, omdat de inhoud altijd hetzelfde is. In de basisregistratie ondergrond worden drie niet-uitbreidbare waardelijsten gebruikt.

IndicatieJaNee
Waarde
ja
nee
IndicatieJaNeeOnbekend
Waarde
ja
nee
onbekend
Kwaliteitsregime
Waarde
IMBRO
IMBRO/A
5.2.7.2 Waardelijst uitbreidbaar

Een uitbreidbare waardelijst wordt gebruikt wanneer uitbreiding mogelijk moet zijn. Iedere waarde van de lijst heeft een specifieke betekenis (omschrijving) en geldt voor een bepaald kwaliteitsregime, IMBRO en/of IMBRO/A. Eventueel worden andere aspecten van de waarde vastgelegd.
Bij een uitbreidbare waardelijst wordt de naam van de lijst geven. De inhoud van de lijst is in een apart hoofdstuk van de gegevensdefinitie opgenomen.

5.2.8 Organisatie

Het domein Organisatie wordt gebruikt om de organisaties die een rol hebben in de basisregistratie ondergrond te identificeren. De invulling van het domein hangt af van waar de organisatie gevestigd is en voor de basisregistratie ondergrond gaat het daarbij om Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie.

In het geval de organisatie in Nederland gevestigd is, wordt het domein ingevuld met het gegeven dat een onderneming of de maatschappelijke activiteit van een rechtspersoon in het Handelsregister identificeert, het KvK-nummer. Het KvK-nummer is van het type code en de opbouw is NNNNNNNN.

Voor organisaties buiten Nederland wordt het domein ingevuld met het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, het EuropeesHandelsnummer. Het Europees handelsnummer, de zogenaamde EUID, is geïntroduceerd ten behoeve van de koppeling van handelsregisters. De code is gebaseerd op ISO 6523 en is opgebouwd uit een landcode, registeridentificatiecode, inschrijvingsnummer en controlegetal. De landcode is de 2-letterige code van ISO3166, de registeridentificatiecode is de identificatie van het nationale register omdat in sommige landen meerdere handelsregisters bestaan en het inschrijvingsnummer is het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven in het betreffende register. Het controlegetal ter voorkomen van identificatiefouten wordt nog niet gebruikt. De opbouw per element is variabel en daarom is het Europees Handelsnummer in de BRO als domein Tekst 40 opgenomen.

Bij het domein Organisatie is het voldoende de naam te geven, omdat de twee keuzen en de opbouw altijd hetzelfde zijn.

5.3 Het domeinmodel

Het domeinmodel geeft een overzicht van de gegevens van het registratieobject en laat de onderlinge samenhang zien. Modellering van informatie kent verschillende invalshoeken. In de catalogus is het inhoudelijke perspectief gekozen omdat dat de meeste waarde heeft voor de mensen die de informatie moeten begrijpen. Een dergelijk model wordt in de basisregistratie ondergrond een domeinmodel genoemd. Uit het domeinmodel wordt een technisch model afgeleid dat meeweegt dat informatiesystemen efficiënt met elkaar moeten kunnen spreken. Voor het domeinmodel wordt de UML-notatie gebruikt. Met kennis van de gebruikte symbolen is het gemakkelijk te lezen.

Het domeinmodel kent een aantal vaste elementen die bij ieder registratieobject terugkomen. Een begrip van deze elementen vergroot de leesbaarheid van het domeinmodel en de catalogus. De elementen zijn: entiteiten, attributen, gegevensgroepen en relaties. Een entiteit is een onderscheidend geheel van eigenschappen die gezamenlijk betekenis hebben. Een entiteit heeft altijd een naam en een definitie. In het domeinmodel zijn de entiteiten te herkennen aan het begrip Objecttype.

In de entiteiten staan de namen opgesomd van de attributen, de eigenschappen van de entiteiten, met daarachter de naam van de bijbehorende waardenverzameling (domein) en de kardinaliteit. Bij attributen is de kardinaliteit alleen opgenomen wanneer die ongelijk is aan 1. Overigens moet de kardinaliteit altijd in samenhang met de regels die in de definitie van het gegeven zijn opgenomen worden begrepen. De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. De figuren laten ook zien welke attributen alleen aan de dataleverancier en de bronhouder worden uitgeleverd. In het domeinmodel zijn de attributen te herkennen aan het begrip Attribuutsoort.

Soms zijn een aantal attributen gegroepeerd in een groep, aangeduid als gegevensgroep. Het blijven attributen van de entiteit, maar de inhoudelijke definiëring van de gegevensgroep staat elders. Gegevensgroepen kunnen bij meerdere entiteiten terugkomen.

Het domeinmodel laat daarnaast ook zien hoe entiteiten aan elkaar gerelateerd zijn. Een beschrijving van deze relatie is opgenomen bij de bron-entiteit van de relatie. Een relatie heeft altijd een richting en in de meeste gevallen loopt deze van bron naar doel. In het plaatje van een domeinmodel heeft de relatie een naam en een kardinaliteit. Om de leesbaarheid te vergroten staat de kardinaliteit bij de doelentiteit.

Bovenstaand voorbeeld is te lezen als: de entiteit Bepaling bevat één of meerdere metingen. Een meting bestaat uit een meetwaarde en meetconfiguratie-gegevens. De meetconfiguratie bestaat uit twee parameters.

5.4 Verplichte gegevens, verplichte waarden

De kardinaliteit en de regels bepalen samen of een gegeven al dan niet aanwezig is. Voor een goed begrip van de gegevensdefinitie is dat nog niet zorgvuldig genoeg geformuleerd. In de praktijk van gegevensuitwisseling is het namelijk mogelijk een attribuut op te nemen zonder waarde. Verbijzonderd voor attributen is de juiste formulering daarom dat de kardinaliteit en de regels samen bepalen of een attribuut al dan niet aanwezig is en of een attribuut al dan niet een waarde heeft.

Uitgangspunt is dat een attribuut dat aanwezig is een waarde heeft. Een attribuut wordt alleen bij uitzondering zonder waarde in de berichten opgenomen. Het onderstaande overzicht geeft de vier mogelijkheden die voorkomen.

Voor de kardinaliteiten [0..*] en [1..*] geldt in essentie hetzelfde.

6. Gegevensdefinitie

6.1 Registratieobject

Naam Mijnbouwconstructie
Code EPC
Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een mijnbouwwerk in de ondergrond die op een bepaalde locatie in Nederland, in zijn Exclusieve Economische Zone of in door verdragen vastgestelde ontginningszones op Duits en Belgisch grondgebied is ingericht voor het winnen of benutten van in de ondergrond aanwezige natuurlijke hulpbronnen en/of voor het opslaan van stoffen in de ondergrond.

Populatie

De populatie mijnbouwconstructies in de basisregistratie ondergrond omvat de mijnbouwconstructies die onder het regime van de mijnbouwwetgeving vallen. Iedere constructie heeft ter identificatie een eigen BRO-ID.

6.2 Het domeinmodel

Diagram 
                        Verwijst naar
                     MijnbouwwetvergunningZoutcaverneMijnkaartOntginningszoneTransportzoneToegangMijnstelselBoorgatBoortrajectMijnbouwconstructie

Mijnbouwconstructies (EPC) - overzicht

Verwijst naar

6.3 Entiteittypen en attributen

6.3.1 Mijnbouwconstructie

Diagram ConstructiegeschiedenisMijnbouwwetvergunningZoutcaverneMijnstelselBoorgatLevensduurMijnbouwconstructieRegistratiegeschiedenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die de mijnbouwconstructie identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

6.3.1.1 BRO-ID
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

De unieke identificatie van een mijnbouwconstructie in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Registratieobjectcode
  Type Code
  Opbouw EPCNNNNNNNNNNNN
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

Identificerend Ja
6.3.1.2 bronhouder
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond bekend zijn als bronhouder van mijnbouwconstructies.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

6.3.1.3 object-ID bronhouder
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 200
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

6.3.1.4 dataleverancier
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van mijnbouwconstructies.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6.3.1.5 kwaliteitsregime
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Kwaliteitsregime
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

6.3.1.6 kader aanlevering
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam KaderAanlevering
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.
Het kader waarbinnen mijnbouwwetvergunningen worden verleend is de Mijnbouwwet uit 2003. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar versies.

6.3.1.7 wettelijke status
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

De status van een mijnbouwconstructie op basis van de mijnbouwwetgeving.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam WettelijkeStatus
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de Mijnbouwconstructie een Boorgat of een Mijnstelsel is.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

De wettelijke status is optioneel wanneer de mijnbouwconstructie een zoutcaverne is.
Een mijnstelsel kan in gebruik zijn voor zowel mijnbouwactiviteiten als voor andere doeleinden (bijv. toerisme). In de registratie ondergrond wordt niet vastgelegd dat een mijnstelsel in gebruik is voor andere doeleinden. Als een mijnstelsel in het geheel niet meer wordt gebruikt of uitsluitend voor andere doeleinden dan geldt de wettelijke status 'BuitenGebruikMijnbouw'.

6.3.1.8 eigenaar
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die eigenaar is van het object dat aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd door de dataleverancier, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als mijnbouwonderneming.

Materiële geschiedenis Ja
Mogelijk geen waarde Ja
Reden geen waarde

De laatste eigenaar van het Boorgat is failliet gegaan en het bedrijf is niet overgenomen door een ander bedrijf.
De eigenaar van het Mijnstelsel is een natuurlijk persoon.
Het Mijnstelsel is niet van het soort mijnstelsel 'steenkoolmijn' en heeft toegangen met verschillende eigenaren.
Het Mijnstelsel is niet van het soort mijnstelsel 'steenkoolmijn' en heeft alleen toegangen die buiten Nederland liggen.
Het Mijnstelsel is niet van het soort mijnstelsel 'steenkoolmijn' en heeft geen bekende toegangen.

Toelichting

De eigenaar van een boorgat is gelijk aan de vergunninghouder van de vergunning waar het boorgat onder valt.

  • In het geval de vergunninghouder een consortium is, dan is de penvoerder van het consortium de eigenaar van het boorgat.
  • In het geval het boorgat een alleenstaand geabandonneerd boorgat is, dan is de organisatie die eigenaar was ten tijde van de abandonnering de (laatste) eigenaar van het boorgat.
  • In het geval het boorgat behoort tot een productie-installatie dan kan de eigenaar wijzigen tot het moment dat de gehele productie-installatie is geabandonneerd. De organisatie die eigenaar was ten tijde van de abandonnering van de gehele productie-installatie is de (laatste) eigenaar van het boorgat.

De eigenaar van de zoutcaverne is gelijk aan de eigenaar van het boorgat of de boorgaten waarvan één of meerdere boortrajecten de zoutcaverne ontsluiten. In de praktijk komt het niet voor dat er verschillende eigenaren zijn van de boorgaten via welke een zoutcaverne wordt ontsloten.

6.3.1.9 bronverwijzing
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwconstructie
Definitie

De organisatie die meer gegevens over ofwel extra toelichting op de mijnbouwconstructie kan leveren.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond bekend zijn als organisatie waar meer gegevens over ofwel extra toelichting op de mijnbouwconstructie aanwezig is.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.1.10 registratiegeschiedenis
Type gegeven Gegevensgroep van Mijnbouwconstructie
Definitie

De geschiedenis van de mijnbouwconstructie in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Registratiegeschiedenis
Materiële geschiedenis Nee
6.3.1.11 levensduur
Type gegeven Gegevensgroep van Mijnbouwconstructie
Definitie

De periode gedurende welke de mijnbouwconstructie in de werkelijkheid bestaat of heeft bestaan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Levensduur
Materiële geschiedenis Nee
6.3.1.12 constructiegeschiedenis
Type gegeven Gegevensgroep van Mijnbouwconstructie
Definitie

De geschiedenis van de mijnbouwconstructie in de werkelijkheid.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Constructiegeschiedenis
Materiële geschiedenis Nee

6.3.2 Registratiegeschiedenis

Diagram Registratiegeschiedenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

6.3.2.1 tijdstip registratie object
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam DatumTijd
Materiële geschiedenis Nee
6.3.2.2 registratiestatus
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Registratiestatus
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.2.3 tijdstip laatste aanvulling
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de start van de registratie van de mijnbouwconstructie aanvullende gegevens zijn vastgelegd.

6.3.2.4 tijdstip voltooiing registratie
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus gelijk is aan voltooid.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

6.3.2.5 gecorrigeerd
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.2.6 tijdstip laatste correctie
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.2.7 in onderzoek
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

6.3.2.8 in onderzoek sinds
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.2.9 uit registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.
De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

6.3.2.10 tijdstip uit registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.2.11 weer in registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

6.3.2.12 tijdstip weer in registratie genomen
Type gegeven Attribuut van Registratiegeschiedenis
Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam DatumTijd
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee

6.3.3 Levensduur

Diagram Levensduur

Type gegeven Entiteit
Definitie

De periode gedurende welke het object in de werkelijkheid bestaat of heeft bestaan.

6.3.3.1 begindatum
Type gegeven Attribuut van Levensduur
Definitie

De datum waarop de aanleg van de mijnbouwconstructie is gestart.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik 1 januari 1800 tot heden
Regels IMBRO/A

Het attribuut mag een onvolledige datum bevatten wanneer de Mijnbouwconstructie een Mijnstelsel is.
De begindatum mag liggen voor 1 januari 1800 wanneer de Mijnbouwconstructie een Mijnstelsel is.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Bij een boorgat betreft dit de datum waarop het boren van het primaire boortraject is gestart. Bij een zoutcaverne betreft dit de datum waarop de eerste pekelproductie is gestart.

6.3.3.2 einddatum
Type gegeven Attribuut van Levensduur
Definitie

De datum waarop de gehele mijnbouwconstructie eindigt te bestaan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik 1 januari 1800 tot heden
Regels

De einddatum mag niet liggen voor de begindatum.

Regels IMBRO/A

Het attribuut mag een onvolledige datum bevatten wanneer de Mijnbouwconstructie een Mijnstelsel is.
De einddatum mag liggen voor 1 januari 1800 wanneer de Mijnbouwconstructie een Mijnstelsel is.

Materiële geschiedenis Nee

6.3.4 Constructiegeschiedenis

Diagram GebeurtenisConstructiegeschiedenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

Het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van de mijnbouwconstructie in de werkelijkheid beschrijft.

Toelichting

De aanleg van een boorgat, zoutcaverne of mijnstelsel, of de ontdekking van een reeds lang bestaand mijnstelsel, is in de registratie ondergrond de eerste gebeurtenis bij een mijnbouwconstructie. Iedere keer dat er nieuwe gegevens beschikbaar komen die van algemeen belang zijn, is er sprake van een gebeurtenis die in de registratie ondergrond geregistreerd moet worden. Zo wordt in de registratie ondergrond de geschiedenis van de mijnbouwconstructie opgebouwd.

6.3.4.1 gebeurtenis
Type gegeven Gegevensgroep van Constructiegeschiedenis
Definitie

Een gebeurtenis in de werkelijkheid die tijdens de levensduur van de mijnbouwconstructie heeft plaatsgevonden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Gegevensgroeptype Gebeurtenis
Materiële geschiedenis Nee

6.3.5 Gebeurtenis

Diagram Gebeurtenis

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die een gebeurtenis beschrijven die tijdens de levensduur van het object heeft plaatsgevonden.

Regels

Er mag geen gebeurtenis met de naam MijnbouwconstructieBeeindigd bestaan indien de wettelijke status inGebruikMijnbouw is.

6.3.5.1 datum
Type gegeven Attribuut van Gebeurtenis
Definitie

De datum waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik 1 januari 1800 tot heden
Regels IMBRO/A

Het attribuut mag een onvolledige datum bevatten wanneer de Mijnbouwconstructie een Mijnstelsel is.
De datum mag liggen voor 1 januari 1800 wanneer de Mijnbouwconstructie een Mijnstelsel is.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.5.2 naam
Type gegeven Attribuut van Gebeurtenis
Definitie

De benaming van de gebeurtenis.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam NaamGebeurtenis
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee

6.3.6 Mijnbouwwetvergunning

Diagram Mijnbouwwetvergunning

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens die het recht van een bepaalde partij om in een bepaald gebied een bepaalde mijnbouwactiviteit uit te voeren, beschrijven en inzicht geven in de geschiedenis van het object.

Toelichting

Het registratieobject Mijnbouwwetvergunning wordt in de BRO gegevenscatalogus Mijnbouwwwetvergunning gedefinieerd.

6.3.6.1 BRO-ID
Type gegeven Attribuut van Mijnbouwwetvergunning
Definitie

De identificatie van een mijnbouwwetvergunning in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Registratieobjectcode
  Type Code
  Opbouw EPLNNNNNNNNNNNN
Materiële geschiedenis Nee
Identificerend Ja

6.3.7 Boorgat

Diagram MijnbouwwetvergunningGestandaardiseerde locatie boorgatLocatiebepalingAangeleverde verticale positieBoortrajectBoorgat

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een ondergrondse holte die bestaat uit een stelsel van één of meerdere boortrajecten.

Toelichting

Een boorgat valt onder de Mijnbouwwet wanneer bij een boring naar delfstoffen deze op een diepte van meer dan 100 meter onder de oppervlakte van de aardbodem aanwezig zijn, wanneer bij een boring naar aardwarmte deze op een diepte van meer dan 500 meter onder de oppervlakte van de aardbodem aanwezig is of wanneer bij het opslaan van stoffen in de ondergrond dit plaatsvindt op een diepte van meer dan 100 meter onder de oppervlakte van de aardbodem.

6.3.7.1 locatie
Type gegeven Attribuut van Boorgat
Definitie

De locatie van de oorsprong van het boorgat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_Point
Regels

De locatie moet liggen in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89 of RD wanneer de locatie aan de landzijde van de mijnbouwgrens ligt.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89 of WGS84 wanneer de locatie aan de zeezijde van de mijnbouwgrens ligt.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.7.2 locatiebepaling
Type gegeven Gegevensgroep van Boorgat
Definitie

De gegevens over het bepalen van de locatie van de oorsprong van het boorgat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Locatiebepaling
Materiële geschiedenis Nee
6.3.7.3 gestandaardiseerde locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Boorgat
Definitie

De gegevens over de locatie van een boorgat zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Gestandaardiseerde locatie boorgat
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De locatie van een boorgat hoeft zich niet op het aardoppervlak te bevinden, het kan te land zowel op, boven als onder het aardoppervlak gelegen zijn en te zee boven de waterspiegel.

6.3.7.4 aangeleverde verticale positie
Type gegeven Gegevensgroep van Boorgat
Definitie

De gegevens over de plaats van de oorsprong van het boorgat in het verticale vlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Aangeleverde verticale positie
Materiële geschiedenis Nee
6.3.7.5 gerelateerd boortraject
Type gegeven Associatie van Boorgat
Definitie

Een boortraject dat onderdeel is van een boorgat.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam gerelateerd boortraject
Bron Boorgat
Doel Boortraject
Materiële geschiedenis Nee
6.3.7.6 gerelateerde mijnbouwwetvergunning
Type gegeven Associatie van Boorgat
Definitie

Een mijnbouwwetvergunning waaronder een boorgat is of wordt aangelegd.

Kardinaliteit 1
Relatiesoort naam is aangelegd onder
Relatierol naam gerelateerde mijnbouwwetvergunning
Bron Boorgat
Doel Mijnbouwwetvergunning
Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens mag het objecttype Mijnbouwwetvergunning afwezig zijn als het boortraject waarbij de waarde van het attribuut categorie gelijk is aan primair een startdatum aanleg heeft die vòòr 1 januari 2003 ligt.

6.3.8 Locatiebepaling

Diagram Locatiebepaling

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over het bepalen van een locatie, zoals deze zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

6.3.8.1 datum locatiebepaling
Type gegeven Attribuut van Locatiebepaling
Definitie

De datum waarop de locatie van de mijnbouwconstructie of een deel ervan is ingemeten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het attribuut is optioneel omdat de mijnbouwwetgeving niet verplicht om deze gegevens aan te leveren.

6.3.8.2 methode locatiebepaling
Type gegeven Attribuut van Locatiebepaling
Definitie

De werkwijze die is gevolgd bij het inmeten van de locatie van de mijnbouwconstructie of een deel ervan.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam MethodeLocatiebepaling
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het attribuut is optioneel omdat de mijnbouwwetgeving niet verplicht om deze gegevens aan te leveren.
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de locatie van de mijnbouwconstructie of een deel ervan is bepaald.
De meest gebruikte technieken om de locatie te bepalen van onshore boorgaten zijn klassiek landmeten en satellietnavigatie. Beide hebben een indicatieve nauwkeurigheid van beter dan 1 meter.
De meest gebruikte technieken om de locatie te bepalen van offshore boorgaten, zijn klassiek landmeten met een indicatieve nauwkeurigheid van beter dan 5 meter, radiopositionering met een indicatieve nauwkeurigheid van beter dan 50 meter en satellietnavigatie met een indicatieve nauwkeurigheid van beter dan 2 meter.

6.3.8.3 uitvoerder locatiebepaling
Type gegeven Attribuut van Locatiebepaling
Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Organisatie
Regels

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het attribuut is optioneel omdat de mijnbouwwetgeving niet verplicht om deze gegevens aan te leveren.

6.3.9 Aangeleverde verticale positie

Diagram Aangeleverde verticale positie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de plaats van de oorsprong van het object in het verticale vlak.

6.3.9.1 lokaal verticaal referentiepunt
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

Het punt dat voor het boorgat is gebruikt als nulpunt voor de diepte.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam LokaalVerticaalReferentiepunt
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NAP wanneer de aangeleverde locatie aan de landzijde van de mijnbouwgrens ligt.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan LAT of aan MSL wanneer de aangeleverde locatie aan de zeezijde van de mijnbouwgrens ligt.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut verticaal referentievlak.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.9.2 verschuiving
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt ten opzichte van het verticaal referentievlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 500
Regels

De waarde van de verschuiving is 0.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak.
Voor boorgaten geldt dat het lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan het verticaal referentievlak, de verschuiving is daarmee altijd 0 meter.

6.3.9.3 verticaal referentievlak
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam VerticaalReferentievlak
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NAP wanneer de aangeleverde locatie aan de landzijde van de mijnbouwgrens ligt.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan LAT of aan MSL wanneer de aangeleverde locatie aan de zeezijde van de mijnbouwgrens ligt.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.9.4 datum verticale positiebepaling
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De datum waarop de verticale positie van het oorspronkelijk verticaal referentiepunt is bepaald.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het attribuut is optioneel omdat de mijnbouwwetgeving niet verplicht om deze gegevens aan te leveren.

6.3.9.5 oorspronkelijke verschuiving
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

De verticale positie van het oorspronkelijk verticaal referentiepunt ten opzichte van het verticaal referentievlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde 3.0
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik 0 tot 500
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Met behulp van de oorspronkelijke verschuiving wordt de hoogte van het oorspronkelijke verticaal referentiepunt aangegeven.

6.3.9.6 oorspronkelijk verticaal referentiepunt
Type gegeven Attribuut van Aangeleverde verticale positie
Definitie

Het punt op het verticale vlak van waaruit de geometrie van het boortraject begint.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam OorspronkelijkVerticaalReferentiepunt
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Dit is het punt van waaruit de locatie van de boortrajecten van het boorgat zijn ingemeten.

6.3.10 Gestandaardiseerde locatie boorgat

Diagram Gestandaardiseerde locatie boorgat

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de plaats van het object op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

6.3.10.1 /locatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie boorgat
Definitie

De locatie van een mijnbouwconstructie zoals getransformeerd door de basisregistratie ondergrond, bestaand uit coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_Point
Materiële geschiedenis Nee
6.3.10.2 coördinaattransformatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie boorgat
Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde locatie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Coördinaattransformatie
Materiële geschiedenis Nee

6.3.11 Boortraject

Diagram Boortraject locatieBoortraject

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een aaneengesloten holte in de ondergrond die resulteert na het uitvoeren van een boring.

Toelichting

Een boortraject betreft of de eerst geboorde holte in een boorgat (het primaire traject, ook wel het moederboorgat genoemd) of een later geboorde zijtak (geboord vanuit het primaire traject of vanuit een andere zijtak).
Ieder boortraject is een uniek segment binnen het boorgat.

6.3.11.1 boortrajectcode
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

De unieke identificatie van een boortraject in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Nummer 5
Regels

De boortrajectcode moet uniek zijn binnen het Boorgat.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De boortrajectcode komt overeen met de code waaronder de bronhouder gegevens over het boortraject publiek beschikbaar stelt.

Identificerend Ja
6.3.11.2 naam
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

De aanduiding van een boortraject binnen een boorgat middels een verkorte naam.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De naam moet uniek zijn binnen het Boorgat.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

In het werkveld is dit een herkenbare naam.

6.3.11.3 categorie
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

De aanduiding of een boortraject het eerst geboorde c.q. primaire traject binnen een boorgat is, of een zijtak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam BoortrajectCategorie
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Regels

Bij het Boorgat moet precies één Boortraject aanwezig zijn waarbij de waarde van het attribuut categorie gelijk is aan primair.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.11.4 boringdoel
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

Het oorspronkelijke doel waarvoor het boortraject is aangelegd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Boringdoel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.11.5 startdatum aanleg
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

De datum waarop het boren van het boortraject is begonnen.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik vanaf 1 januari 1800
Regels

De startdatum aanleg van een Boortraject waarbij de waarde van het attribuut categorie gelijk is aan zijtak mag niet liggen voor de einddatum aanleg van het Boortraject bij hetzelfde Boorgat waarbij de waarde van het attribuut categorie gelijk is aan primair.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.11.6 einddatum aanleg
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

De datum waarop de aanleg van het boortraject is beëindigd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik vanaf 1 januari 1800
Regels

De einddatum aanleg mag niet liggen voor de startdatum aanleg.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De aanleg van een boortraject eindigt op het moment dat na de boring een bovengrondse afwerking wordt geïnstalleerd, of het moment dat aansluitende activiteiten zoals bijvoorbeeld een productietest beëindigd zijn.

6.3.11.7 datum openbaarmaking
Type gegeven Attribuut van Boortraject
Definitie

De datum met ingang waarvan de gegevens over de afmetingen en ondergrondse positie van een boortraject openbaar zijn.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Datum
  Waardebereik vanaf 1 januari 2003
Regels

De datum openbaarmaking van een Boortraject moet aanwezig zijn wanneer het attribuut einddatum aanleg aanwezig is.
In alle andere gevallen ontbreekt het attribuut.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De gegevens over de ligging van een boortraject hebben conform de mijnbouwwetgeving voor een periode van vijf jaar een vertrouwelijk karakter. Na deze periode zijn de gegevens openbaar raadpleegbaar via de basisregistratie ondergrond.

6.3.11.8 boortraject locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Boortraject
Definitie

De afmetingen en ondergrondse positie van het boortraject.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Boortraject locatie
Materiële geschiedenis Nee

6.3.12 Boortraject locatie

Diagram Boortraject locatie

Type gegeven Entiteit
Definitie

De afmetingen en ondergrondse positie van een boortraject.

Regels

De gegevensgroep Boortraject locatie moet aanwezig zijn bij de entiteit Boortraject wanneer de waarde van het attribuut datum openbaarmaking van dat Boortraject op of na de huidige datum ligt.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de gegevensgroep Boortraject locatie ontbreken.

Toelichting

Boortrajecten kruisen elkaar niet in de ondergrond.
Locatiegegevens van een boortraject zijn publiek beschikbaar vanaf het moment dat de huidige datum groter dan of gelijk is aan de datum openbaarmaking van het betreffende boortraject.

6.3.12.1 werkelijke verticale einddiepte
Type gegeven Attribuut van Boortraject locatie
Definitie

De werkelijke verticale diepte vanaf het lokaal verticaal referentiepunt van het boorgat tot aan het punt in de ondergrond waar het boortraject eindigt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde N.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Binnen het vakgebied mijnbouw is dit gegeven ook bekend onder de naam 'True Vertical Depth' (TVD). Bij andere registratieobjecten in de basisregistratie ondergrond is dit gegeven bekend onder de naam 'einddiepte'.

6.3.12.2 totale lengte
Type gegeven Attribuut van Boortraject locatie
Definitie

De langs het boortraject gemeten grootste lengte t.o.v. het oorspronkelijk verticaal referentiepunt.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Meetwaarde N.2
  Eenheid m (meter)
  Waardebereik vanaf 0
Regels

De waarde van het attribuut totale lengte moet gelijk zijn aan of groter zijn dan de waarde van het attribuut werkelijke verticale einddiepte.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Binnen het vakgebied mijnbouw is dit gegeven ook bekend onder de naam gemeten diepte of Measured Depth (MD). De totale lengte van een primair boortraject is de volledige lengte van dat boortraject. De totale lengte van een zijtak is de volledige lengte van die zijtak met daarbij opgeteld de lengtes van de stukken van het primaire boortraject en van eventuele zijtakken gemeten vanaf de oorsprong van het boorgat tot aan het punt waar de zijtak begint.

6.3.12.3 geometrie
Type gegeven Attribuut van Boortraject locatie
Definitie

De ligging van het boortraject in de ondergrond, uitgedrukt in een driedimensionale curve.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_Curve
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De geometrie wordt door de bronhouder bepaald op basis van de door de operator aangeleverde meetgegevens.
De geometrie van een boortraject mag niet kruisen met zichzelf of met de geometrie van een ander boortraject van dezelfde of een andere mijnbouwconstructie.
Het beginpunt van de geometrie van een boortraject, waar het attribuut categorie de waarde zijtak heeft, dient te liggen op de geometrie van een ander boortraject van dezelfde mijnbouwconstructie.
De nauwkeurigheid van de ligging van een boortraject is mede afhankelijk van de nauwkeurigheid van de horizontale locatie en verticale positie, en door de metingen van het gevolgde traject. Hierbij geldt een indicatieve afwijking van 10 meter op 1.000 meter geboorde lengte.

6.3.13 Mijnstelsel

Diagram MijnbouwwetvergunningGestandaardiseerde locatie mijnstelselLocatiebepalingMijnkaartOntginningszoneTransportzoneToegangMijnstelsel

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een ondergronds stelsel van gangen, schachten en/of ontgonnen gebieden.

6.3.13.1 naam
Type gegeven Attribuut van Mijnstelsel
Definitie

De unieke identificatie van een mijnstelsel middels de voorkeursbenaming.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De naam moet uniek zijn binnen het registatieobjecttype Mijnbouwconstructie (EPC).

Materiële geschiedenis Nee
6.3.13.2 code
Type gegeven Attribuut van Mijnstelsel
Definitie

De aanduiding van een mijnstelsel in de vorm van een code.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 5
Regels

De code is uniek binnen de set met mijnstelsels binnen het registatieobjecttype Mijnbouwconstructie (EPC).
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort mijnstelsel gelijk is aan steenkoolmijn.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Een code is bij steenkoolmijnen verplicht omdat deze code opgenomen is in de mijnkaartcode van de mijnkaarten die bij dat mijnstelsel behoren.

6.3.13.3 alternatieve naam
Type gegeven Attribuut van Mijnstelsel
Definitie

De aanduiding van een mijnstelsel middels een alternatieve benaming.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..*
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De alternatieve naam moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Er kunnen lokaal meer alternatieve benamingen in gebruik zijn om het mijnstelsel aan te duiden.

6.3.13.4 soort mijnstelsel
Type gegeven Attribuut van Mijnstelsel
Definitie

De aanduiding van het primaire gebruik waarvoor een mijnstelsel is aangelegd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam SoortMijnstelsel
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.13.5 afgegraven
Type gegeven Attribuut van Mijnstelsel
Definitie

Indicatie of een mijnstelsel is verdwenen vanwege afgraving.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

Van de Toegangen, Transportzones en Ontginningszones waaruit een Mijnstelsel bestaat, is er minimaal één waarbij de waarde van het attribuut afgegraven gelijk is aan nee wanneer het attribuut afgegraven van het Mijnstelsel gelijk is aan nee.
De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut wettelijke status van de entiteit Mijnbouwconstructie gelijk is aan inGebruikMijnbouw.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

Van een mijnstelsel dat is afgegraven, is het gemijnd gebied gelijk aan de contour zoals die was juist voordat het mijnstelsel volledig werd afgegraven.

6.3.13.6 gemijnd gebied
Type gegeven Attribuut van Mijnstelsel
Definitie

De contour van het mijnstelsel, geprojecteerd op het aardoppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_MultiSurface
Regels

Het gemijnd gebied mag gedeeltelijk buiten het grondgebied van Nederland of zijn Exclusieve Economische zone liggen.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89.

Materiële geschiedenis Ja
6.3.13.7 bepaling gemijnd gebied
Type gegeven Gegevensgroep van Mijnstelsel
Definitie

De gegevens over het bepalen van het gemijnd gebied.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Locatiebepaling
Materiële geschiedenis Ja
6.3.13.8 gestandaardiseerde locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Mijnstelsel
Definitie

De gegevens over de locatie van een boorgat zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Gestandaardiseerde locatie mijnstelsel
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De locatie van een mijnstelsel bevindt zich niet op het aardoppervlak, het is een projectie op het aardoppervlak van de maximale ondergrondse contour ervan.

6.3.13.9 gerelateerde toegang
Type gegeven Associatie van Mijnstelsel
Definitie

Een toegang die onderdeel is van een mijnstelsel en via welke dat mijnstelsel fysiek toegankelijk is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam gerelateerde toegang
Bron Mijnstelsel
Doel Toegang
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Toegangen zijn optioneel bij een mijnstelsel omdat ze bij steenkoolmijnen niet worden vastgelegd en bij andere soorten van mijnstelsels niet altijd bekend is waar ze zijn of hebben gelegen.

6.3.13.10 gerelateerde transportzone
Type gegeven Associatie van Mijnstelsel
Definitie

Een transportzone die onderdeel is van een mijnstelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam gerelateerde transportzone
Bron Mijnstelsel
Doel Transportzone
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Transportzones zijn optioneel bij een mijnstelsel omdat ze bij steenkoolmijnen niet worden vastgelegd en bij andere soorten van mijnstelsels ze niet (hebben) bestaan of niet bekend is waar ze zijn of hebben gelegen.

6.3.13.11 gerelateerde ontginningszone
Type gegeven Associatie van Mijnstelsel
Definitie

Een ontginningszone die onderdeel is van een mijnstelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam bestaat uit
Relatierol naam gerelateerde ontginningszone
Bron Mijnstelsel
Doel Ontginningszone
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Een ontginningszone is optioneel bij een mijnstelsel omdat ze bij steenkoolmijnen niet worden vastgelegd en bij andere soorten van mijnstelsels ze niet (hebben) bestaan of niet bekend is waar ze zijn of hebben gelegen.

6.3.13.12 gerelateerde mijnbouwwetvergunning
Type gegeven Associatie van Mijnstelsel
Definitie

Een mijnbouwwetvergunning waaronder een mijnstelsel is of wordt aangelegd of ontgonnen.

Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam is aangelegd of in gebruik onder
Relatierol naam gerelateerde mijnbouwwetvergunning
Bron Mijnstelsel
Doel Mijnbouwwetvergunning
Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het objecttype Mijnbouwwetvergunning afwezig zijn als de waarde van het attribuut wettelijke status 'buitenGebruikMijnbouw' is.

6.3.13.13 gerelateerde mijnkaart
Type gegeven Associatie van Mijnstelsel
Definitie

Een mijnkaart waarop (een gedeelte van) een mijnstelsel is afgebeeld.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..*
Relatiesoort naam is weergegeven op
Relatierol naam gerelateerde mijnkaart
Bron Mijnstelsel
Doel Mijnkaart
Regels

Een Mijnkaart mag niet aanwezig zijn bij een Mijnstelsel als de gegevens over dat Mijnstelsel zijn aangeleverd onder het kwaliteitsregime IMBRO.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Op een mijnkaart kunnen (delen van) één of meerdere mijnstelsels zijn weergegeven. De basisregistratie ondergrond bevat niet de mijnkaarten zelf maar alleen metagegevens erover, waaronder metagegevens die dienen als referentie naar een mijnkaart.

6.3.14 Gestandaardiseerde locatie mijnstelsel

Diagram Gestandaardiseerde locatie mijnstelsel

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de plaats van het object op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

6.3.14.1 /locatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie mijnstelsel
Definitie

De locatie van een mijnbouwconstructie zoals getransformeerd door de basisregistratie ondergrond, bestaand uit coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_MultiSurface
Materiële geschiedenis Nee
6.3.14.2 coördinaattransformatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie mijnstelsel
Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde locatie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Coördinaattransformatie
Materiële geschiedenis Nee

6.3.15 Toegang

Diagram LocatiebepalingToegang

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een gedeelte van een mijnstelsel bedoeld om fysieke toegang tot het mijnstelsel te verkrijgen.

Toelichting

Er kan sprake zijn van verticale toegangen (schachten) of horizontale toegangen, zoals een toegang in een wand.

6.3.15.1 toegangsID
Type gegeven Attribuut van Toegang
Definitie

De unieke identificatie van een toegang binnen de scope van een mijnstelsel in de registratie ondergrond middels een ID.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Nummer 3
Regels

Het toegangsID moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
Identificerend Ja
6.3.15.2 naam
Type gegeven Attribuut van Toegang
Definitie

De aanduiding van een toegang binnen een mijnstelsel middels de voorkeursbenaming.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De naam moet uniek zijn binnen het registatieobjecttype Mijnbouwconstructie (EPC).

Materiële geschiedenis Nee
6.3.15.3 alternatieve naam
Type gegeven Attribuut van Toegang
Definitie

De aanduiding van een toegang binnen een mijnstelsel middels een alternatieve benaming.

Juridische status Niet-authentiek
Kardinaliteit 0..*
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De alternatieve naam moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Er kunnen lokaal meer alternatieve benamingen in gebruik zijn om de toegang aan te duiden.

6.3.15.4 soort toegang
Type gegeven Attribuut van Toegang
Definitie

Het soort toegang tot een mijnstelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam SoortToegang
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.15.5 afgegraven
Type gegeven Attribuut van Toegang
Definitie

Indicatie of een toegang is verdwenen vanwege afgraving.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut afgegraven van het Mijnstelsel gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

Van een toegang die is afgegraven, is de locatie gelijk aan de locatie zoals die was juist voordat de toegang volledig werd afgegraven.

6.3.15.6 locatie
Type gegeven Attribuut van Toegang
Definitie

De plaats van de toegang op het aardoppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_Point
Regels

De locatie moet liggen in het gemijnd gebied van de entiteit Mijnstelsel.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89.
Locaties van toegangen mogen niet op elkaar liggen, ongeacht het mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.15.7 bepaling locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Toegang
Definitie

De gegevens over het bepalen van de locatie van de toegang.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Locatiebepaling
Materiële geschiedenis Nee

6.3.16 Transportzone

Diagram LocatiebepalingTransportzone

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een gedeelte van een mijnstelsel alleen bedoeld voor transportactiviteiten.

6.3.16.1 transportzoneID
Type gegeven Attribuut van Transportzone
Definitie

De unieke identificatie van een transportzone binnen de scope van een mijnstelsel in de registratie ondergrond middels een ID.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Nummer 3
Regels

Het transportzoneID moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
Identificerend Ja
6.3.16.2 naam
Type gegeven Attribuut van Transportzone
Definitie

De aanduiding van een transportzone binnen een mijnstelsel middels een naam.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De naam moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.16.3 afgegraven
Type gegeven Attribuut van Transportzone
Definitie

Indicatie of een transportzone is verdwenen vanwege afgraving.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut afgegraven van het Mijnstelsel gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

Van een transportzone die is afgegraven, is het gebied gelijk aan de contour zoals die was juist voordat de transportzone volledig werd afgegraven.

6.3.16.4 openbaar raadpleegbaar
Type gegeven Attribuut van Transportzone
Definitie

Indicatie of het attribuut gebied transportzone publiek toegankelijk is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.16.5 gebied
Type gegeven Attribuut van Transportzone
Definitie

De contour van de transportzone, geprojecteerd op het aardoppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_MultiSurface
Regels

Het gebied moet geheel binnen het gemijnd gebied van de entiteit Mijnstelsel liggen.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89.
De gebieden van transportzones die tot hetzelfde Mijnstelsel behoren en dezelfde verdieping hebben, mogen elkaar niet overlappen.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

Het gebied van een transportzone is publiek beschikbaar wanneer het attribuut openbaar raadpleegbaar gelijk is aan 'Ja'.

6.3.16.6 bepaling gebied
Type gegeven Gegevensgroep van Transportzone
Definitie

De gegevens over het bepalen van het gebied van de transportzone.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Locatiebepaling
Materiële geschiedenis Ja

6.3.17 Ontginningszone

Diagram LocatiebepalingOntginningszone

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een gedeelte van een mijnstelsel waar delfstoffen zijn gewonnen.

Toelichting

Bij niet-steenkoolmijnen is een veel voorkomende situatie dat een zone na ontginning ook wordt gebruikt voor transport. Een dergelijke zone blijft dan gekarakteriseerd als een ontginningszone.

6.3.17.1 ontginningszoneID
Type gegeven Attribuut van Ontginningszone
Definitie

De unieke identificatie van een ontginningszone binnen de scope van een mijnstelsel in de registratie ondergrond middels een ID.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Nummer 3
Regels

Het ontginningszoneID moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
Identificerend Ja
6.3.17.2 naam
Type gegeven Attribuut van Ontginningszone
Definitie

De aanduiding van een ontginningszone binnen een mijnstelsel middels een naam.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 100
Regels

De naam moet uniek zijn binnen het Mijnstelsel.

Materiële geschiedenis Nee
6.3.17.3 in ontginning
Type gegeven Attribuut van Ontginningszone
Definitie

Indicatie of er winning plaatsvindt in een ontginningszone.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan nee wanneer de waarde van het attribuut wettelijke status van de entiteit Mijnbouwconstructie gelijk is aan buitenGebruikMijnbouw.

Materiële geschiedenis Ja
6.3.17.4 afgegraven
Type gegeven Attribuut van Ontginningszone
Definitie

Indicatie of een transportzone is verdwenen vanwege afgraving.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut afgegraven van de entiteit Mijnstelsel gelijk is aan ja.
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan nee wanneer de waarde van het attribuut in ontginning gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

Van een ontginningszone die is afgegraven, is het gebied gelijk aan de contour zoals die was juist voordat de ontginningszone volledig werd afgegraven.

6.3.17.5 openbaar raadpleegbaar
Type gegeven Attribuut van Ontginningszone
Definitie

Indicatie of het attribuut gebied ontginningszone publiek toegankelijk is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.17.6 gebied
Type gegeven Attribuut van Ontginningszone
Definitie

De contour van de ontginningszone, geprojecteerd op het aardoppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_MultiSurface
Regels

Het gebied moet geheel binnen het gemijnd gebied van de entiteit Mijnstelsel liggen.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

Het gebied van een ontginningszone is publiek beschikbaar wanneer het attribuut openbaar raadpleegbaar gelijk is aan 'Ja'.

6.3.17.7 bepaling gebied
Type gegeven Gegevensgroep van Ontginningszone
Definitie

De gegevens over het bepalen van het gebied van de ontginningszone.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Locatiebepaling
Materiële geschiedenis Ja

6.3.18 Mijnkaart

Diagram MijnstelselMijnkaart

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een geografische weergave van een gebied waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.

Toelichting

De basisregistratie ondergrond bevat niet de mijnkaarten zelf maar alleen metagegevens erover, waaronder metagegevens die dienen als referentie naar een mijnkaart. Onder 'kaart' worden zowel afzonderlijke c.q. individuele kaartbladen verstaan als kaarten die samengesteld c.q. gecombineerd zijn uit meerdere individuele kaartbladen.

6.3.18.1 mijnkaartcode
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De unieke identificatie die een mijnkaart uniek identificeert in de set met mijnkaarten in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 53
Regels

De mijnkaartcode moet uniek zijn binnen het registratieobjecttype Mijnbouwconstructie (EPC).

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De mijnkaartcode bestaat uit de volgende elementen, deels afhankelijk van het soort mijnkaart en gescheiden door een onderstrepingsteken, als volgt:

  1. code van het mijnstelsel waarbij de mijnkaart hoort;
  2. code die het soort mijnkaart aanduidt (DK, HG of LP voor respectievelijk drempelkaart, hoofdgrondplan of laagplan);
  3. wanneer het een hoofdgrondplan betreft: verdieping;
  4. wanneer het een laagplan betreft: steenkoollaag;
  5. wanneer het een individuele kaart of een gecombineerd hoofdgrondplan betreft: kaartserie;
  6. wanneer het een individuele kaart betreft: kaarblad;
  7. kaartversie.
Identificerend Ja
6.3.18.2 soort mijnkaart
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De aanduiding van het type mijnkaart.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam SoortMijnkaart
  Type Waardelijst uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Het soort mijnkaart geeft aan: 1) wat voor inhoud de kaart bevat (bijv. steenkoollagen, transportgangen) en 2) of een kaart een individuele kaart of een gecombineerde kaart (dat wil zeggen een kaart die samengesteld is uit individuele kaarten) is.

6.3.18.3 verdieping
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De aanduiding van de verdieping binnen het mijnstelsel waar de mijnkaart betrekking op heeft.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 8
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort mijnkaart gelijk is aan HoofdgrondplanIndividueel of HoofdgrondplanGecombineerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Een verdieping binnen een mijnstelsel wordt uitgedrukt als het aantal meters dat het plafond van die verdieping beneden het maaiveld ligt. Gerekend wordt met het maaiveld ter plaatse van de hoofdschacht van het mijnstelsel. Het aantal meters is bij benadering: de ligging van verdiepingen is niet per se exact horizontaal.

6.3.18.4 steenkoollaag
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De aanduiding van de steenkoollaag waar de mijnkaart betrekking op heeft.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 15
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort mijnkaart gelijk is aan LaagplanIndividueel of LaagplanGecombineerd.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.
De waarde van het attribuut begint met de letters GB.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Door het Geologisch Bureau (afgekort: GB) is aan iedere steenkoollaag een unieke codering toegekend. Om deze codering te onderscheiden van de codering die door steenkoolmijnen zelf is gebruikt, begint iedere code met 'GB'.
Een steenkoollaag die in een mijn wordt aangetroffen en op kaart wordt gezet, kan een samenvoeging zijn van verschillende steenkoollagen zoals die door het Geologisch Bureau zijn benoemd. In zo'n geval is de aanduiding van de steenkoollaag waar een mijnkaart betrekking op heeft een samenvoeging van verschillende GB-codes.

6.3.18.5 kaartserie
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De aanduiding van de serie van kaarten waartoe een mijnkaart behoort.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 1
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort mijnkaart gelijk is aan DrempelkaartIndividueel, HoofdgrondplanIndividueel, HoofdgrondplanGecombineerd of LaagplanIndividueel.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Een kaartserie wordt gebruikt om aan te geven dat er samenhang is tussen mijnkaarten, behalve dat ze hetzelfde mijnstelsel, verdieping en/of steenkoollaag weergeven. Deze samenhang is bijvoorbeeld dat kaarten in dezelfde periode zijn gemaakt. En als er voor een mijnstelsel drempelkaarten, hoofdgrondplannen en laagplannen bestaan in dezelfde kaartserie, dan zijn bijvoorbeeld de kaartbereiken ervan op elkaar afgestemd.
Kaarten in een kaartserie betreffen meestal gedeeltelijke of algehele revisies van kaarten uit een voorgaande kaartserie.
Bij een gecombineerd hoofdgrondplan geeft de kaartserie aan tot welke kaartserie de individuele hoofdgrondplannen, waaruit die gecombineerde kaart is samengesteld, behoren.

6.3.18.6 kaartblad
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De aanduiding van het kaartblad.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst 15
Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort mijnkaart gelijk is aan DrempelkaartIndividueel, HoofdgrondplanIndividueel of LaagplanIndividueel.
Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen.

Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

In de registratie ondergrond wordt voor mijnkaarten geen onderscheid gemaakt tussen kaarten en kaartbladen - waarbij een kaart bestaat uit meerdere kaartbladen. Individuele kaarten hebben echter een kaartbladcode.

6.3.18.7 kaartversie
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

De aanduiding van de versie van een kaart.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Tekst 1
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Van een kaart uit dezelfde serie en met hetzelfde kaartblad kunnen meerdere versies bestaan. Verschillende versies kunnen ontstaan zijn doordat kopieën van een kaart in het bezit kwamen van meerdere instanties die elk annotaties op hun eigen exemplaar geplaatst hebben. Een andere mogelijkheid is dat na tientallen jaren verder is getekend op een kaart - in tegenstelling tot het maken van een geheel nieuwe kaart waarbij een nieuwe kaartserie zou zijn ontstaan. Er kan, maar hoeft dus geen tijdsvolgorde te bestaan tussen verschillende versies. Om de gedachte aan een tijdsvolgorde te verminderen, worden versies niet met nummers maar met letters aangeduid.

6.3.18.8 kaartbereik
Type gegeven Attribuut van Mijnkaart
Definitie

Het geografische gebied dat op de kaart is afgebeeld, uitgedrukt in een geometrisch vlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_Envelope
Materiële geschiedenis Nee

6.3.19 Zoutcaverne

Diagram Gestandaardiseerde locatie zoutcaverneLocatiebepalingBoortrajectZoutcaverne

Type gegeven Entiteit
Definitie

Een in de ondergond gelegen holruimte die is ontstaan door het weghalen van zout.

Toelichting

Het weghalen van het vaste zout uit de ondergrond gebeurd door het zout op te lossen in water. In de ontstane holruimte zit water met daarin opgelost zout. Dit (pekel)water in de holruimte kan worden vervangen door een gas.

6.3.19.1 cavernemetingcode
Type gegeven Attribuut van Zoutcaverne
Definitie

De identificatie van een cavernemeting in de registratie ondergrond.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam Tekst
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De cavernemetingcode komt overeen met de code waaronder de cavernemeting gegevens beschikbaar worden gesteld.
De cavernemetingcode wordt alleen in de BRO opgenomen als de cavernemetingrapporten waarin de gegevens staan, openbaar raadpleegbaar zijn.

6.3.19.2 openbaar raadpleegbaar
Type gegeven Attribuut van Zoutcaverne
Definitie

Indicatie of de holruimtecontour publiek toegankelijk is.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam IndicatieJaNee
  Type Waardelijst niet uitbreidbaar
Materiële geschiedenis Nee
6.3.19.3 holruimtecontour
Type gegeven Attribuut van Zoutcaverne
Definitie

De maximale cumulatieve contour van de in de ondergrond aanwezige caverne, geprojecteerd op het aardoppervlak.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Domein
  Naam GM_Surface
Regels

De holruimtecontour moet liggen in Nederland of zijn Exclusieve Economische zone.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89 of RD wanneer de holruimtecontour aan de landzijde van de mijnbouwgrens ligt.
Het referentiestelsel moet gelijk zijn aan ETRS89 of WGS84 wanneer de holruimtecontour aan de zeezijde van de mijnbouwgrens ligt.

Materiële geschiedenis Ja
Toelichting

De holruimtecontrour is publiek beschikbaar wanneer het attribuut openbaar raadpleegbaar gelijk is aan 'Ja'.

6.3.19.4 bepaling holruimtecontour
Type gegeven Gegevensgroep van Zoutcaverne
Definitie

De gegevens over het bepalen van de holruimtecontour van de zoutcaverne.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 0..1
Gegevensgroeptype Locatiebepaling
Regels

De bepaling holruimtecontour mag alleen aanwezig zijn als de holruimtecontour (geometrie) van de entiteit zoutcaverne ingevuld is.

Materiële geschiedenis Ja
6.3.19.5 gestandaardiseerde locatie
Type gegeven Gegevensgroep van Zoutcaverne
Definitie

De gegevens over de locatie van een boorgat zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Gegevensgroeptype Gestandaardiseerde locatie zoutcaverne
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

De locatie van de zoutcaverne ligt niet op het aardoppervlak, het is een projectie op het aardoppervlak van de maximale cumulatieve ondergrondse contour ervan.

6.3.19.6 gerelateerd boortraject
Type gegeven Associatie van Zoutcaverne
Definitie

Een boortraject via welke een zoutcaverne wordt ontsloten.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1..*
Relatiesoort naam wordt ontsloten door
Relatierol naam gerelateerd boortraject
Bron Zoutcaverne
Doel Boortraject
Materiële geschiedenis Nee
Toelichting

Een zoutcaverne kan door meerdere boortrajecten worden ontsloten, van hetzelfde of van verschillende boorgaten.

6.3.20 Gestandaardiseerde locatie zoutcaverne

Diagram Gestandaardiseerde locatie zoutcaverne

Type gegeven Entiteit
Definitie

De gegevens over de plaats van het object op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

6.3.20.1 /locatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie zoutcaverne
Definitie

De locatie van een mijnbouwconstructie zoals getransformeerd door de basisregistratie ondergrond, bestaand uit coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam GM_Surface
Materiële geschiedenis Nee
6.3.20.2 coördinaattransformatie
Type gegeven Attribuut van Gestandaardiseerde locatie zoutcaverne
Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde locatie.

Juridische status Authentiek
Kardinaliteit 1
Domein
  Naam Coördinaattransformatie
Materiële geschiedenis Nee

7. Uitbreidbare waardelijsten

7.1 BoortrajectCategorie

De lijst met categorieën van boortrajecten.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
primair

Het eerste boortraject dat is geboord in een boorgat. Vanuit het primaire boortraject kunnen zijtakken (boortrajecten van de categorie 'zijtak') geboord worden. Een primair boortraject begint bij het oorspronkelijk verticaal referentiepunt op de aangeleverde locatie.

zijtak

Een boortraject waarvan het beginpunt van boren is gelegen in een primair boortraject (een boortraject van de categorie 'primair') of in een andere zijtak.
Een boortraject van de categorie zijtak loopt vanaf het punt van afsplitsing tot het eindpunt ervan.
Een zijtak begint niet bij het oorspronkelijk verticaal referentiepunt. Iedere zijtak heeft één eindpunt. Iedere eventuele afsplitsing ervan is een zijtak op zichzelf.

7.2 Boringdoel

De lijst van mogelijke doelen waarvoor een boortraject is of wordt aangelegd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
onderzoekMijnbouw

Het verzamelen van gegevens voor (wetenschappelijk) onderzoek of beleid op een diepte van meer dan 500 meter onder het aardoppervlak anders dan ten behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan alsmede het terughalen van (delf)stoffen.

opslaanCO2

Het permanent opslaan van CO2.

opslaanStof

Het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter onder het aardoppervlak, alsmede het terughalen van deze stoffen.

opsporenAardwarmte

Het opsporen van aardwarmte op een diepte van meer dan 500 meter onder het aardoppervlak. Vanaf 2021 valt hier ook een korte periode van winnen onder.

opsporenDelfstof

Het opsporen van delfstoffen op een diepte van meer dan 100 meter onder het aardoppervlak.

opsporenOpslagcomplex

Het opsporen van CO2 opslagcomplexen.

winnenAardwarmte

Het winnen van aardwarmte op een diepte van meer dan 500 meter onder het aardoppervlak.

winnenDelfstof

Het winnen van delfstoffen op een diepte van meer dan 100 meter onder het aardoppervlak.

7.3 Coördinaattransformatie

De lijst met de methoden waarmee de coördinaten zijn omgezet.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
7parameterTransformatie

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt.

7parameterTransformatie1989

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0.

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2018

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2018. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster, Rijkswaterstaat en de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine in het samenwerkingsverband NSGI (Nederlandse Samenwerking Geodetische Infrastructuur).

RDNAPTRANS2008MV0

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2018MV0

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2018. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster, Rijkswaterstaat en de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine in het samenwerkingsverband NSGI (Nederlandse Samenwerking Geodetische Infrastructuur).

7.4 KaderAanlevering

De lijst met de redenen waarom het registratieobject aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
MBW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet. De wet is op 1 januari 2003 in werking getreden.

7.5 LokaalVerticaalReferentiepunt

De lijst met de gestandaardiseerde referentiepunten voor de verticale positie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
LAT

Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide).

MSL

Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level).

NAP

Normaal Amsterdams Peil.

7.6 MethodeLocatiebepaling

De lijst met de methoden voor het bepalen van de locatie van de mijnbouwconstructie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
DGPS50tot200cm

Meting d.m.v. satellietnavigatie met differentiaalcorrectie, in het dagelijks gebruik aangeduid als DGPS. Afwijking tussen 50 en 200 cm. DGPS maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. satellietnavigatie zonder correctie, SPP (Single Point Positioning), in het dagelijks gebruik aangeduid als GPS. Afwijking tussen 200 en 1000 cm. SPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

lidar0tot10cm

Meting d.m.v. terrestrische laserscanning, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm.

lidar10tot50cm

Meting d.m.v. terrestrische laserscanning, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm.

PPPGPS0tot2cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS2tot5cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS5tot10cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

PPPGPS10tot50cm

Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS0tot2cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS2tot5cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS5tot10cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

RTKGPS10tot50cm

Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou.

schetsenMetMeetpunt0tot200cm

Locatie bepaald d.m.v. schetsen aan de hand van meetpunten, afwijking kleiner dan 200 cm.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm.

vectoriserenKaart0tot500cm

Locatie bepaald d.m.v. georefereren en vectoriseren van een analoge kaart, afwijking kleiner dan 500 cm.

vectoriserenKaart500tot2000cm

Locatie bepaald d.m.v. georefereren en vectoriseren van een analoge kaart, afwijking tussen 500 en 2000 cm.

vectoriserenKaart2000tot5000cm

Locatie bepaald d.m.v. georefereren en vectoriseren van een analoge kaart, afwijking tussen 2000 en 5000 cm.

vectoriserenKaartNauwkeurigheidOnbekend

Locatie bepaald d.m.v. georefereren en vectoriseren van een analoge kaart, afwijking onbekend.

7.7 NaamGebeurtenis

De lijst met gebeurtenissen die plaats kunnen vinden in de materiële geschiedenis van een mijnbouwconstructie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
aanlegBoorgatGestart

Een nieuw boorgat wordt aangelegd.

aanlegMijnstelselGestart

Een nieuw mijnstelsel wordt aangelegd.

eigenaarGewijzigd

De eigenaar van een mijnbouwconstructie is gewijzigd.

mijnbouwconstructieBeeindigd

De mijnbouwconstructie eindigt te bestaan.

holruimtecontourGewijzigd

De holruimtecontour van de caverne is gewijzigd.

mijnstelselGewijzigd

Het mijnstelsel is gewijzigd door toevoeging of uitbreiding van toegangen, transportzones of ontginningszones, door (gedeeltelijke) afgraving ervan of door start of stopzetting van ontginningsactiviteiten. Volledige afgraving van een mijnstelsel is geen wijziging, maar beëindiging van een mijnstelsel.

wettelijkeStatusGewijzigd

De wettelijke status van een mijnbouwconstructie is gewijzigd.

boortrajectToegevoegd

Een nieuw boortraject wordt aan een boorgat toegevoegd.

zoutcaverneOntstaan

Een nieuwe zoutcaverne is ontstaan.

7.8 OorspronkelijkVerticaalReferentiepunt

De lijst met de oorspronkelijke referentiepunten voor de verticale positie.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
boorvloer

De boorvloer is het hart van elke boorinstallatie, het primaire werkgebied waar boorpijpverbindingen worden geassembleerd.

draaitafel

Het draaiende gedeelte van de boorvloer dat de kracht levert om de boorstreng met de klok mee te laten draaien (van bovenaf gezien).

keldervloer

De vloer van de put onder de boorvloer welke extra hoogte biedt tussen de boorvloer en de boorgatmond.

KellyBushing

De adapter die de draaitafel met de kelly verbindt.

maaiveld

Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond.

7.9 Referentiestelsel

De lijst met de referentiestelsels waarin de coördinaten zijn gedefinieerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
ETRS89

European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258).

RD

Rijks Driehoekmeting - Amersfoort RD New (EPSG 28992).

WGS84

World Geodetic System 1984 (EPSG 4326).

7.10 Registratiestatus

De lijst met de statussen waarin het registratieobject zich bevindt.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
aangevuld

Het registreren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

geregistreerd

Het registreren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

voltooid

Het registreren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

7.11 SoortMijnkaart

De lijst met soorten van mijnkaarten die worden onderscheiden in de basisregistratie ondergrond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
drempelkaartGecombineerd

Kaart, samengesteld uit een selectie uit individuele drempelkaarten, waarop verzakkingen, verschuivingen en andere resultaten van aardbewegingen afgebeeld zijn die bovengronds waarneembaar zijn binnen de concessiegrenzen van een mijnstelsel en mogelijk veroorzaakt zijn door mijnbouwactiviteiten. In uitzonderingssituaties zijn op de kaart resultaten van aardbewegingen afgebeeld die waarneembaar zijn buiten enige concessiegrens maar wel in de nabijheid van een concessie.

drempelkaartIndividueel

Kaart waarop verzakkingen, verschuivingen en andere resultaten van aardbewegingen afgebeeld zijn die bovengronds waarneembaar en mogelijk veroorzaakt zijn door mijnbouwactiviteiten.

hoofdgrondplanGecombineerd

Kaart, samengesteld uit een selectie uit individuele hoofdgrondplannen, waarop een plattegrond is afgebeeld van de gangen op een bepaalde verdieping van een mijnstelsel. Op de kaart zijn mogelijk ook andere verdiepingen afgebeeld, herkenbaar aan afwijkende kleuren.

hoofdgrondplanIndividueel

Kaart waarop een plattegrond is afgebeeld van de gangen op een bepaalde verdieping van een mijnstelsel. Op de kaart zijn mogelijk ook andere verdiepingen afgebeeld, herkenbaar aan afwijkende kleuren.

laagplanGecombineerd

Kaart, samengesteld uit een selectie uit individuele laagplannen van een mijnstelsel, waarop de ontginning van een bepaalde steenkoollaag is afgebeeld in een horizontale projectie.

laagplanIndividueel

Kaart waarop van een mijnstelsel de ontginning van een bepaalde steenkoollaag is afgebeeld in een horizontale projectie.

7.12 SoortMijnstelsel

De lijst met soorten van mijnstelsels die worden onderscheiden in de basisregistratie ondergrond, aangevend het primaire gebruik van een mijnstelsel.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
grafkelder

Een ondergrondse, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld voor het begraven van personen.

horizontaleWaterput

Een horizontale gang, licht oplopend, aangelegd vanaf de zijkant van een heuvel naar een ondergrondse waterbron voor het winnen van grondwater.

kalksteengroeve

Een ondergronds(e) gang of gangenstelsel, aangelegd voor het winnen van kalksteen, hetzij in de vorm van blokken, hetzij in de vorm van losse kalksteen.

militaireTunnel

Een ondergrondse, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld voor militaire doeleinden.

opslagruimte

Een ondergrondse, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld voor de opslag van goederen.

schuilkelder

Een ondergrondse, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld ter ontwijking door de bevolking van bovengronds gevaar.

steenkoolmijn

Een mijnstelsel voor de winning van steenkool.

transporttunnel

Een ondergronds, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld voor transportdoeleinden.

vuursteenmijn

Een ondergronds, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld voor de winning van vuursteen.

woning

Een ondergrondse, in kalksteen aangelegd(e) gang of gangenstelsel, bedoeld voor bewoning.

7.13 SoortToegang

De lijst met soorten van toegangen tot mijnstelsels die worden onderscheiden in de basisregistratie ondergrond.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
gang

Een voornamelijk horizontaal lopende toegang tot een mijnstelsel.

schacht

Een voornamelijk verticaal lopende toegang tot een mijnstelsel.

trap

Een schuin naar beneden lopende gang waarin treden aanwezig zijn.

7.14 VerticaalReferentievlak

De lijst met de referentievlakken waarin de verticale positie is gedefinieerd.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
LAT

Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide).

MSL

Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level).

NAP

Normaal Amsterdams Peil.

7.15 WettelijkeStatus

De lijst met mogelijke statussen van een mijnbouwconstructie volgens de mijnbouwwetgeving.

Waarde IMBRO IMBRO/A Omschrijving
buitenGebruikMijnbouw

De aanduiding dat een mijnbouwconstructie volgens de wettelijke vereisten buiten gebruik is gesteld wat betreft het opsporen, winnen of benutten van in de ondergrond aanwezige natuurlijke hulpbronnen en/of voor het opslaan en terughalen van delfstoffen in de ondergrond.

inGebruikMijnbouw

De aanduiding dat een mijnbouwconstructie wettelijk gezien niet buiten gebruik is gesteld wat betreft het opsporen, winnen of benutten van in de ondergrond aanwezige natuurlijke hulpbronnen en/of voor het opslaan en terughalen van delfstoffen in de ondergrond. Het omvat de fasen met ingang van de aanleg van een mijnbouwconstructie tot aan de buitengebruikstelling ervan.